Historisch Archief 1877-1940
No. 1048
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Een consult bij Bismarck.
_, .5.
VOEST HOHENLOHE : »Wilt u onzen vriend Von Biilow eens onderzoeken ?
MIQUEL (achter de deur): »Als of ik niet der kammende Mann was!,'
Mij dunkt, dat hij wel geschikt voor den dienst zal zijn."
inilllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIMtlMlllllllllllllllMtllllllllltlllllllllMIIIMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIiniMIIII
met de officierstante voor den mal houden, want dat jonge volk
krygt er alles uit en niemand kan zoo wreed zyn als kinderen
met zulke plagerijen. En ziet u, Müllerken, ik zou toch ook
niet willen, dat Frits heelemaal het land aan my kreeg!"
Zy had alweer het rechte gevonden, de oude, eerlyke ziel;
reeds dikwyls was in het officierskorps gesproken over de
noodzakelykheid om Fritz van de oude vrouw weg te nemen, maar
niemand had den moed gehad, haar verdriet te doen.
Fritz kwam op het gymnasium in de provincie-hoofdstad en
werd na afgelegd examen by' een regiment ingedeeld. Zijn
vacanties had hy tamelyk geregeld by tante in B. doorgebracht
en haar met dankbare vereering behandeld. Het was alsof de
indrukken zyner eerste kinderjaren nog niets van hun scherpte
hadden verloren, zoodat hy niet begrepen kon waarom de oude
vrouw maatschappelijk lager moest staan dan anderen. Haar
met de jaren toenemende zonderlingheden schenen hem volstrekt
niet op te vallen.
Hy werd officier. Zyn eerste reis met verlof ging naar B.
Toen hy in vollen wapendos, na zich by den kommandant aan
gemeld te hebben, tante's kamer instormde, lag de nu hoogbe
jaarde gry'ze vrouw zacht sluimerend in haar ouderwetschen
leunstoel.
Het sabelgekletter deed haar ontwaken; zy' zag den binnen
komende, het evenbeeld van zy'n gestorven vader, met groote
oogen verbaasd aan.
»Byhleken! Baronnetje!" riep zy, de armen naar hem uit
strekkend. >Fritzken!"
Het waren haar laatste woorden, de opgeheven, gerimpelde
handen vielen zwaar neer; het gry'ze hoofd zonk diep op hare
borst; een benydenswaardige dood temidden der grootste vreugde
had een eind gemaakt aan haar bescheiden leven, dat, in weerwil
van alle eigenaardigheden, niet zonder zegen was geweest.
iifiimiMMHiiiimMiiiimiiiiimmiiiiiiiii
Aforismen van Nietzsck
Men heeft den dood zoo dicht by zich, dat men niet voor het
leven behoeft te vreezen.
* * *
Het gevaar voor den wy'ze ligt daarin, dat juist hy' het meest
blootstaat aan de verleiding, om op het onverstandige verliefd
te raken.
* *
Wie in het verhevene niet te huis is, gevoelt dat verhevene
als iets dat angstwekkend en valsch Is.
# *
Kudden zijn niets goeds, ook niet als ze u achterna loopen.
* * *
De moraal is eene deftige aanstellerij van den mensch tegen
over de natuur.
* * *
Als een volk achteruitgaat, loopt het een ideaal na; het gelooft
altyd aan een vooruitgaan.
* *
Wie noch voor liefde, noch voor vriendschap vatbaar is, komt
het best terecht by het huwelyk.
* *
Iets te willen en het door te zetten, wordt gehouden voor het
kenmerk van een sterk karakter. Maar iets niet eens te willen
en het toch door te zetten, is eene eigenaardigheid van de
sterksten, die zich voelen als het vleesch geworden noodlot.
INGEZONDEN.
Beiirsbow.
In het naschrift tot het stukje van den heer A. J. der Kinderen
over den Beursbouw, dat in No. 1046 van dit weekblad voor
komt, wordt gezegd, dat »midden in de stad een Beurs kan ver
rijzen, die vooral niet minder stad- en landgenoot tot ergernis
verstrekt, dan het Suasso-Museum, waarmede een ambtenaar van
Publieke Werken eenmaal de laksheid van publiek en deskun
digen, die destyds ook zwegen, heeft gestraft." Is met dien amb
tenaar den toenmaligen gemeente-architect bedoeld ? De schy'n
is daarvoor; daarom zij het dien oud-ambtenaar vergund, het
een en ander in het midden te brengen,
Nu twee jaar geleden, toen het gebouw geopend werd, heeft
de geheele Nederlandsche pers, zoo technische als niet-technische
zich er mede bezig gehouden. Ook in No. 916 van dit weekblad
wy'dde J. H. G. daaraan een uitvoerige beschouwing. Bij het
groote verschil van meening, dat er altijd over de
schoonheidsvraag bestaat, was het niet te verwachten, dat iedereen het
Museum »mooi" zou vinden. Maar zelfs zij, die op den
bouwtrant het meeste hadden aan te merken, onthielden hun lof niet
aan de inrichting en de verlichting der zalen. En sedert is,
zooveel ik heb kunnen bemerken, in die meening geen veran
dering gekomen. Waarop steunt dan nu de bewering, dat het
gebouw »stad- en landgenoot tot ergernis verstrekt?"
Indien ik dan ook »de laksheid van publiek en deskundigen
gestraft" heb, durf ik toch zeggen, dat die straf niet bijzonder
zwaar is geweest. Maar bestaat er wel reden, om hier over
«laksheid" te klagen ? Het was toch natuurlijk, dat mij, als
gemeentearchitect het ontwerpen en uitvoeren van een stedelijk
gebouw werd opgedragen. Het publiek noch de deskundigen
konden konden daar iets vreemds in vinden. En het is niet
waar, dat de deskundigen gezwegen hebben. Gij schryft zelf,
in uw No. 916: »De heeren Jozef Israëls, H. W. Mesdag, J. H.
Maschhaupt en N. Bastert, daartoe uitgenoodigd, onderwierpen
het ontwerp aan een nauwkeurig onderzoek." Eerst nadat deze
deskundigen hun oordeel hadden uitgesproken, werden de plannen
voor goed vastgesteld. En is het nu niet wat kras, om een ge
bouw, opgetrokken volgens een ontwerp, dat door dit viertal
werd goedgekeurd, een ergernis voor stad- en landgenoot te
noemen ?
Misschien kunt gij u met het uiterlijk voorkomen van het
Museum niet vereenigen. Maar het is altijd gevaarlijk, over
esthetische zaken een beslist oordeel uit te spreken, daar nu
eenmaal over smaak niet valt te twisten. Daarom schijnt het
mij niet verstandig dat, in het Beursbouwartikel zoowel de heer
Derkinderen als de steller van het onderschrift zich op het
gladde y's der esthetica gaan wagen. Andere argumenten, het
zij dan voor of tegen, zouden klemmender zijn geweest.
Ik ben een tegenstander van een Beurs op het Damrak, niet,
omdat ik den heer Berlage als estheticus wantrouw, doch wyl
ik het zonde vind, den breeden verkeersweg, die te verkrijgen
zou zy'n, noodeloos op te offeren. Daarom wilde ik de bestaande
Beurs verbouwen en die laten blijven tot ty'd en wy'le, dat de
aankoop der terreinen aan de Warmoesstraat mogelijk zou zijn.
Dit verbouwingsplan viel zoo in den smaak van de beurscom
missie, dat het nu, met geringe wijzigingen, als grondslag voor
het nieuwe ontwerp is genomen. Ik wil hier evenwel aanstonds
de verzekering geven, dat ik op deze satisfactie volstrekt niet
gesteld ben.
iMiiimiiiiminiiMituMimiiiinHmiiiiniiinmiiiiiinuMiMmmuninmuiiiiiiinnMnmmtitiH
Ik keur het af, dat men den heer Berlage met den Beursbouw
belast heeft, doch alweder niet, omdat ik dien architect daartoe
de bekwaamheid ontzeg, maar wyl ik in zijn aanstelling een
onbehoorlyke begunstiging zie en een hinderlyke achterstelling
van tal van andere bekwame mannen, wien nu geen kans ge
gund wordt.
Want al wil men van zekere zijde ons wijsmaken, dat er geen
andere architecten zy'n dan Cuypers en Berlage, ieder bouw
kundige kan n wel een dozijn namen noemen van mannen, die
gerust de evenknieën dezer beiden mogen heeten. Ik noem er
nu maar n, Jan Springer, wiens Schouwburg, door den heer
Der Kinderen, onder aanroeping van Viollet-le-Duc, op smalenden
toon besproken, een werk is, waarvoor ieder deskundige, niet
door party'haat verblind, eerbied zal gevoelen. Weten de aan
bidders van Viollet-le-Duc wel dat deze bouwmeester bij de
prijsvraag voor de Parijsche Opera een ontwerp inzond dat in
Franschen renaissance stijl gehouden was, zoodat de ontwerper
ten eenenmale ontrouw werd aan zy'n eigen leer?
Men moet ons niet altijd aankomen met de middeleeuwen van
Viollet-le-Duc, met Gothisch, Uomaansch en met wat men als
»primitief" pleegt aan te duiden. De mode moge een tijd lang
zich in die richting bewegen, wisselziek als zy is, zoekt zy
spoedig weer wat anders.
Doch ik mag thans mij niet met esthetische bespiegelingen op
houden. Voor ik eindig wil ik evenwel nog verklaren, dat ook
mij, evenals u, de houding der vakmannen in zake de
Beursquaestie onbegrypelijk voorkomt. Inderdaad men moet hier wel
aan «onverschilligheid" en »lafhartigheid" denken, als men ziet
hoe zij hun rechten als burgers en als architecten zonder eenig
protest met voeten te laten treden. »Foei, welk een toestand !"
schryft gij, en ik ben het daar volkomen mede eens. Maar ik
koester nog altijd de hoop, dat publiek, kunstvrienden en vak
mannen uit hun dommel zullen ontwaken. Mocht dit schrijven
daartoe iets kunnen bijdragen!
Nijmegen, 12 Juli 1897. A. W. WKIKSMAN.
NASCHRIFT.
In het vorig nummer neemt de heer Th. Molkenboer mij
onderhanden wegens de bewerking van lAil/ke's Grundriss der
Kunstyesdtiehte, waarvan onlangs by' de Maatschappij Elsevier
een tweede goedkoope uitgave verscheen, die geheel gelijk is
aan de eerste, in 1889 voltooid.
In afwachting van het »boek over kunstgeschiedenis" dat de
heer Molkenboer schrijven zal naar ik hoop, mag ik hem wel
verzoeken, de uitgaaf van 1889 door te willen zien. Hij zal
dan bespeuren dat ik allerminst als my'n meening heb gegeven,
hoe »de beeldende kunst by de Grieken pas begon en toen
absoluut gedurende de middeleeuwen verdween." Cijfers mogen
hier spreken. Voor de klassieke periode, die mij, volgens den
heer Molkenboer zoo ter harte zou gaan, had ik 121 bladzijden
noodig, voor de middeleeuwen echter 241, dat is dus ongeveer
juist het dubbele. Als ik inderdaad aan de middeleeuwen allen
kunstzin ontzegd had, zou zeker de verhouding juist andersom
zy'n geweest.
Het schy'nt dat myn beoordeelaar alleen de eerste aflevering
der nieuwe uitgaaf in handen heeft gehad. Was het nu niet
veiliger geweest, met het geven van een critiek over het
tjcheele werk te wachten, totdat het voltooid zou zy'n?
W.