De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 15 augustus pagina 7

15 augustus 1897 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No 1051 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Marie Seebacli's Men". Toen Marie Seebach in de modelvoorstellingen te München de Gretchen uit Goethe's JFawsthad gespeeld, was zjj zooals wy reeds mededeel den plotseling van eene vrijwel onbekende grootheid geworden tot de eerste der Duitsche tooneelspeelsters. Het was een ongehoorde triomf, zooals z\j zelve waarschijnlijk niet ten tweeden male beleefde. De roem van haar Gretchen is een duurzame, een onsterfelijke geworden. In een te Königsbergen verschijnend blad ?worden door E. Kr. eenige bijzonderheden mede gedeeld over de zeer oorspronkelijke wijze, waarop Marie Seebach deze rol opvatte en speelde. »In hare eerste jaren" zoo lezen wy speelde Marie Seebach de scène in den Dom met eene opvatting, die den toorn van alle Goethe-philologen opwekte God en Goethe mogen het hun vergeven! maar die nog heden, zoowel wat die pen zin als geschiktheid voor het tooneel betreft, een even gelukkige als geniale greep mag worden genoemd. Op het bidbankje geknield, het hoofd met de rechterwang op de gevouwen handen steunend, het scherpe, bleeke profiel, scherp afstekend op den met zwart fluweel bekleeden lezenaar, naar de toeschouwers gericht, met wijd geopende, strakke oogen voor zich uitstarend, sprak zij met diepe, holle fluisterstem, maar voor alle toehoor ders volkomen verstaanbaar, de vreeselijke zelfbeschuldigingen: »Wie anders, Gretchen, war Dir's". . . . »Und unter deinem Herzen regt's si oh nicht quellend schon, und angstigt Dich und sich mit ahnungsvoller Gegenwart?" »Grimm . fasst Dich! Die Posaune tont!" .... »Verbirg Dich, Sünd, und Scband bleibt nicht verbor gen.'' . . . >Ihr Antlitz wenden Verklarte von Dir ab." Daartusschen dan, met Gretchen's eigen, na tuurlijke stem, de uitroepen van het angstige meisje; »Weh! Weh! War ich der Gedanken los!" »War ich hier weg .... Mir wird so eng! Die Mauerpfeiler befangen mich !" enz. De scène was, zóó door Seebach gespeeld, een aangrijpende schildering van gewetensfolteringen en van het in het niet verzinken van het schuldige schepsel voor het eeuwige en het aardsche gerecht. Marie Seebach, die met de meeste zorg en studie steeds nieuwe wijzigingen bracht in de opvatting van hare rollen, heeft deze opvatting later weder opgegeven, naar men beweert uit eerbied voor de Weimarsche Goethe-kenners, die haar niet-orthodox vonden en beweerden, dat den dichter daardoor onrecht werd gedaan. Het experiment is door niemand herhaald, om dat niemand de daarvoor noodige buigzaamheid \an registers bezat. Een andere door Seebach in de Gretchen-rol aangebrachte nuance heeft overal zoo vast wor tel geschoten, als of zij door den dichter zelf ?was aangegeven. Alle tegenwoordige Gretchen's passen haar toe, waarschijnlijk zonder te ver moeden, van wie zy afkomstig is. In den kerker zit Gretchen, aan waanzin ten prooi, op het «trooleger neergehurkt; Faust tracht haar mede te voeren, maar zij ontrukt zich aan zyn handen. »Lass mich nur erst das Kind noch franken," dan buigt zij zich, met moederlijke teederheid, naar het strooleger, als lag daar iets levends, maar zy' vindt niets. Angstig en verward vra gend, zegt zij dan: »Ich herzt'es diese ganze Uacht" zy zoekt en woelt in het stroo, het kind, waar is het kind ! Het