De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 25 juli pagina 9

25 juli 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1048 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een consult bij Bismarck. _, .5. VOEST HOHENLOHE : »Wilt u onzen vriend Von Biilow eens onderzoeken ? MIQUEL (achter de deur): »Als of ik niet der kammende Mann was!,' Mij dunkt, dat hij wel geschikt voor den dienst zal zijn." inilllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIMtlMlllllllllllllllMtllllllllltlllllllllMIIIMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIiniMIIII met de officierstante voor den mal houden, want dat jonge volk krygt er alles uit en niemand kan zoo wreed zyn als kinderen met zulke plagerijen. En ziet u, Müllerken, ik zou toch ook niet willen, dat Frits heelemaal het land aan my kreeg!" Zy had alweer het rechte gevonden, de oude, eerlyke ziel; reeds dikwyls was in het officierskorps gesproken over de noodzakelykheid om Fritz van de oude vrouw weg te nemen, maar niemand had den moed gehad, haar verdriet te doen. Fritz kwam op het gymnasium in de provincie-hoofdstad en werd na afgelegd examen by' een regiment ingedeeld. Zijn vacanties had hy tamelyk geregeld by tante in B. doorgebracht en haar met dankbare vereering behandeld. Het was alsof de indrukken zyner eerste kinderjaren nog niets van hun scherpte hadden verloren, zoodat hy niet begrepen kon waarom de oude vrouw maatschappelijk lager moest staan dan anderen. Haar met de jaren toenemende zonderlingheden schenen hem volstrekt niet op te vallen. Hy werd officier. Zyn eerste reis met verlof ging naar B. Toen hy in vollen wapendos, na zich by den kommandant aan gemeld te hebben, tante's kamer instormde, lag de nu hoogbe jaarde gry'ze vrouw zacht sluimerend in haar ouderwetschen leunstoel. Het sabelgekletter deed haar ontwaken; zy' zag den binnen komende, het evenbeeld van zy'n gestorven vader, met groote oogen verbaasd aan. »Byhleken! Baronnetje!" riep zy, de armen naar hem uit strekkend. >Fritzken!" Het waren haar laatste woorden, de opgeheven, gerimpelde handen vielen zwaar neer; het gry'ze hoofd zonk diep op hare borst; een benydenswaardige dood temidden der grootste vreugde had een eind gemaakt aan haar bescheiden leven, dat, in weerwil van alle eigenaardigheden, niet zonder zegen was geweest. iifiimiMMHiiiimMiiiimiiiiimmiiiiiiiii Aforismen van Nietzsck Men heeft den dood zoo dicht by zich, dat men niet voor het leven behoeft te vreezen. * * * Het gevaar voor den wy'ze ligt daarin, dat juist hy' het meest blootstaat aan de verleiding, om op het onverstandige verliefd te raken. * * Wie in het verhevene niet te huis is, gevoelt dat verhevene als iets dat angstwekkend en valsch Is. # * Kudden zijn niets goeds, ook niet als ze u achterna loopen. * * * De moraal is eene deftige aanstellerij van den mensch tegen over de natuur. * * * Als een volk achteruitgaat, loopt het een ideaal na; het gelooft altyd aan een vooruitgaan. * * Wie noch voor liefde, noch voor vriendschap vatbaar is, komt het best terecht by het huwelyk. * * Iets te willen en het door te zetten, wordt gehouden voor het kenmerk van een sterk karakter. Maar iets niet eens te willen en het toch door te zetten, is eene eigenaardigheid van de sterksten, die zich voelen als het vleesch geworden noodlot. INGEZONDEN. Beiirsbow. In het naschrift tot het stukje van den heer A. J. der Kinderen over den Beursbouw, dat in No. 1046 van dit weekblad voor komt, wordt gezegd, dat »midden in de stad een Beurs kan ver rijzen, die vooral niet minder stad- en landgenoot tot ergernis verstrekt, dan het Suasso-Museum, waarmede een ambtenaar van Publieke Werken eenmaal de laksheid van publiek en deskun digen, die destyds ook zwegen, heeft gestraft." Is met dien amb tenaar den toenmaligen gemeente-architect bedoeld ? De schy'n is daarvoor; daarom zij het dien oud-ambtenaar vergund, het een en ander in het midden te brengen, Nu twee jaar geleden, toen het gebouw geopend werd, heeft de geheele Nederlandsche pers, zoo technische als niet-technische zich er mede bezig gehouden. Ook in No. 916 van dit weekblad wy'dde J. H. G. daaraan een uitvoerige beschouwing. Bij het groote verschil van meening, dat er altijd over de schoonheidsvraag bestaat, was het niet te verwachten, dat iedereen het Museum »mooi" zou vinden. Maar zelfs zij, die op den bouwtrant het meeste hadden aan te merken, onthielden hun lof niet aan de inrichting en de verlichting der zalen. En sedert is, zooveel ik heb kunnen bemerken, in die meening geen veran dering gekomen. Waarop steunt dan nu de bewering, dat het gebouw »stad- en landgenoot tot ergernis verstrekt?" Indien ik dan ook »de laksheid van publiek en deskundigen gestraft" heb, durf ik toch zeggen, dat die straf niet bijzonder zwaar is geweest. Maar bestaat er wel reden, om hier over «laksheid" te klagen ? Het was toch natuurlijk, dat mij, als gemeentearchitect het ontwerpen en uitvoeren van een stedelijk gebouw werd opgedragen. Het publiek noch de deskundigen konden konden daar iets vreemds in vinden. En het is niet waar, dat de deskundigen gezwegen hebben. Gij schryft zelf, in uw No. 916: »De heeren Jozef Israëls, H. W. Mesdag, J. H. Maschhaupt en N. Bastert, daartoe uitgenoodigd, onderwierpen het ontwerp aan een nauwkeurig onderzoek." Eerst nadat deze deskundigen hun oordeel hadden uitgesproken, werden de plannen voor goed vastgesteld. En is het nu niet wat kras, om een ge bouw, opgetrokken volgens een ontwerp, dat door dit viertal werd goedgekeurd, een ergernis voor stad- en landgenoot te noemen ? Misschien kunt gij u met het uiterlijk voorkomen van het Museum niet vereenigen. Maar het is altijd gevaarlijk, over esthetische zaken een beslist oordeel uit te spreken, daar nu eenmaal over smaak niet valt te twisten. Daarom schijnt het mij niet verstandig dat, in het Beursbouwartikel zoowel de heer Derkinderen als de steller van het onderschrift zich op het gladde y's der esthetica gaan wagen. Andere argumenten, het zij dan voor of tegen, zouden klemmender zijn geweest. Ik ben een tegenstander van een Beurs op het Damrak, niet, omdat ik den heer Berlage als estheticus wantrouw, doch wyl ik het zonde vind, den breeden verkeersweg, die te verkrijgen zou zy'n, noodeloos op te offeren. Daarom wilde ik de bestaande Beurs verbouwen en die laten blijven tot ty'd en wy'le, dat de aankoop der terreinen aan de Warmoesstraat mogelijk zou zijn. Dit verbouwingsplan viel zoo in den smaak van de beurscom missie, dat het nu, met geringe wijzigingen, als grondslag voor het nieuwe ontwerp is genomen. Ik wil hier evenwel aanstonds de verzekering geven, dat ik op deze satisfactie volstrekt niet gesteld ben. iMiiimiiiiminiiMituMimiiiinHmiiiiniiinmiiiiiinuMiMmmuninmuiiiiiiinnMnmmtitiH Ik keur het af, dat men den heer Berlage met den Beursbouw belast heeft, doch alweder niet, omdat ik dien architect daartoe de bekwaamheid ontzeg, maar wyl ik in zijn aanstelling een onbehoorlyke begunstiging zie en een hinderlyke achterstelling van tal van andere bekwame mannen, wien nu geen kans ge gund wordt. Want al wil men van zekere zijde ons wijsmaken, dat er geen andere architecten zy'n dan Cuypers en Berlage, ieder bouw kundige kan n wel een dozijn namen noemen van mannen, die gerust de evenknieën dezer beiden mogen heeten. Ik noem er nu maar n, Jan Springer, wiens Schouwburg, door den heer Der Kinderen, onder aanroeping van Viollet-le-Duc, op smalenden toon besproken, een werk is, waarvoor ieder deskundige, niet door party'haat verblind, eerbied zal gevoelen. Weten de aan bidders van Viollet-le-Duc wel dat deze bouwmeester bij de prijsvraag voor de Parijsche Opera een ontwerp inzond dat in Franschen renaissance stijl gehouden was, zoodat de ontwerper ten eenenmale ontrouw werd aan zy'n eigen leer? Men moet ons niet altijd aankomen met de middeleeuwen van Viollet-le-Duc, met Gothisch, Uomaansch en met wat men als »primitief" pleegt aan te duiden. De mode moge een tijd lang zich in die richting bewegen, wisselziek als zy is, zoekt zy spoedig weer wat anders. Doch ik mag thans mij niet met esthetische bespiegelingen op houden. Voor ik eindig wil ik evenwel nog verklaren, dat ook mij, evenals u, de houding der vakmannen in zake de Beursquaestie onbegrypelijk voorkomt. Inderdaad men moet hier wel aan «onverschilligheid" en »lafhartigheid" denken, als men ziet hoe zij hun rechten als burgers en als architecten zonder eenig protest met voeten te laten treden. »Foei, welk een toestand !" schryft gij, en ik ben het daar volkomen mede eens. Maar ik koester nog altijd de hoop, dat publiek, kunstvrienden en vak mannen uit hun dommel zullen ontwaken. Mocht dit schrijven daartoe iets kunnen bijdragen! Nijmegen, 12 Juli 1897. A. W. WKIKSMAN. NASCHRIFT. In het vorig nummer neemt de heer Th. Molkenboer mij onderhanden wegens de bewerking van lAil/ke's Grundriss der Kunstyesdtiehte, waarvan onlangs by' de Maatschappij Elsevier een tweede goedkoope uitgave verscheen, die geheel gelijk is aan de eerste, in 1889 voltooid. In afwachting van het »boek over kunstgeschiedenis" dat de heer Molkenboer schrijven zal naar ik hoop, mag ik hem wel verzoeken, de uitgaaf van 1889 door te willen zien. Hij zal dan bespeuren dat ik allerminst als my'n meening heb gegeven, hoe »de beeldende kunst by de Grieken pas begon en toen absoluut gedurende de middeleeuwen verdween." Cijfers mogen hier spreken. Voor de klassieke periode, die mij, volgens den heer Molkenboer zoo ter harte zou gaan, had ik 121 bladzijden noodig, voor de middeleeuwen echter 241, dat is dus ongeveer juist het dubbele. Als ik inderdaad aan de middeleeuwen allen kunstzin ontzegd had, zou zeker de verhouding juist andersom zy'n geweest. Het schy'nt dat myn beoordeelaar alleen de eerste aflevering der nieuwe uitgaaf in handen heeft gehad. Was het nu niet veiliger geweest, met het geven van een critiek over het tjcheele werk te wachten, totdat het voltooid zou zy'n? W.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl