Historisch Archief 1877-1940
N'. 1049
DE AMSTERDAMMER
A". 1897.
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel brj de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café', te Parijs.
Zondag 1 Augustus.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12"
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
I N H O V D>
VAN VEBEE EN YAN NABIJ: Beursbouw, door A. J.
der Kinderen. ??Een onderhoud met H. Labouchere,
door Willem Muiier. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Conflict, door F. M. C. Signalementen
uit den Utrechtschen gemeenteraad, door Jan van
't Sticht. KUNST EN LETTEREN: Don Juan,
(Slof), door v. L. Boek- en Tydschrift, door F. R.
VARIA. SCHAAKSPEL. FEUILLETON: Belinda's
aanbidders, door Arabella Kenealy, (Slot).
BECLiMES. VOOR DAMES: Iets over de Trouwenbewe
ging in Engeland, door Thérèse Hoven. ? Allerlei,
door E-e. INGEZONDEN. Een praatje over het
gevangeniswezen in Nederland in de Middeleeuwen
door Mr. W. Bezemer. ALLERLEI, PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
minimum
iinmiiiiiiiiiiiiiini
BEURSBOUW.
(Ingezonden.)
Niet gaarne zou ik de redactie, die zoo
vriendelijk was mijn schrijven in No. 1046
van dit Weekblad een plaats te verleenen,
omtrent eenige, daarin uitgesproken meening
in het onzekere laten. Ik mag echter niet
toegeven dat aan mijn bestrijding van Jury
bemoeiingen een verklaring ontbreekt als in
een toegevoegde aanteekening bedoeld wordt.
Want al zou de zwakste onder ons met den
bouw der Beurs belast zijn geworden, dan
nog zou van «controle van publiek en des
kundigen" slechts vermeerdering van ver
warring te wachten zijn.
Het bouwen der Beurs is den heer Berlage
zonder concours en zonder controle van
publiek en deskundigen toevertrouwd. Dit
schijnt eenigen onvoegzaam; ik daarentegen
geloof dat voor de architectuur van onzen
tijd van zulke opdrachten alleen heil te
wachten is. Dit wilde ik zeggen.
Ik beweer niet dat alle beraad bij kunst
werken moet uitgesloten zijn! Maar juist
het steunend, ernstig beraad dat elk kunst
werk door het contact van
in-liefde-deelnemenden omgeeft, wordt onmogelijk gemaakt
door «controle van publiek" en van die
andere vage menigte die men «deskundigen"
noemt. Niemand zou er aan durven denken
een schilder deze controle bij zijn arbeid op
te dringen ! Het geeft geen bate, de kunst
van de werkplaats naar de markt over te
brengen!
Een overtuiging van het publiek bestaat
niet en de deskundigen... zijn vele! Zijn
ze in Jury vereenigd, dan geschiedt wat nu
reeds zoo vele malen geschied is. Dan zijn
er (ter wille van de Gerechtigheid) twee
Leden gekozen die rood, twee die geel, twee
die blauw van zin zijn. En terwijl de
Rooden natuurlijk voor Rood zijn, de Gelen
voor Geel en de Blauwen voor Blauw, zijn
ze met hun zessen vergaderd voor... grauw.
En indien dan achteraf blijkt dat de
onsterfelijke Jury weer een jammerlijke be
slissing genomen heeft, dan is nergens de
schuldige aan te wijzen. Niemand deed
het... de Jury deed het. Zoo is reeds al
te dikwijls bij Tentoonstellingen en Con
coursen de karakterloosheid en middelmatig
heid gekroond geworden, maar van een
publiek dat deze handelingen gestrengelijk
zou contróleeren, was waarlijk niet veel te
bespeuren!
De ijver van de Redactie van het Week
blad voor de schoonheid der »wijd-vermaerde
stad" is zeer zeker lofwaardig en haar beroep
op allen, nu een nieuw, groot werk zal wor
den opgetrokken, is waarlijk een teeken van
belangstelling dat ik allerminst miskennen
zal. De bouwkunst echter eischt een bizondere
verzorging. Dermate verwaarloosd, dat in
al onze grootere tijdschriften een geregelde
en principiëele bespreking harer belangen
ontbreekt, is het nu allerminst de tijd om
het publiek en de deskundigen ter controle
bij groote werken op te roepen.
De houding van het Amsterdamsche Stads
bestuur dunkt mij onberispelijk. De heer
Berlage loone dit door ernstig werk.
A. J. DER KINDEREN.
Wij teekenen hierbij aan:
1. Ware »de zwakste onder ons met den
bouw der beurs belast, dan nog zou van
controle van publiek en deskundigen slechts
vermeerdering van verwarring te wachten
zijn1' indien de autoriteit niet de bevoegd
heid had tot den zwakste te zeggen: staak
uw werk, wij zullen ons, nu gij te zwak ge
bleken zijt, tot een sterkere, of tot den
sterkste wenden.
2. Van opdrachten als door het gemeente
bestuur aan den Heer Berlage gegeven,
wacht de Heer Der Kinderen alleen heil.
Van zulke opdrachten wachten ook wij
zooal niet alleen, toch het meeste heil, mits
de opdracht worde gedaan aan iemand, die
reeds bewezen heeft berekend te »yn voor de
taak hem aangewezen. Dit wilden wij zeggen.
3. Zeker, het geeft geen bate de kunst
»van de werkplaats naar de markt" te bren
gen, maar men moet niet vergeten: geen
enkele kunst timmert meer aan den weg dan
de bouwkunst en heeft meer bekijks!
Een monumentaal gebouw, eenmaal ge
sticht, staat daar ter beoordeeling, niet alleen
van het huidig publiek, maar ook van dat
der toekomst. En reeds van het publiek
onzer dagen kon men niet zeggen, dat het alle
overtuiging mist. Of heeft de Heer Der
Kinderen ooit iemand aangaande het, ook
door hem genoemd, Museum-Suasso hooren
verklaren, dat dit, naar het uitwendige,, geen
«misbaksel" is?
Zelfs de heer Weissman, de bouwmeester,
onthoudt zich zorgvuldig van een verdedi
ging zijner schepping uit een aesthetisch
oogpunt; hij bepaalt zich terecht tot een be
roep op het oordeel van vier schilders voor
het inwendige, hetwelk inderdaad, in doel
matigheid, dat van het Rijksmuseum overtreft.
4. Moest men nog met de voorbereiding
tot beursbouw aanvangen, dan zou misschien
de beste weg zijn: drie, vier, goed ter faam
staande kunstenaars uit te noodigen, een plan
te ontwerpen, om daaruit, na deze plannen ge
publiceerd te hebben, een keus te doen. Rood,
geel of blauw, zou men zeker niet in grauw
behoeven te vervallen, en den bouwmeester
allerminst de steun worden benomen van
»het ernstig beraad, dat elk ernstig kunst
werk door het contact van in-liefde-deel
nemende omgeeft." Nu dit echter niet meer
mogelijk is, schijnt ons de houding van het
stadsbestuur xeer berispelijk. Geenszins wijl
wij zouden vreezen, dat de heer Berlage haar
niet loonde door ernstig werk. Aan den ernst
van Berlage's streven is nooit door ons getwij
feld. Maar ondanks dien ernst is het denkbaar.
dat hij een beurs ontwerpt voor het Dainrak,
die niet minder aanstoot geeftdan het
MuseumSuasso achter het Rijks museum, zij 't ook
uit geheel andere oorzaak. Reeds het streven
is schoon, en het «ernstig streven" van den
heer Berlage wordt door niemand ontkend.
Edoch, al klinke het ook ietwat paradoxaal,
de kunst triomfeert eerst waar het streven
niet meer wordt waargenomen, omdat het
schuil gaat onder de schoonheid van het
geheel.
Het is waar, de heer Weissman keurt het
in den heer der Kinderen en in ons af, dat
wij beiden, over beursbouw sprekend, ons »op
het gladde ijs der aesthetiea zijn gaan wa
gen." Andere argumenten zouden z.i. «klem
mender" zijn geweest! Wij meenen, die andere
argumenten reeds meermalen te hebben ge
bezigd. Maar hoofdzaak blijft de aesthetische
zijde van het vraagstuk. Het zou zoo jammer
zijn als het Damrak eens voor goed werd
ontsierd en er tegenover het Centraalstation
een Beurs kwam te staan, welke twee ge
bouwen van elkander verschillen als het
werk van een volleerd kunstenaar en dat
van een «ernstig strever."
Een onderhoud met II, Labouchere.
Aan de Reform Club hield mijn hansom stil
en werd mij gezegd, dat de heer Labouchere zoo
juist naar no. 10 Carteretstreet was gereden.
» Very well, 10 Carteretstreet, sharp a bit cabby!"
Daar, waar de Trut/t hare kantoren heeft, klonk
denker en een werker, een man van uitmuntende
manieren, groote welwillendheid aan groote ge
strengheid kunnende paren, een diplomaat boven
dien in den besten zin van het woord, ziedaar den
indruk van den heer Henry Labouchere, den
gevierden en ook fel gehaten //Labby".
Ik merkte gekscherend op, dat ik eenige
qualificaties achter mijn naam had gezet, daar ik vreesde,
dat hij mij anders voor nobotly at all zou aanzien.
HENRY LABOUCHERE
(naar eer.e penteekening van W. MULIER.)
hetzelfde bescheid; mr. Labouchere heette het,
was juist naar zijn huis gereden. Toen naar No.
5, Old Palace Yard, waar ik vernam, dat Mr.
Labouchere juist naar 't Pcniiaaenl was gewandeld.
Very well! en weldra ging mijn kaartje naar
binnen, doch helaas, ook daar was hij niet, doch
was weer vertrokken en had zitting in de
Commission."
Die Commission" was te ongenaakbaar, om er
iemand, dien men in het geheel niet kent, uit te
doen roepen, hetgeen nu juist niet van't Parlement
kan gezegd worden. Derhalve besloot ik te
schrijven en ging middelerwijl naar de Fisheries,
om, s'avonds thuis komende, 's mans antwoord
reeds te ontvangen, waarin hij mij mededeelde
's morgens te 11 uur tot mijn dispositie te zijn.
Ik had dit niet verwacht, want ik had reeds
vernomen, dat het zeer moeielijk was den grooten
M. P. te spreken te krijgen.
Even over elven hield mijn cab weder stil voor
het smaakvolle huis in Old Palace Yard, in den
schaduw van Westminster Abbey en vlak over
het Parlement gelegen. Na door de met
Italiaansche marquetterie meubels gestoffeerde hall" te zijn
gegaan, kwam ik weldra in de study'', een ruim,
licht vertrek, vol groote boekenkasten en eveneens
met smaak gemeubeld. De heer Labouchere heette
mij welkom en terwijl hij mij een cigarette aan
bood, had ik gelegenheid hem eens op te nemen.
Hij is van middelmatige gestalte, heeft welge
vormde, intelligente handen en beweegt zicli rustig
in z'n grijzen, gesloten jas. Zijn uiterlijk is dat
van een zestiger, een grijze puutbaard omsluit het
breede gezicht; het gewelfde voorhoofd met het
naar achteren gestreken grijze haar is dat van een
denker, zijn eigenaardige, min of meer Japansche
oogen, liggen diep achter de zware wenkbrauwen
en de wangen zijn eeuigszius ingezonken. Een
//Integendeel", was het antwoord, dit was zeer
goed, want ik ben niet steeds voor iedereen toe
gankelijk. Hij deelde mij toen mede, dat hij even
als u vermoedelijk", van een familie van fransche
léfugiés afstamde en aan de Nederlandsche
Labouchères geparenteerd was.
Op mijn vraag, hoe lang hij reeds aan het
Parlement was, antwoordde hij mij;
,Ik hen niet altijd in de politiek ge-veest, ik
was eerst 10 jaren bij verschillende legaties werk
zaam en kwam eerst in GO in het Parlement."
Toen begon ons eigenlijk intercieie.
Heeft u Peter Ilalket gelezen, om eens op het
Afnkaanscbe chapiter te komen?"
//Ja, ik heb het gelezen."
Eu gelooft u, dat dit. boek de waarheid behelst,
altijd als men de welgelukte poging om er een
goede letterkundige arbeid mede te willen leveren,
ter zijde stelt, cu de feiten afzonderlijk nagaat ?"
Zeker, het mag dan juist om die laatste reden
hier en daar een beetje overdreven zijn maar waar
is het, de toestand is daar zeer donker en er
heerscheu daar werkelijk zulke misstanden."
//Laten wij nu eens over de commissie spreken.
Ik zal u een opsomming van de bekende zaken
besparen, de //raid", het verhoor van Rhodes, de
telegrammen van het Zuid-Afrikaansche comit
aan Elora Shaw en do nog ongepubliceerde tele
grammen; het noemen van mr. Fairfield, de //iemand
van het Min. v. Kol.'1', die geadviseerd had om
spoed te maken met de onderneming, het telegram
aan dr. Harris en ten slotte het verworpen van
uw eigen rapport, hetwelk Chamberlain en lord
Rosmead vrijspreekt, maar betreurt, dat de be
schuldiging als zoude het Min. v. Koloniën aan
den inval medeplichtig zijn, niet grondig is onder
zocht. Wij stellen in Holland evenals op het
geheele continent veel belang in u en uwe moedige