kind, dat de rampzalige zelve heeft gedood ! Dan, met een hartverscheurenden kreet van vertwijfeling: »Sie nahmen mir's, urn mich zu kranken, und sagen nur ich hatt'es umgebracht". Ziedaar eene dra matische verlevendiging van vier half-epische dichterlijke regels, die voor ons gevoel tot de schoonste ingevingen van het vertolkend talent behoort. Eene zeer eigenaardige, diepgevoelde bewe ging van wonderbare plastiek had Marie Seebach in het vizioen van de terechtstelling. Met koortsachtigen klimax haastte zij zich tot het hoogte punt: »Zum Blutstuhl bin ich schon entrückt, Schon zuckt nach jedem Nacken die Scharfe, die nach weinen zückt' en dan drukt zij knielend de saamgewrongen handen plotseling, met volle kracht, van achter zich zelve in den nek, als of daar de doodelijke slag van het zwaard haar trof, en fluisterend klinkt het, op doffen toon: »Stumm liegt die Welt, wie das Grab." Het was ons, als of wij het tooneel op het schavot hadden bijgewoond. De groote zondares, wier misdaad »ein guter Wahn" was, had zich voor onze oogen zelve geoordeeld, ofschoon de dichter het lot der bekoorlijke zwaar beproefde in het duister laat. En dan het slot, het zacht weg stervende, treurige: sHeinrich! Heinrich ! Dat was de laatste Aeolusharptoon van Marie Seebach's Gretchen. «illlliillllllliilll llliiiiiiiiiiiiMmiiiiiin iiiimiMiiMililimmiiiiii Een Winter in Zuidelijke strelen, Ken Winter in Egypten, van dr. H. SABERSKY. Berlin, Schall und Grund. 1897. Qu'est ce que voyager? vraagt de guitige comtesse Diane in haar Livre d'Or, en het antwoord, door een harer gasten gegeven luidt: 'C'est quitter les tres pour les choses." Of wilt ge liever een woord van onzen Pierson? »Reizen is het hart verwijden. Reizen, is een vreemd land bezoeken met de innige begeerte het niet als een vreemd land te verlaten. Reizen is studeeren in anderen lichaamstoestand, studie in beweging. Wij, die studeeren, zijn eigenlijk altijd op reis." Voor iemand, die 't met bovenstaande uitspra ken eens is, die het reizen niet beschouwd wil hebben als een tijdverdrijf, een repoussoir van verveling, of als een quaestie van mode 't behoort nu eenmaal zoo, dat men in den zomertijd uit zyn gewone omgeving verdwijnt, en een bekend en druk bezocht oord als tijdelijke verblijfplaats opgeeft voor iemand die in het reizen een aangename, maar tevens nuttige 'bezigheid ziet is het altijd aangenaam reisboeken ter hand te nemen. Vooral wanneer die boeken in prettigen, boeienden verhaaltrant de markante zaken, op reis gezien, meedeelen. Vooral wanneer het geen catalogi en inventarissen zijn a la Murray en a la Baedeker. Ik wil daarmee niet zeggen dat ik zulke betrouwbare gidsen overbodig vind. Evenmin als een verstandig man gletschers en sneenwvelden zal overtrekken zonder een goedgeoriënteerden gids met de noodige touwen en haken voorzien, evenmin zal zich een reiziger, die weet wat hij aan zich zelven verplicht is, zonder Murray, of Baedeker of Grieben op reis gaan. Maar deze boeken zijn, als ik het zoo eens noemen mag, de technische hulpmiddelen bij het reizen. Ook een meer literarische voorbereiding kan noodig zijn, die de roode bandjes niet schenken. Een voorbereiding, die den akker omwerkt, ploegt, die er voren insnijdt, waarin weldra het vruchtdragende zaad zelf zal werden opgevangen om later een ryken en rijpen oogst te leveren. Hoewel nu Egypte een land is, dat nog niet binnen den kring der «gecombineerde rondreis biljetten" is opgenomen, en een tocht daarheen voorloopig tot de artikelen van groote weelde zal blijven behooren, (door afstand en klimaat, die een bezoek in 't gewene reisseizoen onmo gelijk maken) bestaat toch allicht de kans, dat er ook onder de talrijke lezers van de Groene Amsterdammer een enkele wil doen, wat dr. Sabersky deed en wat zoovele anderen (ook wel Nederlanders) doen, n.l. een winter in het Nijlland doorbrengen. Voor hen is dr. Sabersky's boek een alleruitnemendste gids. Er bestaan voor Egypte reisboeken. Baedeker zorgde er voor op de wijze, zooals hij steeds zorgt voor de beschrijving van verre landen zoowel als voor streken in de nabijheid. Weten schappelijk staat de uitgave van den beroemden uitgever als een onwrikbare rots te midden van de kritiek. De beroemdste Egyptologen werkten er aan mede. Trouwens Meyer en Murray be hoeven daarin niet voor hun collega onder te doen. Ook verschaft de firma Cook & Co., welbekend, aan alle reizigers die haar de klandizie gunnen van een «ticket" voor een Nylreis, als toegift op het reisbiljet, het werk van Budger, den custos van Egyptische oudheden in 't British Museum te Londen. De bekende geleerde heeft het opzettelijk voor de Cook-Vennootschap geschreven. Maar dit werk is niet zoo «ersehöpfend" als Baedeker en Meyer, en kan wat grondigheid betreft er niet mee vergeleken worden. Het biedt evenwel het meest noodzakelijke in een niet te uitgebreid bestek bijeen. En Cook en de zijnen weten wat hunne cliënten verlangen, al maken ze daarmee toch het debiet van de roode bandjes niet in 't minst kleiner. Een Engelschman gaat toch niet zonder dien »Guide" op reis, en de café-chantant parodie van den Engelschman met rossige bakkebaarden, geruit pak en gelamferden helmhoed is wat 't reisboek betreft toch nog altijd trouw naar de natuur afgebeeld. Maar 't boek van dr. Sabersky is niet alleen van waarde voor hen, die zich de weelde kunnen veroorloven van een langer of korter verblijf in 't Nijlland. Ook voor hen die thuis moeten bly'ven en zich met een »Voyage autour de ma chambre" moeten vergenoegen, is het een aan trekkelijk en belangrijk boek. Dr. S. zelf is geen Egyptoloog: hetgeen hij over al de oudheden van Egypte vertelt, put hij uit werken van be kende geleerden als Ebers, maar daardoor krijgen we ook een kijk op de zaken zonder de overstelpende geleerdheid, die op zich zelve heel wetenswaard is, maar leeken weinig belang kan inboezemen. Wanneer men het smakelijk geschreven werk doorleest benijdt men den schrijver die onzen mooien winter met nevel en sneeuw mocht ont vlieden en een winter vol zonneschijn en luwe ?voorjaarslucht mocht opzoeken, om daarin een nog mooier winter door te brengen. Men benijdt hem, die drie maanden lang in staat was zich in te werken in de overblijfselen uit die tijden, toen onze beschaving nog niet bestond, of nog piep-jong in de wieg lag, terwijl ze düiir reeds kon wyzen op een verleden van eeuwen. Maar het werkje heeft edeler invloed dan dat men er uit leert »benijden." Het gunt ons een blik in de overoude tempels, en vooral: het drukt ons goed op het hart, hoe ontzaggelijk groot de werken van het oude Egypte zijn geweest. Het laat ons, door vergelijking met algemeen bekende bouwwerken als bijv. den Keulschen Dom, zien, welk reuzengewrochten de Egyptische tempels zy'n geweest. De schrijver reconstrueert voor onze oogen de bouwwerken. Uit n bot en onbehou wen overblijfsel van een mastodont wordt het gansche dier opgebouwd uit n zuil van een verder zoo goed als vernietigde tempel bouwt Dr. S. een geheelen Karnak-tempel openplaats! er den Keulschen Dom in, om te laten zien dat onze moderne bouwmeesters knutselaartjes met met bouwdoosjes zijn, in vergelijking met die van 3, 4, 5000 jaren geleden in het Nijldal. Bijzonder belangwekkend zijn Dr. S's besehry vingen van het museum in Caïro. Hoogst be langrijk wat hy over Emin Brugschs opgraving van de konings mummiën. Maar eigenlijk is alles interessant voor hem die iets over een reis in Egypte weten wil. Men volgt den gemoedelijken verteller eerst op zijn tocht door de Middellandsche zee, landt met hem in Egypte, en neemt met hem zijn in trek in Caïro. Levendige beschrijvingen van 't handelen en dingen in de bazars worden ons hier niet onthouden en ook de uitstapjes naar de pyramiden, de Sphinxen maken we met hem mee. Tot daar is ons terrein een tamelijk algemeen bekend gebied. Doch wannee/ hy de Nylreis aanvangt wint ook de tocht aan belangrijkheid, naar mate we meer onbekende streken naderen. Het glanspunt van het boek is de beschrijving van het verblyf gedurende een maand te Luksor. Goed weet Dr. S. er voor te zorgen daij wij niet worden aangegrepen door «Tempelmüdigheit", waarvoor gevaar zou bestaan, wanneer hij ach tereenvolgens al de tempelruïnes afhandelde. Maar de geheimzinnige E. van het gezelschap, tevens de jager van den troep, weet van afwis seling, en wij gaan met hem op vogel- en jak halzen-jacht, waarby spannende momenten niet ontbreken. En zoo zien we het «rariteiten-kabi net" ontstaan, waarin de Engelsche dames, in het Cooks Hotel te Luksor gelogeerd, met zoo veel belangstelling een ky'kje komen nemen. Echt Duitsche gemoedelijkheid kan men den schrijver niet ontzeggen. Soms maakt ze ons wel eens een weinig »wee." Wanneer enkele reizigers de stoomboot, waarmee de Nijlreis naar Luksor wordt volbracht, hebben verlaten, om een »abstecher" te maken naar de tempel-ruïnes en de begraafplaatsen van Abydos (geheel Egypte zou zou men zeggen was een reusachtig kerkhof, dank zy de merkwaardige doodenvereering!), dan komen ze aan terug, »wo wir allseitig freundlich empfangen wurden." Stel je ook voor, dat medereizigers, die ge n dag te voren verliet, u bij den terugkeer met onvriendelijke woor den opwachtten! En wanneer men gezamenlijk de zuilen van Dendera zal gaan bezoeken, en een paar deelgenooten aan den tocht recht vroolyk zijn: so teilte sich die frohe Stimmung, die treue Begleiterin der Hoffnung, schnell der ganzen Karawane mit, und fand in einer allgemeinen Heiterkeit ihren Ausdruck." Maar dat zijn eigenaardigheden van des schrijvers persoonlijkheid, die aan het werk als lezenswaardig boek weinig schaden. Meer jammer vind ik het, dat de bijgevoegde plaatjes, die over het algemeen goed gelukt zijn, aan de achterzijde bedrukt moesten worden. Dat is m. i. »polizei-widrig-dumm" welk woord door den schrijver op ezeljongens wordt toegepasf, maar hier aan den drukker of uitgever mag worden toegekend. Het is een spaarzaamheid die ons smakeloos voorkomt; die de plaatjes bederft, die den druk aan de andere zijde verleelijkt kortom een slechte gewoonte die wel meer in zwang komt, enkele centen uithaalt, maar waartegen niet met genoeg nadruk kan worden gewaarschuwd. Overigens ziet het boekje er smakelijk uit. De plaatjes zy'n niet