De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 22 augustus pagina 1

22 augustus 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1052 DE AMSTERDAMMEE A°. 1897. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Bit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover het Grand Café', te Parijs. Zondag 22 Augustus. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van l Reclames per regel -5 regels ?1.10, elke regel meer 0.20 0.40 I N H O V Ds VAN VERRE EN VAN NABIJ: Verzekering tegen Ongelukken. Vooruitzichten. O. 8. Adama van Scheltema, door Prof. J. van Kees (met portret). Ferdinand's stoute stnkken. SOCIALE AANGELE GENHEDEN: Leerplicht en het fabriekskind, door F. M. C. - KUNST EN LETTEEEN: Decoratieve kunst. Uilenspiegel, door J. J. de Boode. VAEIA. Boek- en Tydschrift. WETENSCHAP: Telephoonstation pruimeboom". SCHAAKSPEL.?FEUILLE TON: Een internationale match III, naar het Engelsch ran Grant Allen. EECLAMES. VOOR DAMES: Iets over de vrouwen-beweging in Engeland, door Thérèse Hoven. Kip ik heb je, door Elize A. Haighton. Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Zijn leven. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEKTENTIEN. Hiiiiiiiwiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiuiiin Verzekering tegen ongelukken. De verkiezing te Zutfen en die te Lochem heeft ons iets nieuws gebracht. Twee ministers op n dag tot afgevaar digden voor de Kamer gekozen. Men kent de geschiedenis. Mr. van Houten had indertijd, in Grondwet meenen wij, reeds de stelling verdedigd, dat de Minister ook Kamerlid moet zijn. Het scheen hem een leerstuk van gewicht, en het werd in den loop des tijds van nog meer gewicht; immers te Groningen heeft men hem hooren verklaren, dat het volksvertegen woordiger zijn voor hem als minister niets minder zou wezen dan datgene, waarnaar Archimedes, die zich in staat achtte de we reld te dragen, te vergeefs had gevraagd: een steunpunt voor zijn voet. Dat, behalve mr. v. Houten zelf, iemand dit begrepen zal hebben, betwijfelen wij. Tijdens zijn ministerschap heeft een Excel lentie van zijn kamerlidmaatschap niets dan last, inzoover hij gevaar loopt als afgevaar digde en dus ook als minister door zijne kiezers meer geïnfluenceerd te worden dan nuttig is. Een steunpunt voor den Minister kan onmogelijk gevonden worden in de ver kiezing door n der honderd disiricten; hiervan zou eerst, en dan nog maar in zeer zwakken zin, sprake kunnen zijn, als aan zulk een verkiezing het geheele kiezersvolk deel mocht nemen. Het steunpunt, dat door het kamerlidmaatschap den minister gegeven wordt, krijgt beteekenis juist als de Minister van het tooneel verdwijnt; dan blijft hij als afgevaardigde in de Kamer over. En is nu deze soort van «verzekering tegen ongelukken" niet voor den man van het politiek metier zelf, maar voor het parlement en de natie een voordeel? Het antwoord op die vraag hangt in hoofdzaak af van het doel, dat men het per lement toekent. Beschouwt men de Kamer als in de eerste plaats geroepen om het politiek tournooi te leveren en in de tweede plaats als een orgaan ten wetgevenden arbeid, dan moet men het toejuichen, dat een gevallen Minister aanstonds bij het op treden van een nieuw kabinet op de bank der afgevaardigden zitting kan nemen, om het politiek debat meerder glans te verleenen en zich aan den wetgevenden arbeid te wijden met al de onpartijdigheid en wars heid van het smeden van intriges, waartoe een politicus van professie, die zoo juist echec heeft geleden, slechts in staat is. Meent men daarentegen, dat de politieke debatten, ofschoon niet geheel te vermijden, bijzaak, en de verbetering van de wetgeving hoofdzaak moet zijn, welke maatregel is be denkelijker te achten, dan een tot verster king van het aantal politieke woordvoerders, juist met dezulke, van wie de hoogste mate van zelf beheersching wordt geeischt om hun geprikkeld gemoed en hun gekrenkte eigen liefde niet al te zeef te doen werken; per sonen tevens, die niet alleen zelven gaarne zich roeren, maar bovendien er den slag van hebben nog een stuk of wat anderen in beweging te brengen? Zoo lang de minister tenzij bij wijze van uitzondering geen afgevaardigde was, kon men de verhouding tusschen Kabinet en Kamer theoretisch zuiver noemen. Het eerste regeerde, de tweede controleerde; het Ministerie droeg de wetten voor, de Kamer beoordeelde en, zoo noodig, verbeterde ze. Geen enkel nadeel was daarvan in de praktijk tot nu toe ondervonden; doch men had dit posi tief voordeel, dat er althans kans bestond, wanneer een Kabinet werd omvergeworpen, de Kamer gedurende eenigen tijd niet verontrust te zullen zien door een element van oppo sitie, dat, 't is menschelijk helaas! moet trachten den opvolger ten val te brengen en den verloren invloed te herwinnen. Dit voor deel nu wordt prijsgegeven, ter wille van de politiek, of ten bate van de mannen van het politiek ambacht. De heer Cremer is zoo verstandig geweest aan deze manoeuvre niet mee te doen. De man van zaken gevoelde zich waarschijnlijk niet aangetrokken tot dit bedrijf. De heer Pierson zou, indien men hém alleen kandidaat had willen stellen, daarin hebben berust; maar, wijl dit hem niet kon verzekerd wor den, betrachtte hij, wijselijk, de voorzichtig heid. De uitslag heeft bewezen, dat de Minister gevallen zoude zijn. Borgesius on Lely waagden de kans, en zijn er heelhuids afgekomen. Het stelsel heeft dus reeds tegen zich, dat de toepassing er van geheel van het toeval afhangt, daar het alleen voor de gekozenen in zeer vaste districten raadzaam kan zijn zich aan zulk een verkiezing te onderwerpen. Maar dit is niet de eenige schaduwzijde. Het kan niet uitblijven, of, het stelsel meer algemeen gehuldigd, zal het ministerie een maal gevormd, er toe verleiden zich, ter wille van persoonlijke belangen, met tusschen tijdsche verkiezingen te bemoeien. In ons klein land kennen we elkander allemaal zoo goed en natuurlijk beminnen wij ook elkaar. »Hij is nog geen afgevaar digde" en »een minister staat eigenlijk altijd een beetje wrak." Vloeit uit deze over wegingen niet een plicht voort, vooral jegens collega's met wie men zoo prettig samenwerkt ? En wordt die plicht niet nog duurder plicht, als men daarbij bedenkt, dat ministers en districten beiden gebaat zullen zijn? De Ministers zullen afgevaardigden willen wezen en de districten, althans een deel dezer, zullen zich toch liever vertegenwoordigd zien door een Raadsman der Kroon, dan door de een of andere plaatselijke grootheid. Het spreekt van zelf, dat juist de politiek-hartstochtelijke Excellenties, dat is, zij die na den val van hun kabinet het minst als afge vaardigden te begeeren zijn, het zorgvuldigst zich voor hun eigen verkiezing zullen be ijveren. Waartoe, zou zouden wij willen vra gen, bij al de gevaren, die Ministers hebben te trotseeren, nog nieuwe gevoegd en dat zonder eenige noodzakelijkheid, regelrecht ook tegen 's lands belang? Nu zijn reeds twee van de Ministers in naam tot volksvertegenwoor diger gekozen, maar het stelsel mode ge worden, zullen er weldra meerderen volgen, en wordt eenvoudig het aantal volksvertegen woordigers, door de wet op 100 gesteld, tot 98, 96 of nog minder teruggebracht. Want welke phrases men ook bedenke tot bedekking van de waarheid, voor elk Minister, die tot af gevaardigde gekozen wordt, blijft een zetel der volksvertegenwoordiging onbezet. Nie mand immers kan zichzelf controleeren. De minister als w/fevertegenwoordiger, vertegen woordigt alleen zich zelf om van zekere districtbel&ngetjes nu maar niet te spreken! Tegenover dit alles staat niets dan een winstje van geldelijken aard. De wetgever, pessimistischer dan wij, heeft de veronder stelling aangedurfd, dat zelfs Ministers, die tot Kamerleden mochten zijn benoemd, voor i deze vertegenwoordiging niet van het volk, maar van zichzelf, nog de ? 2000 schade loosstelling zouden willen opstrijken, aan het Kamerlidmaatschap verbonden; hij heeft dit uitdrukkelijk verboden. Het land geniet dus door de verkiezing van de heeren Borgesius en Lely een voordeeltje van minstens ?4000 ; een bezuiniging die tot f 16,000 kan stijgen. Maar wij vragen: ligt niet in bovengenoemde ontzegging eener schadeloosstelling de erken tenis opgesloten, dat er door den MinisterKamerafgevaardigde geen arbeid verricht wordt, die afzonderlijk te beloonen is, m. a. w. dat de kamerzetel eigenlijk ledig blijft staan ? En verder, indien de wetgever door de ont houding van schadeloosstelling heeft willen voorkomen, dat de minister, tenzij bij wijze van uitzondering in zeer bijzondere gevallen, naar de vereeniging van heide ambten zoude streven, is dan niet nu reeds die bepaling als middel te zwak van uitwerking ge bleken en moest zij dat niet zijn, waar de aanvaarding van het onbezoldigd kamer lidmaatschap door den Minister toch nog altoos een waardevolle assurantie voor zijn naaste politieke toekomst zal zijn ? En niet voor die naaste toekomst alleen; aangezien het voordeel, eenmaal als minister verwor ven, ook na afloop van het zittingstijdvak hem winst belooft. Zittende leden hebben immers steeds iets vóór. Het parlementair stelsel staat alles be halve hoog aangeschreven. Oorzaak daarvan is zijn hopelooze onvruchtbaarheid op wet gevend gebied. En dat kan haast niet an ders. Het volgt den langst mogelijken weg om de eenvoudigste wetten samen te stellen en te behandelen, en dat niet alleen, die weg loopt door het politieke kamp, waar een onverpoosde strijd zonder ophouden ver traging en verwarring brengt. Tien-j a honderd tallen van onderwerpen, ten opzichte waarvan elk ontwikkeld menschenkind zou kunnen aanwijzen wat in hoofdzaak gevorderd wordt, roepen om wettelijke voorziening, om wijzi ging van algemeen veroordeelde toestanden, en bijna alles blijft zooals het is. Op de langdraderigste en omslachtigste wijs knut selen de 100 en de 8 het zittingsjaar vol, en tot afleiding van de aandacht der toe schouwers, bij dat treuzelen, in een tijd die de grootste snelheid van beweging eicht om het verzuimde intehalen en met de werkelijke be hoeften op n lijn te blijven, wordt de politieke bataille geleverd: de groote vóór op de plan ken, en de kleine half verborgen achter de coulissen, soms ook omgekeerd! en men maakt elkander wijs, dat dit nu de eenige manier is, waarop 108 voorname of bekwame Nederlanders, zonder van hun inspanning te rusten, dag aan dag kunnen werken voor het welzijn des volks; meer nog! dat het zonde en jammer zou wezen, als van die S er een paar extra voorname of bekwame enkele jaren in de compagnieschap werden gemist! De geheele parlementaire geschiedenis van de laatste 25 jaar zou iemand van het tegendeel kunnen overtuigen. Bij een tiende deel van de zoo geroemde bekwaamheid en welsprekendheid, zou het parlement tienmaal meer hebben kunnen tot stand brengen en waarschijnlijk ook inderdaad tot stand hebben gebracht; want de voorwaarde, dat 80 a 100 menschen, waaronder de noodige extra-be kwamen nooit ontbraken of zullen ontbre ken, goed en veel werk leveren, is allereerst dat zij iets ivillen leveren, en niet door drijfveeren van persoonlijken of politieken aard uit den goeden koers worden geleid. En nu is de treurige, maar o. i. onloochenbare waarheid, dat bovengenoemde drijfveeren het allerkrachtigst in werking komen juist in die kringen, waar de bekwaamheid en de bespraaktheid zich voegen bij de ijdelheid en zelfzucht; twee paar menschelijke eigenschappen, die eikaars gezelschap zoo gaarne zoeken. Nu strekt, meenen wij, de combinatie van het Minister- en het Kamerlidmaatschap voor de politieke leden van het kabinet, in een klein land als het onze, juist tot begunstiging van het politieke, het persoonlijke element. Dat element te beperken, te fnuiken, moet het doel zijn, maar door het voorbeeld van Bor gesius en Lely wordt het integendeel eer versterkt. Bekwame menschen mogen in het parlement niet ontbreken, maar bekwame menschen met een politiek verleden, dat hun ambitie prikkelt, hebben we allicht te veel; hun aantal moet men niet vermeerderen met gevallen Ministers. Hoe minder van dezen des te beter voor de parlementaire werkzaam heid. Een bepaling, dat Ministers, na hun aftreden niet weder kamerlid mochten zijn, althans gedurende een zeker aantal jaren, zou o. i. oneindig meer waard zijn, dan een hervorming onzer parlementaire zeden, zoodat ook Excellenties reeds tijdens hun ministerschap Kamerzetels zoeken, of voor hun collega's helpen bemachtigen. Want dit laatste natuurlijk in 't verborgen blijft niet uit. Wij weten zeer goed, dat de politiek niet te keeren is uit het wet gevend lichaam, maar door hetgeen wij zooveel jaren hebben waar genomen, zijn we overtuigd dat alles wat strekken kan tot tempering van haar overheerschende macht op het Binnenhof dient bevorderd te worden en dat mitsdien het schijnbaar onschuldig streven van onze mi nisters om zich een zetel te verzekeren een stap is in de verkeerde richting. De toestand was in dit opzicht zuiver waartoe hem door deze verzekering tegen ongelukken troebel gemaakt? Vooruitzichten. In ons No. van 8 Aug. schreven wij: »Het kabinet, als een liberaal kabinet, is bovendien een mystificatie ten opzichte van de politieke gesteldheid des lands, zooals deze gebleken is uit den uitslag der verkiezingen. Immers niet alleen vormt de liberale partij, die het roer in handen heeft genomen, slechts een minderheid, maar er is alle kans op, dat bij de eerste de beste kamerontbinding de thans van de regeering uitgeslotenen de meerderheid zullen behalen. Met verplaatsing van een paar honderd stemmen op de vijf maal honderd duizend hadden de theologischen nu reeds het optreden van een liberaal sociaal kabinet onmogelijk gemaakt. Het feit toch is, dat de nieuwe kieswet ons in een impasse heeft geleid, waarin wij zullen moeten blijven tot dit onzalig gewrocht van v. Houten's geknoei door een beter is ver vangen. De kieswet, die de niet-bezittenden van de stembus moest weren, heeft over ons volk opnieuw den vloek gebracht van clericale en anti-clericale politiek. Het baat niet of men deze waarheid wil verduisteren, gelijk men ze voor een oogenblik verduisterd heeft door de samenstelling van een liberaal-sociaal kabinet. De politieke gesteldheid van het land onder deze kiesrechtbedeeling verkeert vierkant in strijd met de blijmoedige ver schijning van Pierson en zijn zevental." Wij konden toen niet vermoeden, dat nu reeds zou gebleken zijn, hoe deze uitspraak nog te zwak gemotiveerd was. Wat toch is geschied?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl