Historisch Archief 1877-1940
No. 1049
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Signalementen nit den Utrecntsclien Gemeenteraad
door JAN VAN 'T STICHT.
Het is een mooie, liooge hoekkamer op de eerste
verdieping van het stadhuis, waarin de Raad zijne
zittingen houdt. Vier ramen zien uit op het Oosten
en evenveel naar het Zuiden, maar het gewicht
der beraadslagingen neemt de aandacht der leden
steeds zoo geheel in beslag, dat niemand er ooit
aan denkt er door naar buiten te kijken, tenzij
om ter sluiks eens even op den Dom te zien of
de klok op den schoorsteen nu wezenlijk niet een
minuut of vijf achter is.
Op den met een groen kleed bedekten vloer is
langs drie zijden van het vertrek (de beide
vensterkanten en de westzijde) een eveneens groen
bekleede, kleine verhevenheid gemaakt en daarop
staat een hoefijzervormige tafel, achter welke ge
makkelijke leunstoelen voor eeu 24-tal heeren staan.
Langs den binnenkant van dat hoefijzer, staat een
tweede, een kleiner, op den vloer, dus lager dan
het eerste, op de verhevenheid staande. Slechts
achter de beenen van dit hoefijzer, en dus met
den rug naar hunne hooger geplaatste collega's
gekeerd, zitten raadsleden, veertien in getal, en
het middenstuk het ronde gedeelte wordt
hier- gevormd door een klein afzonderlijk tafeltje
met vier stoelen er om heen, die alleen bezet
worden, wanneer bij het doen *an benoemingen
de burgemeester eene commissie van stemopneming
uitnoodigt om daar plaats te nemen.
In het midden van dit laatste hoefijzer staat
een smal lang tafeltje waaraan de verslaggevers
van de pers gezeten zijn. Komt er publiek om
de zittingen bij te wonen waarvoor het publiek
in den regel veel te verstandig is dan staat
het bij het binnentreden vau de zaal onmiddellijk
achter een houten hek, waar het in de daardoor
afgescheiden ruimte van ongeveer een meter breed,
naast een soort van ante-diluviaansche kachel kan
plaats nemen. Daar staat of zit dan het pubiek
(gewoonlijk bestaande uit een afgevaardigde van
een te benoemen schoolmeester) van aangezicht
tot aangezicht tegenover den burgemeester, die
op de middelste plaats aan het achterste hoefijzer
gezeten is en behalve aan zijn hamer ook kenbaar
is aan een oranjelint met zilveren medaille om
den hals.
Als de burgemeester de vergadering opent is hij
steeds alleen met den secretaris, die de notulen
van de vorige zitting voorleest, terwijl de
raadsleden gezellig samen de belangen der gemeente
bespreken in de anti-chambre, welke door twee
breede deuren, in den wand reckts van den toe
schouwer, gemeenschap heeft met de raadszaal.
Die anti-chambre is eigenlijk de trouwzaal, de
extratrouw-zaal, waar de wethouder Ragay de
menschen aan elkaar smeedt, dat er haast geen
loskrijgen meer aan is. Onder de beambten en
bedienden van 't stadhuis wordt die anti-chambre,
wegens den andere meer verheven bestemming, die
er aan gegeven wordt, gewoonlijk de //hemel" ge
noemd.
Uit dien hemel treden van lieverlede enkele
raadsleden binnen en nemen hunne plaatsen in;
en is de lezing der notulen geëindigd dan zijn weldra
alle aanwezige leden gezeten.
Dan stelt de burgemeester voor, om de voor
gelezen notulen, waarnaar niemand geluisterd heeft,
goed te keuren en constateert de aanneming van
dat voorstel door een hamerslag.
Nu ziet de zaal er werkelijk deftig uit! De vele
grijze en enkele kale hoofden steken achtbaar boven
het groen der tafelkleeden uit en het licht dat
door de hooge ramen naar binnen valt, wordt door
de helderwit gestukadoorde wanden en plafond
weerkaatst en werpt als een aureooltje om al die
vroede hoofden. Het is dan ook te begrijpen, dat
milllllilMiMimiiii
Belinda's aanbidders.
DOOK
ARABELLA KENEALY.
(Slot.)
IV.
De jongelieden lootten er om, waar wij 't eerst
zouden komen. Lord Ronald won, of verloor. Want
't is onmogelijk te zeggen, of een meisje van
Belinda's karakter den eerste kiezen zou, omdat
hij niet de laatste was, of den laatste omdat hij
niet de eerste wezen kou.
De mededingers werden geheel vrijgelaten, wat
de wijze van onthaal betrof.
Ik ontmoette hen in iederen winkel, ik geloof
haast, dat zij den geheeleu dag in de magazijnen
doorbrachten. De koekjes voor de tbee moesten
in Parijs besteld worden, en alles was prima
qualiteit.
Een geheele week brachten wij op Ronald
Towers door te midden van een vorstelijke weelde.
Zilveren klokjes riepen ons uit onzen slaap tot
het bewustzijn terug, dat er een nieuwe, heerlijke
dag voor ons was aangebroken. Onzichtbare
muziek speelde voor ons, terwijl wij een bad namen.
't Diner was een feest voor oog en gehemelte.
't Salon en 't boudoir, voor Belinda ingericht,
waren overladen met bloemen en artistieke prul
letjes. Elegante, met satijn gevoerde bonbonnière?,
een onbevooroordeeld toeschouwer, zelfs al had hij
de heeren niet uit de kamer naast aan zien komen
een oogenblik iu den waan verkeert dat hij daar
hemelsche wezens voor zich ziet.
Maar daarvoor is, behalve een helderen dag, in
de allereerste plaats noodig dat de toeschouwer
heel erg onbevooroordeeld zij. Want al heeft hij,
om maar iets te noemen, maar eens in zijn leven
een lavementspuit bij Marius gekocht of zich de
pols laten voelen door dr. Brondgeest, dan is iedere
gedachte aan iets hemelsch, in verband met deze
beide heeren, voor goed onderdrukt.
Toch hebben ook die beide heeren, door de
lichtspiegeling in de zaal, zoo'n lichtkrans om het hoofd,
die bij hen op de schouders begint, aan beide zijden
van het hoofd min of meer pyramidaal omhoog
rijst en zich dan met een zachte welving over het
hoofd sluit. En als zij dan gaan spreken dan wordt
het effect nog verhoogd. Marius' gezicht is dan
overdekt door een waas van begeestering, alsof hij
er met een natten vaatdoek overheen had gestreken
eu zijne oogen schitteren van eene geestdrift, die
zijne tong doet struikelen over de weinige vreemde
woorden welke de spreker het waagt te gebruiken.
Dan komt de school-opziener de Groot hem luid
keels te hulp als hij van alinea spreekt inplaats
van alinea en roept hem toe: hyena. Nu, daar
ziet de heer Marius in 't geheel niet naar uit. En
minder nog dan hij heeft dr. Brondgeest iets weg
van zoo'n wreedaardig roofdier. Deze spreker be
houdt integendeel, ook wanneer zijn fijn besneden
gelaat tintelt van vernuft en geest, eene uitdrukking
van barmhartig-samaritanisme in zijne zielvolle
blikken. Hij kijkt zijne medeleden aan met zoo'n
innig mededoogen, alsof het studenten zijn, die hij
moet laten »zakken" op zijn apteek, omdat ze acht.
kante pillen draaien die ezels . waar
zuiverronde verwacht worden. En hij spreekt met zulk
een assurantie hij is zoo astrant, zeggen de
moeders hier als een overblijfsel uit den Pranschen
tijd dat men zou deuken dat hij alleen het weet
als er gewoonlijk niet eenige andere heeren waren,
die aan het licht brengen dat hij het niet weet.
Geen van de twee heeren spreekt gewoonlijk veel.
Wat ze zegden is niet lang en ook niet bondig en
het is gelukkig, dat het officieel verslag ook mee
dogenloos vermeldt hetgeen door hen gezegd wordt
daardoor blijft er althans nog iets van voortbestaan,
al zij het dan ook maar in het stoffig archief.
HniiiiiHuiiiimiiiimuuniiiumimimmumimmiiiiMimiiiimMmiiiiiiiiii
Don Juan.
(Slot).
De Don Juan, de historische, die Don Miguel
heette, is geboren eenige jaren nadat Tirso de
Molina de legende van den eersten Don Juan
Tenorio tot een drama verwerkt had, in l(ü(i.
De familie de Manara Vieentelo de Leca was
even adellijk als die der Tenorio's; beiden be
hoorden tot de »vier-en-twintig" families aan
wie, na den koning, het bestuur der stad toe
kwam, en ook aan het voorrecht zijner geboorte
had de eerste Don Juan het te danken, dat zijn
moord op den (historischen) commandeur d'Ulloa,
de graftombe der Ulloa's was nog in 1848 in
de bouwvallige kerk van San Francisco te Sevilla
te zien ongestraft bleef.
Don Miguel de Manara was tot zijn dertigste
jaar de verpersoonlijking van adeltrots en
zinneeven uitgezocht van vorm als van inhoud verrasten
haar ieder oogenblik.
Wij gingen veel uit rijden, wij wandelden door
de prachtige serres of de mooi aangelegde tuinen,
en al dien tijd toonde lord Ronald zich eeu
volmaakt gastheer.
Beliuda's oogen vulden zich met dankbare tranen,
toen zij haar jongen vereerder vaarwel zeide. Hij
stond met ontbloot hoofd bij 't portier van 't
rijtuig; en zijn knap gezicht straalde van hoop en
voldoening. Alles was ook zoo schitterend gegaau,
daarom zag hij er zoo vergenoegd en vertrouwend
uit. Maar de bepaling was, dat er over niets
gesproken zou worden, voor Mostiju ook eeu kans
l>ad gehad.
Belinda's glimlach verdween echter, zoodra 't
rijtuig wegreed, en ik zag, dat 't niet iets
oppervlakkigs was, wat haar hinderde.
Oom," begon ze, herinnert u je mijn zevenden
verjaardag, toen ik te veel chocolaadjes had
gegeten?"
Ja zeker," zei ik, //want ik moest den dokter
betalen."
Wel, ik heb nu zoo ongeveer hetzelfde gevoel.
in 't figuurlijke, altijd," voegde zij er haastig
aan toe.
't Was een grijze Novemberdag, toen wij op
Mostijn House aankwamen. De natte sneeuw werd
door een killen, kouden wind voortgedreven. Wij
hadden een geruimen tijd gespoord en moesten nog
een heel eind rijden. Belinda zag er knorrig eïi
bevroren nit. Zij stampte met haar kleine voetje
op 't fluweelen tapijt van het rijtuig.
//Lieve hemel," riep ze, steeds maar trachtend
op die wijze haar koude ledematen te verwannen.
Wat ezels om geen stoven in 't rijtuig te zetten.
't Is hier om te bevriezen."
Arme Dick," dacht ik. Ik mocht Richard
graag lijden.
Wij moesten lang voor de deur van het groote
l\jkheid. Zijn verleidingen en echtbreuken, zgn
orgieën en duels gaven de stad Sevilla dagelijks
reden tot schrik en ergenis. Het was veel meer
ruwheid dan galanterie; veel meer geweld dan
legance; in z\jn testament kon Don Miquel later
naar waarheid schrijven: »Ik Don Miguel Man ara,
stof en asch, ellendig zondaar, want het grootste
deel m\jner levensdagen heb ik doorgebracht met
de hooge majesteit van God mijnen Vader te
beleedigen, ik heb Babel en zijn gebieder den
duivel gediend, met alle soorten van gruwelen,
hoogmoed, echtbreuk, godlasteringen, schanddaden
en rooverijen; myne zonden zyn zonder tal,
zoodat alleen Gods oneindig verstand ze kan tellen,
evenals alleen zijn oneindig geduld ze heeft kunnen
verdragen en alleen zijn oneindige barmhartigheid
ze zal kunnen vergeven."
Don Miguel zelf geeft geen détails, ook niet
in een ander stuk, Bede over de waarheid ? ook
zijne historieschrijvers zyu even vaag en vermelden
alleen en bloc zijn misdaden; het schijnt dat ze
in wezenlijkheid altoos op de herhaling van het
zelfde bedrijf met eenige verandering van détails
neerkomen. Merimée heeft een paar verhalen,
bv. »hoe Don Juan (want reeds in het eind der
vorige eeuw werd deze Don Miguel in Sevilla
zelf met Don Juan vereenzelvigd) zonderlinge
voorstellen deed aan la Giralda, een bronzen
maagd die den moorschen toren der kathedraal
bekroont, en hoe la Geralda ze aannam; hoe
Don Juan spottend vuur voor zijn sigaar vroeg
aan iemand die aan den overkant der rivier liep,
en hoe de man zijn arm uitstrekte (want het was
de duivel), over de rivier heen, om Don Juan
zijn sigaar aan te bieden; maar hoe Don Juan
eenvoudig zijn sigaar aanstak, onbewogen en
zonder van de waarschuwing gebruik te maken,
zoo verhard was hij...." Dit alles lijkt niet zoo
heel vreemd of zondig. Les ('unes du purgatoire
geeft Don Juan's studiejaar te Salamanca, zijn
avontuur met Teresa en Fausta, wier vader
Monco hij doodt, zijn veldtochten in Vlaanderen,
zijn terugkeer te Sevilla, zijn verkwisting, zijn
nachtfeesten, de lijst van zijn slachtoffers, zijn
lust om een non op zijn lijst te hebben, die tot
de ontmoeting met Tereza leidt, het ontmoeten
van zijn begrafenis in den nacht, zijn berouw
en zijn intrede in het klooster.
Dit is voor een deel legende, voor een deel
komt het met de biographie van Don Miguel
overeen. De waarschuwingen bij voorbeeld worden
daarin heel uitvoerig behandeld. Eens volgde
Don Juan een gesluierde dame, die voortging
zonder hem te antwoorden. Zij stapte de kathe
draal binnen, en toen Don Juan haar ook daar
volgen wilde, keerde zij zich op den drempel
om, sloeg hare sluier open en toonde hem een
doodshoofd. Don Juan was bewogen, maar niet
genezen. Eenige dagen later zag hij aan het
balcon van een mirador een allerliefst gezicht,
begon een gesprek, en smeekte eindelijk dat men
hem de zijden ladder zou toewerpen, die, naar het
schijnt, met dat doel op de haloons te Sevilla be
waard werd. De dame liet de ladder neder, en
Don Juan klom naar boven. Maar boven geko
men, vond hij geen dame, alleen een kamer met
zwart behangen, en vier brandende kaarsen om
een estrade waarop een. geraamte lag.
Dit komt in de biographie voor, en ook het
volgende: Don Miguel liep op een nacht door
de jodenwijk, toen op den hoek van een straat
hem plotseling een hevige slag op den nek gegeven
werd, en hij neerviel, terwijl eene stem zeide:
breng de lijkbaar. Toen hij weer bijkwam, was
er niemand in de straat; maar later vernam
hij, dat men in het huis waar hij gewacht werd,
hem had willen dooden.
De laatste waarschuwing hielp. Op een anderen
llllilliniimnuniiiiliililiililiiMlimillMliliimmMiiiMMiiiiminiiiiniiiinm»
huis wachten. Zelf moest ik uitstappen om tweemaal
te bellen. Richard had ons geen knecht gezonden
en zijn paarden waren niet van het soort, dat
liet den koetsier mogelijk maakt, den bok te
verlaten.
In huis lag alles door elkaar, achter de gordijnen
zag men telkens de lichten haastig bewegen. De
gang, die vol lag met valicsjes en zeer heterogene
pakjes, was een tooneel van de wildste verwarring.
De iuide klank van stemmen drong tot ons door,
en door de geopende deuren tochtte het vreeselijk.
Ik denk, dat wij wat te vroeg zijn, lieve,"
zei ik vergoelijkend.
Belinda zette haar kraag op.
Ik denk haast, dat 't in orde moet heeten,"
zei ze uit de hoogte; //alleen lijkt 't zoo afschu
welijk, als men het bij dat andere vergelijkt."
Juist kwam er een livreikiiccht aan.
Ik vraag wel excuus, mylord." zei Lij eerbiedig.
//Mijnheer Mostijn zal dadelijk bij u zijn. AVilt u
maar in 't salon komen, daar staat de thee klaar."
Iii 't salon brandde een helder vuur, maar het
geheel maakte toch een somberen indruk, daar er
maar n lamp aan was.
Mostijn verscheen spoedig. Hij begroette ons
haastig en ietwat afgetrokken.
»Ik ben zoo blij, dat u gekomen zijt," zeide hij
kalm tot Belinda en zijn woorden hadden al heel
weinig van eeu hartelijk welkom. Terwijl Belinda
thee schonk, liep hij onrustig heen en weer. Toen
scheen hij zich eensklaps te herinneren, dat hij
gastheer was, en begon ons met veel energie
boterhammen en beschuitjes op te dringen. Er
waren geen koekjes, en toen Belinda dat merkte,
bedankte zij minachtend voor alles.
Toen wij thee gedronken hadden, ging zij gemelijk
bij het vuur zitten, en slaagde er in, haar voeten
te verwarmen.
/'t Was een bitter koude rit," zeide zij met nadruk.
't Scheen, dat Mostijn haar opmerking niet
genacht raakte hij in de «warme straten" van Sevilla,
die hij toch wel kende, verdwaald. Al zijn moeite
om den weg terug te vinden, was vergeefscb.
Begrijpend dat hier tooverij in het spel was, kuste
hy den kruisgreep van zyn degen. Toen zag
hij in de verte een dubbele r\j vlammetjes tot
hem komen; het was eene begrafenis. Hy sprak
een der lijkdienaars aan. Wien gaat g\j be
graven ? Don Miguel de Manara. Tot drie
maal ontvangt hy hetzelfde antwoord. Dan
verdwynt het visioen en hy hoort eene stem tot
hem zeggen: Gij moogt nu uwen weg vervolgen.
Bedoeld was de weg ten hemel en Don Miguel
volgde de waarschuwing op.
Zijn eerste daad van boete en berouw was te
trouwen. Hij verkoos eene zeer schoone en zeer
deugdzame vrouw, en leidde met haar een
christely'k leven, tot zy' ziek werd en stierf. Hij bracht
haar lijk ia een klooster in een woeste streek
van Andalousië, het gebergte Ronda, bleef er lang
in gebed en keerde toen naar Sevilla terug.
Hier besloot hy, zijn fortuin en zijn leven aan
de ongelukkigen te wy'den. Er bestond eene
broederschap van Sint-George, die arme zieken
in hospitalen bracht, hun lyken deed begraven,
veroordeelden in de gevangenissen bijstond, hen
naar het schavot vergezelde en vertroostte ; hierin
deed Don Miguel zich opnemen en werd er al
spoedig verkozen tot liermano mayor, opperste
broeder. De broederschap was arm ; met behulp
van Don Juan's fortuin en de reclame die het
bericht van zijne bekeering maakte, werd zij al
spoedig rijk en kon het groote hospitaal de la
Santa-Caridad stichten en de reeds bestaande
kerk weelderig doen herbouwen. Sinds dien tijd
achtten leden van de hooge aristocratie van Sevilla
het eene eer, tot de broederschap toe te treden
en dit is alzoo gebleven tot dezen dag.
In 1G75 stelde Don Migiiel de Manara een
reglement op, dat van een uitmuntend inzicht
in administratie, maar ook van liefdadigheid ge
tuigt. Hij zelf verliet zijn paleis, ging in het
hospitaal wonen, liet iederen dag een arme zijn
maal deelen, en verdeelde zijn tijd tusschen
administratie, goede werken, gepeinzen en gebeden.
Als hij op straat een muildierdrijver zijn beest
zag mishandelen, ging hy hem tot zachtheid ver
manen en verdroeg deemoedig zijn beschimpingen.
In dien tijd schreef hij zijn Rede ocer de
waarheid, de vrucht zijner overpeinzingen over
dood en leven, zeer goed geschreven met innig
geloot' en sterke verbeelding, met het sombere
doodvisioen van de Spaansche schilderswereld.
Men leest er bijvoorbeeld van den man, die
zooveel vrouwen heeft liefgehad, in: »Men
noemt schoonheid een vrouw van rottend vleesch,
die morgen aan de wormen zal behooren." Dat
is heel ondankbaar, maar volkomen in den geest
der boete.
liet testament van Don Miguel is gedateerd
17 Mei KiT'J. Hij beval dat zijn lijk als dat van
den armsten broeder begraven zou worden en
op het graf, buiten de kerk, opdat iedeieen er
over loopen zou, een vierkante zerk geplaatst
met dit opschrift: »IIier liggen de beenderen en
de asch van den slechtsten man die ter wereld
geweest is; bidt God voor hem ! . . ."
Twee dagen later stierf hij en men volgde
zijn voorschrift op. Maar zes maanden
lateiwilde men het lijk in de kerk brengen, en
vond het geheel gaaf. Toen begreep men dat
Don Miguel heilig gestorven was en vroeg zijn
canonisatie. Deze is nog niet toegestaan, of
schoon er van 1(380 tot 1778 moeite voorgedaan
is, toen is de aanvraag een tijdlang ingetrokken
en later hervat: »er is dus hoop dat Don Juan
evenals Maria Magdalena in den kalender zal
prijken", zegt Larroumet.
boord had.
Lord Mansell, juffrouw Manners," zei hij
eindelijk, ik dien het u toch te vertellen, nu u
thee gedronken hebt. 't Spijt mij meer, dan ik
zeggen kan, dat het nu juist gebeuren moest, maar
ik had geen tijd meer om u te telegrafeeren. Er
heeft eeu groot spoorwegongeluk plaats gehad, en
de arme menschen worden hier heen gebracht.
Juffrouw Belinda, u zijt de eenige dame hier, de
vrouwen zijn juist een kudde verstrooide schapen.
Misschien weet u wel . . ."
O", riep Belinda en zij rilde even, terwijl zij
haar stoel nog dichter bij het vuur schoof. ,/Dat
zou ik niet kunnen, zoo iets kan ik niet verdragen."
//Belinde zal u, vrees ik, niet van dienst kunnen
zijn, Mostijn," stemde ik toe, 't was beter als zij
maar naar huis ging."
Er zijn kinderen," vervolgde hij, haar aanziende,
eu er is eeu heel kleintje bij, dat gewond is."
Hemel", riep ze opspringend. //Ik kan zoo iets
vreeselijks niet aanzien."
De blik van zijn diepe blauwe oogen bleef lang
op haar rusten.
Toen Belinda dien ontmoette, liep haar een
huivering door de leden.
Toen bedekte een donkere blos haar gelaat en
trotsch richtte zij het hoofd op.
Ei' werd aan de deur gerammeld, een oogen
blik later trad een reusachtige livreiknecht binnen
met een schreeuwend kind in zijn armen.
//Als het n belieft, mijnheer," zei hij, terwijl hij
het bundeltje heen en weer slingerde, alsof hij eeu
mangel aan 't draaien was. De dokter zegt, dat
u. . ." 't Gegil van de zuigeling, ouder den
invloed der harde behandeling, maakte de rest
onhoorbaar.
Lord Mansell," zei Mostijn ; ik weet zeker,
dat u mij zult verontschuldigen. Doe juist, zooals
u het beste vindt wat het lüerblijven betreft.
Wij zullen alles doen wat wij kunnen, om het