de bekende opnamen die men zoo vaak reeds heeft gezien, geen oude clichés, maar eigengenomen photo's. Een kaartje bewy'st goede diensten voor de reisroute. Om kort te gaan: het werkje van dr. Sabersky geeft een prettige voorbereiding tot het verkennen van het terrein voor den gelukkige die zich gaat opmaken tot een Egyptische reis. Het verschaft ook een welkome kennis van het land en' zijn machtige overblijfselen aan hem die thuis moet blijven en zal op zeer veel punten veel nieuws leeren ook aan hem, die reeds tamelijk wel op de hoogte dacht te zijn. Het zij dus warm aanbevolen aan allen die in 't kennisnemen van vreemde landen en volkeren, een bron van genot zien. U., Dr. S. De sport bij uitnemendheid". In het laatste nummer van Jur/cnd vinden wij den volgenden lofzang van Ludwig Kulda op de rijwielsport: Weiss Gott, mich hat die Tadelsucht Der Radelsucht Schon fters hart verdrossen! AVarum dies neue Flügelthier lieklügelt ihr Mit negativen Glossen ? Was kann euch zu verdachtigen Berechtigen Dies wundervolle Strampeln, Das jede Heldeneigenschaft Dem Feigen schafft Und Manner macht aus Ilampeln? Den Grossstadtluft-Versauerten, Vermauerten Eröffnet es die Pforten Und tragt uns in Geselligkeit Mit Schnelligkeit Nach ungeahnten Orten. Es führt die flink sich Regenden In Gegenden, Die heil im Frühlicht glanzen, Aueh wenn man durch Besteuerung Die Neuerung Belastigt an den Grenzen. Es fördert uns gesundheitlich, Wenn rundheitlich Das Bauchlein sich will schweifen; Denn wie man eine Baderkur Der Raderkur Vorzieht, wer kann's begreifen? Ob Mannlichkeit, ob Weiblichkeit, Die Leiblichkeit Erkor das Rad zum Horte. Und dient mir zur Entschuldigung Der Huldigung Für diesen Sport der Sporte. MillilllimiiiiiiiiiiiiiiiilHiiiiiiliniiiiiiiiliiiiiiliiiilHiiiiimmiiiiiiiiiiliiiiiiH» 7de Jaargang. 15 Augustus 1897. Tydelijk adres van den redacteur: Van Baerlestraat 12, Amsterdam. Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, aan bovenstaand adres te richten. MHiiiiilniiiimiiiiMiiimiiiiiiiiiiniHiiimiiiiiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiil GROOTE JAARLIJKSCHE WEDSTRIJD VAN DEN NED. SCHAAKWEDSTRIJD, gehouden te Utrecht 9?13 Augustus 1897. Wedstrijden Eerste Klasse. Hoofdklasse 1 A D. Bleijkmans, Amst. J. W. te Kolsté, Utrecht R. J. Loman, Londen H. B. H. Meiners, Amst. M&t", Utrecht VI O o! 0} S 1 0 l'o 1 0 1/3 ?o 5 "o M S 0 1 1/2 0 ''3! 1 a J Va 1/2 i/iVz 1/2 0 a '3 a 0 1 i l.ol'o 1 1^ ee s 1/2 "ëe «j ^o 3 l/g 0 j 3 '/o 1 0 31/2 2 3'fe Overgangsklasse 1 B A. Bleijkmans, Amst. J. F. S. Easer, Leiden H. D. B. Meijer, Amst. W. C. v. d. Heulen, Delft J. J. Speet, Breda CC a ee s ?1 M 1 1 1 1 t-t o .33 w 0 0 1/2 1 c tb 0 v 0 1 0 1 s ?a ^ 0 1/2 1 l/i Q> O) </ 0 0 0 Va ai eg O H 0 21/2 2 2 31/j Wedstrijd Tweede Klasse. Groep A. K. J. Bleykmans, Amst. A. J. Kleeblad, Amst. . B. Leussen, Leiden. . . J. Samson, Leiderdorp. E. Wieling, Groningen. n 53 a JA o> 3 ?a' 3 5 0 ! 0 1 i 0 1 Q B I I O) 0 0 _ 0 v., ez ?XL 1 1 1 1 P Is ^ 0 0 l'o 0 o H 1 2 31'-, ~ 0 31/2 g Groep B. s' gin q 5 ^ e.2 o i 5 *? -J 'S ^3 o H c o 2 =? "o H Dr. Westendorp Boerma, Groningen i l |i's| l MM B. van Dam, Leiden j O i?O i l Strick v. Linschoteu, Delft, i'il l i J. C. ten Tnsschedc, Amsterdam : O A. Ypes. Leeuwarden ! O O l Groep der l'rijswinners. Dr. W. Boerma B. Lcussen S. v. Linschotcn E. Wieling l l 21/3 2 1 '2

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl