Historisch Archief 1877-1940
N'. 1052
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Bit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover het
Grand Café', te Parijs.
Zondag 22 Augustus.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van l
Reclames per regel
-5 regels ?1.10, elke regel meer
0.20
0.40
I N H O V Ds
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Verzekering tegen
Ongelukken. Vooruitzichten. O. 8. Adama van
Scheltema, door Prof. J. van Kees (met portret).
Ferdinand's stoute stnkken. SOCIALE AANGELE
GENHEDEN: Leerplicht en het fabriekskind, door
F. M. C. - KUNST EN LETTEEEN: Decoratieve
kunst. Uilenspiegel, door J. J. de Boode. VAEIA.
Boek- en Tydschrift. WETENSCHAP:
Telephoonstation pruimeboom". SCHAAKSPEL.?FEUILLE
TON: Een internationale match III, naar het Engelsch
ran Grant Allen. EECLAMES. VOOR DAMES:
Iets over de vrouwen-beweging in Engeland, door
Thérèse Hoven. Kip ik heb je, door Elize A.
Haighton. Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Zijn
leven. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEKTENTIEN.
Hiiiiiiiwiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiuiiin
Verzekering tegen
ongelukken.
De verkiezing te Zutfen en die te Lochem
heeft ons iets nieuws gebracht.
Twee ministers op n dag tot afgevaar
digden voor de Kamer gekozen.
Men kent de geschiedenis.
Mr. van Houten had indertijd, in Grondwet
meenen wij, reeds de stelling verdedigd, dat
de Minister ook Kamerlid moet zijn. Het
scheen hem een leerstuk van gewicht, en het
werd in den loop des tijds van nog meer
gewicht; immers te Groningen heeft men
hem hooren verklaren, dat het volksvertegen
woordiger zijn voor hem als minister niets
minder zou wezen dan datgene, waarnaar
Archimedes, die zich in staat achtte de we
reld te dragen, te vergeefs had gevraagd: een
steunpunt voor zijn voet.
Dat, behalve mr. v. Houten zelf, iemand
dit begrepen zal hebben, betwijfelen wij.
Tijdens zijn ministerschap heeft een Excel
lentie van zijn kamerlidmaatschap niets dan
last, inzoover hij gevaar loopt als afgevaar
digde en dus ook als minister door zijne
kiezers meer geïnfluenceerd te worden dan
nuttig is. Een steunpunt voor den Minister
kan onmogelijk gevonden worden in de ver
kiezing door n der honderd disiricten;
hiervan zou eerst, en dan nog maar in zeer
zwakken zin, sprake kunnen zijn, als aan
zulk een verkiezing het geheele kiezersvolk
deel mocht nemen. Het steunpunt, dat door
het kamerlidmaatschap den minister gegeven
wordt, krijgt beteekenis juist als de Minister
van het tooneel verdwijnt; dan blijft hij als
afgevaardigde in de Kamer over. En is nu
deze soort van «verzekering tegen ongelukken"
niet voor den man van het politiek metier
zelf, maar voor het parlement en de natie
een voordeel?
Het antwoord op die vraag hangt in
hoofdzaak af van het doel, dat men het per
lement toekent. Beschouwt men de Kamer
als in de eerste plaats geroepen om het
politiek tournooi te leveren en in de tweede
plaats als een orgaan ten wetgevenden
arbeid, dan moet men het toejuichen, dat
een gevallen Minister aanstonds bij het op
treden van een nieuw kabinet op de bank
der afgevaardigden zitting kan nemen, om
het politiek debat meerder glans te
verleenen en zich aan den wetgevenden arbeid te
wijden met al de onpartijdigheid en wars
heid van het smeden van intriges, waartoe
een politicus van professie, die zoo juist
echec heeft geleden, slechts in staat is.
Meent men daarentegen, dat de politieke
debatten, ofschoon niet geheel te vermijden,
bijzaak, en de verbetering van de wetgeving
hoofdzaak moet zijn, welke maatregel is be
denkelijker te achten, dan een tot verster
king van het aantal politieke woordvoerders,
juist met dezulke, van wie de hoogste mate
van zelf beheersching wordt geeischt om hun
geprikkeld gemoed en hun gekrenkte eigen
liefde niet al te zeef te doen werken; per
sonen tevens, die niet alleen zelven gaarne
zich roeren, maar bovendien er den slag
van hebben nog een stuk of wat anderen
in beweging te brengen?
Zoo lang de minister tenzij bij wijze
van uitzondering geen afgevaardigde was,
kon men de verhouding tusschen Kabinet
en Kamer theoretisch zuiver noemen. Het
eerste regeerde, de tweede controleerde; het
Ministerie droeg de wetten voor, de Kamer
beoordeelde en, zoo noodig, verbeterde ze. Geen
enkel nadeel was daarvan in de praktijk tot
nu toe ondervonden; doch men had dit posi
tief voordeel, dat er althans kans bestond,
wanneer een Kabinet werd omvergeworpen, de
Kamer gedurende eenigen tijd niet verontrust
te zullen zien door een element van oppo
sitie, dat, 't is menschelijk helaas! moet
trachten den opvolger ten val te brengen en
den verloren invloed te herwinnen. Dit voor
deel nu wordt prijsgegeven, ter wille van de
politiek, of ten bate van de mannen van
het politiek ambacht.
De heer Cremer is zoo verstandig geweest
aan deze manoeuvre niet mee te doen. De
man van zaken gevoelde zich waarschijnlijk
niet aangetrokken tot dit bedrijf. De heer
Pierson zou, indien men hém alleen kandidaat
had willen stellen, daarin hebben berust;
maar, wijl dit hem niet kon verzekerd wor
den, betrachtte hij, wijselijk, de voorzichtig
heid. De uitslag heeft bewezen, dat de
Minister gevallen zoude zijn. Borgesius on
Lely waagden de kans, en zijn er heelhuids
afgekomen.
Het stelsel heeft dus reeds tegen zich, dat
de toepassing er van geheel van het toeval
afhangt, daar het alleen voor de gekozenen
in zeer vaste districten raadzaam kan zijn
zich aan zulk een verkiezing te onderwerpen.
Maar dit is niet de eenige schaduwzijde. Het
kan niet uitblijven, of, het stelsel meer
algemeen gehuldigd, zal het ministerie een
maal gevormd, er toe verleiden zich, ter wille
van persoonlijke belangen, met tusschen
tijdsche verkiezingen te bemoeien.
In ons klein land kennen we elkander
allemaal zoo goed en natuurlijk beminnen
wij ook elkaar. »Hij is nog geen afgevaar
digde" en »een minister staat eigenlijk
altijd een beetje wrak." Vloeit uit deze over
wegingen niet een plicht voort, vooral jegens
collega's met wie men zoo prettig samenwerkt ?
En wordt die plicht niet nog duurder plicht,
als men daarbij bedenkt, dat ministers en
districten beiden gebaat zullen zijn?
De Ministers zullen afgevaardigden willen
wezen en de districten, althans een deel dezer,
zullen zich toch liever vertegenwoordigd zien
door een Raadsman der Kroon, dan door de
een of andere plaatselijke grootheid. Het
spreekt van zelf, dat juist de
politiek-hartstochtelijke Excellenties, dat is, zij die na
den val van hun kabinet het minst als afge
vaardigden te begeeren zijn, het zorgvuldigst
zich voor hun eigen verkiezing zullen be
ijveren. Waartoe, zou zouden wij willen vra
gen, bij al de gevaren, die Ministers hebben
te trotseeren, nog nieuwe gevoegd en dat
zonder eenige noodzakelijkheid, regelrecht ook
tegen 's lands belang? Nu zijn reeds twee van
de Ministers in naam tot volksvertegenwoor
diger gekozen, maar het stelsel mode ge
worden, zullen er weldra meerderen volgen,
en wordt eenvoudig het aantal volksvertegen
woordigers, door de wet op 100 gesteld, tot 98,
96 of nog minder teruggebracht. Want welke
phrases men ook bedenke tot bedekking van
de waarheid, voor elk Minister, die tot af
gevaardigde gekozen wordt, blijft een zetel
der volksvertegenwoordiging onbezet. Nie
mand immers kan zichzelf controleeren. De
minister als w/fevertegenwoordiger, vertegen
woordigt alleen zich zelf om van zekere
districtbel&ngetjes nu maar niet te spreken!
Tegenover dit alles staat niets dan een
winstje van geldelijken aard. De wetgever,
pessimistischer dan wij, heeft de veronder
stelling aangedurfd, dat zelfs Ministers, die
tot Kamerleden mochten zijn benoemd, voor i
deze vertegenwoordiging niet van het volk,
maar van zichzelf, nog de ? 2000 schade
loosstelling zouden willen opstrijken, aan het
Kamerlidmaatschap verbonden; hij heeft dit
uitdrukkelijk verboden. Het land geniet dus
door de verkiezing van de heeren Borgesius
en Lely een voordeeltje van minstens ?4000 ;
een bezuiniging die tot f 16,000 kan stijgen.
Maar wij vragen: ligt niet in bovengenoemde
ontzegging eener schadeloosstelling de erken
tenis opgesloten, dat er door den
MinisterKamerafgevaardigde geen arbeid verricht
wordt, die afzonderlijk te beloonen is, m. a. w.
dat de kamerzetel eigenlijk ledig blijft staan ?
En verder, indien de wetgever door de ont
houding van schadeloosstelling heeft willen
voorkomen, dat de minister, tenzij bij wijze
van uitzondering in zeer bijzondere gevallen,
naar de vereeniging van heide ambten zoude
streven, is dan niet nu reeds die bepaling
als middel te zwak van uitwerking ge
bleken en moest zij dat niet zijn, waar de
aanvaarding van het onbezoldigd kamer
lidmaatschap door den Minister toch nog
altoos een waardevolle assurantie voor zijn
naaste politieke toekomst zal zijn ? En niet
voor die naaste toekomst alleen; aangezien
het voordeel, eenmaal als minister verwor
ven, ook na afloop van het zittingstijdvak
hem winst belooft. Zittende leden hebben
immers steeds iets vóór.
Het parlementair stelsel staat alles be
halve hoog aangeschreven. Oorzaak daarvan
is zijn hopelooze onvruchtbaarheid op wet
gevend gebied. En dat kan haast niet an
ders. Het volgt den langst mogelijken weg
om de eenvoudigste wetten samen te stellen
en te behandelen, en dat niet alleen, die
weg loopt door het politieke kamp, waar
een onverpoosde strijd zonder ophouden ver
traging en verwarring brengt. Tien-j a honderd
tallen van onderwerpen, ten opzichte waarvan
elk ontwikkeld menschenkind zou kunnen
aanwijzen wat in hoofdzaak gevorderd wordt,
roepen om wettelijke voorziening, om wijzi
ging van algemeen veroordeelde toestanden,
en bijna alles blijft zooals het is. Op de
langdraderigste en omslachtigste wijs knut
selen de 100 en de 8 het zittingsjaar vol,
en tot afleiding van de aandacht der toe
schouwers, bij dat treuzelen, in een tijd die de
grootste snelheid van beweging eicht om het
verzuimde intehalen en met de werkelijke be
hoeften op n lijn te blijven, wordt de politieke
bataille geleverd: de groote vóór op de plan
ken, en de kleine half verborgen achter de
coulissen, soms ook omgekeerd! en men
maakt elkander wijs, dat dit nu de eenige
manier is, waarop 108 voorname of bekwame
Nederlanders, zonder van hun inspanning te
rusten, dag aan dag kunnen werken voor het
welzijn des volks; meer nog! dat het
zonde en jammer zou wezen, als van die S
er een paar extra voorname of bekwame
enkele jaren in de compagnieschap werden
gemist!
De geheele parlementaire geschiedenis
van de laatste 25 jaar zou iemand van het
tegendeel kunnen overtuigen. Bij een tiende
deel van de zoo geroemde bekwaamheid en
welsprekendheid, zou het parlement tienmaal
meer hebben kunnen tot stand brengen en
waarschijnlijk ook inderdaad tot stand hebben
gebracht; want de voorwaarde, dat 80 a 100
menschen, waaronder de noodige extra-be
kwamen nooit ontbraken of zullen ontbre
ken, goed en veel werk leveren, is allereerst
dat zij iets ivillen leveren, en niet door
drijfveeren van persoonlijken of politieken aard uit
den goeden koers worden geleid. En nu is de
treurige, maar o. i. onloochenbare waarheid,
dat bovengenoemde drijfveeren het
allerkrachtigst in werking komen juist in die kringen,
waar de bekwaamheid en de bespraaktheid
zich voegen bij de ijdelheid en zelfzucht;
twee paar menschelijke eigenschappen, die
eikaars gezelschap zoo gaarne zoeken.
Nu strekt, meenen wij, de combinatie van
het Minister- en het Kamerlidmaatschap voor
de politieke leden van het kabinet, in een klein
land als het onze, juist tot begunstiging van
het politieke, het persoonlijke element. Dat
element te beperken, te fnuiken, moet het
doel zijn, maar door het voorbeeld van Bor
gesius en Lely wordt het integendeel eer
versterkt. Bekwame menschen mogen in het
parlement niet ontbreken, maar bekwame
menschen met een politiek verleden, dat hun
ambitie prikkelt, hebben we allicht te veel; hun
aantal moet men niet vermeerderen met
gevallen Ministers. Hoe minder van dezen
des te beter voor de parlementaire werkzaam
heid. Een bepaling, dat Ministers, na hun
aftreden niet weder kamerlid mochten zijn,
althans gedurende een zeker aantal jaren,
zou o. i. oneindig meer waard zijn, dan een
hervorming onzer parlementaire zeden,
zoodat ook Excellenties reeds tijdens hun
ministerschap Kamerzetels zoeken, of voor
hun collega's helpen bemachtigen. Want
dit laatste natuurlijk in 't verborgen
blijft niet uit.
Wij weten zeer goed, dat de politiek niet
te keeren is uit het wet gevend lichaam, maar
door hetgeen wij zooveel jaren hebben waar
genomen, zijn we overtuigd dat alles wat
strekken kan tot tempering van haar
overheerschende macht op het Binnenhof dient
bevorderd te worden en dat mitsdien het
schijnbaar onschuldig streven van onze mi
nisters om zich een zetel te verzekeren een
stap is in de verkeerde richting. De toestand
was in dit opzicht zuiver waartoe hem
door deze verzekering tegen ongelukken
troebel gemaakt?
Vooruitzichten.
In ons No. van 8 Aug. schreven wij:
»Het kabinet, als een liberaal kabinet, is
bovendien een mystificatie ten opzichte van
de politieke gesteldheid des lands, zooals deze
gebleken is uit den uitslag der verkiezingen.
Immers niet alleen vormt de liberale partij,
die het roer in handen heeft genomen, slechts
een minderheid, maar er is alle kans op, dat
bij de eerste de beste kamerontbinding de
thans van de regeering uitgeslotenen de
meerderheid zullen behalen. Met verplaatsing
van een paar honderd stemmen op de vijf
maal honderd duizend hadden de
theologischen nu reeds het optreden van een liberaal
sociaal kabinet onmogelijk gemaakt. Het
feit toch is, dat de nieuwe kieswet ons in
een impasse heeft geleid, waarin wij zullen
moeten blijven tot dit onzalig gewrocht van
v. Houten's geknoei door een beter is ver
vangen. De kieswet, die de niet-bezittenden
van de stembus moest weren, heeft over ons
volk opnieuw den vloek gebracht van
clericale en anti-clericale politiek. Het baat niet
of men deze waarheid wil verduisteren, gelijk
men ze voor een oogenblik verduisterd heeft
door de samenstelling van een liberaal-sociaal
kabinet. De politieke gesteldheid van het
land onder deze kiesrechtbedeeling verkeert
vierkant in strijd met de blijmoedige ver
schijning van Pierson en zijn zevental."
Wij konden toen niet vermoeden, dat nu
reeds zou gebleken zijn, hoe deze uitspraak
nog te zwak gemotiveerd was.
Wat toch is geschied?