De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 22 augustus pagina 8

22 augustus 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1052 Griekenland financiën, (Ulk) F- [Jawel, Jlieve Sultan, ... maar my'n schuldeischers ?] [Jawel, lieve schuldeischers, ... maar de Sultan ?] De Man en fle (Punch.) De Sultan: Och, och wat zeuren en treuzelen die menschen! Aan eet strand. (Pik-me-Up). »Je bent een gemeene bengel! Dat's nu al de derde maal, dat je my slaat, in plaats van den ezel!" »Wel, juffrouw, ga er dan af, dan heb ik kans om hem te raken. fin Don Uil Buil (Ulk.) eenjmanjgeweest zijn! .'" Een Zilveren Jubilee. Op 12 Augustus 11. was 't 25 jaren geleden dat de boekdrukker^ der firma Wed. I. Ellerman (thans gedreven onder den naam »Amsterdamsche Boek- en Steendrukkerij v/h. Ellerman, Harms & Co.", waar ook ons Weekblad wordt gedrukt) in de Kromme Elleboogsteeg 7 by het Rokin, op bescheiden voet werd opgericht. Vermeldenswaard is 't, dat van het personeel, dat bij die oprichting in dienst was, thans nog n, nl. de heer H. de Langen, als zetter bij de zaak werkzaam is. 19 Augustus 11. herdacht hij dien voor hem en zy'n patroon merkwaardigen dag, waarbij het hem en zy'n huisgenooten niet ontbrak aan bewyzen van belang stelling, zoo van de zijde van den Directeur, als van die zyner kameraden. De hartely'ke herdenking van dien dag heeft getuigd van de goede verstandhouding tusschen directeur en personeel. SCHETSJES. Zün Leyen", Een gedicht in proza. Uit het Russisch, van NIKA BITSCHTSCHI. Wat er met hem, den veelbelovenden jongeling, op wiens toekomst aller oogen gevestigd waren, geschied was, niemand die het kon zeggen. De een schreef het toe aan erfelykheid, de ander sprak van een zenuwverlamming de eigenlijke oorzaak bleef echter voor iedereen een raadsel. Doch 't minst van allen begreep het zijn ongelukkige vader, de oude leeraar in de wiskunde. Van af het vreeselijke uur, dat men hem zyn zoon bijna zonder teekenen van leven had thuisgebracht, had hij gezien en begrepen, dat, in plaats van den gezonden, levenslustigen jongen man, van den grooten kunstenaar in de toekomst, daar vóór hem lag een half-leven de, half-doode, verlamd aan beenen en linkerarm, met weinig hoop op herstel. Dit had den ouden man geknakt, zy'n haren in enkele dagen doen vergrijzen, zyn groote breede gestalte doen krommen, als had een donderslag hem ter aarde geworpen ... En nu ? ... AVat nu ? ... Zie, hy is myn eenige, myn eenige! kreunde de arme vader, terwijl tegelijkertijd een hart verscheurende kreet uit den mond van den zieke door de kamer weerklonk. Zoo snel mogelijk naar 't zuiden: misschien geven zyn krachtige natuur en 't heerlijke klimaat hem zijn gezondheid, 't gebruik zyner ledematen terug, antwoordden de doktoren, om iets te zeggen. Zij vermoedden niet, welk een balsem deze woorden waren voor den moedeloozen lyder. Nog zag hy' een lichtje in de toekomst gloren, weliswaar zwak, niet zoo helder en glansrijk als vóór den noodlottigen dag, maar niettemin, 't was er, 't bestond in zijn oogen: Zoolang er leven is, is er hoop... * * * De zon neigde ter kimme, met haar gouden stralen overstroomend het donker groen der boomen, de gele zandwegen, de hemelsblauwe golfjes der zee, vriendelijk kabbelend zoover het oog strekte. Op een der zandpaden in den omtrek van een zuidelijk plaatsje, stond een wandelwagen, daarin lag, geheel in nadenken verzonken, de zieke. Bleek, bijna doorzichtig, droeg zijn gelaat het kenteeken van physiek en moreel lijden. Zijn blik staarde als versteend in de richting der zee, met zulk een harde, onverbiddelijke uitdruk king, dat 't scheen, alsof h\j alles wat hij zag, de gansche weelderige, hartelooze natuur, zou kunnen in brand steken, ver nietigen, verdelgen, ware hij er toe bij machte geweest. Die natuur immers, had hem meedoogenloos zijn jong leven ontnomen, vernietigd ! die zelfde natuur, welke hij gedroomd had in zijn arbeid, zijn kunst te vereeuwigen. Hy had haar slechts n deeltje van haar macht, haar vermogen gevraagd... slechts n druppel van dat leven, dat hoog opbruischt uit hare bron, maar zy' had hem als antwoord uitgelachen, uitgelachen met haar helder zonnelicht, met het lispelend ruischen der bladeren en het vreedzaam kabbelen der golfjes... lederen dag nam de zon, ter kimme dalend, een stukje van zijn leven mee, dat hem dieper in de kussens deed rusten; ieder windhoosje bracht hem nader tot het graf, speelde tergend met zijn steeds dunner wordende haren. "Was dit geen spot 'i ... Hoe verschroeiend was het op een oogenblik, hoe verraderlijk was een seconde later de voch tige zeewind, die hem als een messteek scheen te doorboren. Zoo ook nu: De zieke, met van leed en strijd verwrongen gelaat, strekte haastig zy'n rechter, nog niet verlamde, maar zwakke hand uit, om met den plaid zijn levenlooze voeten voor dien verraderlijken wind te behoeden, geen opmerkzaamheid schenkende aan den smeekenden, vragenden blik en de uitgestrekte bevende hand, die hem ter hulpe wilde zijn. U kunt het nibt, laat maar... ik zal 't zelf beproeven, klonk het eindelyk met stokkende stem. De bevende hand viel machteloos neer, het hoofd boog zich nog dieper over de borst en twee brandende tranen biggelden langzaam over de gerimpelde wangen van den vader. C'est trop difficile pous vous! Permettez que je vous aide, klonk plotseling dicht aan 't oor van den zieken schil der, een jeugdige vrouwenstem, waarvan hij schokte, als had een electrische stroom hem plotseling beroerd. En een buig zame, vrouwelijke gestalte, geheel in 't wit gekleed, met een heerlijk half-kinderlijk gezichtje, boog zich over hem heen. Verder wist hij zich niets meer te herinneren; iets als een nevel spreidde zich uit voor zijn gedachten, maar altijd zag hij het prachtige kindergezichtje, den helderen reinen glimlach, welke al dieper en dieper tot hem doordrong. 't Was alles in n seconde geschied; doch wat hem over komen was, zou hij niet kunnen zeggen. De liefelijke gestalte was sinds lang verdwenen achter 't groen, doch zijn nu stralende oogen staarden nog steeds in de richting, waar ze verdwenen was. Zoo is het leven. . . het komt voor een oogenblik en verdwijnt.. . zoo is het, zoo is het... stamelde hij onsamen hangend. En rykelyk begonnen de tranen te vloeien over zijn bleeke wangen, dankbare, stille tranen van verzoening. Als heilzame balsem werkten ze op de ziel van den lijder: zijn bittere ge dachten maakten plaats voor mildere, de zenuwen ontspanden zich, losten zich op in deze tranen ... Hij keerde zich om naar den grijsaard met een blijmoedig gelaat. Laten we naar huis gaan, vader! Ik hoop nog zóó lang te leven, tot ik u iets goeds als aandenken kan nalaten; ik kan nu weer arbeiden, vader ! * * * Drie weken zijn voorbijgegaan. In een kleine kamer van een eenvoudig hotel ligt de zieke op een zacht bed en staart onrustig voor zich uit. Neven hem liggen op een klein tafeltje palet en penseelen en op een schildersezel vlak naast hem, staat zijn schilderij »het Zinnebeeld van 't leven". Op het zeestrand, met een steen onder het hoofd, ligt het levenlooze lichaam van een jongeling; van hem vliedt het «Leven" in de gedaante van een engel naar den Ilooge, met zich nemende en rondom zich strooiende bloemen en doornen. Dit beeld getuigt van kunst en onberispelijke bewerking, en is zelfs voor vreemden blik vol uitdrukking. Maar zoo denkt de schepper er niet over. Ileeds drie dagen pijnigt hem de gedachte, dat hij zijn »Leven" niet zal kunnen voleinden, dat hij niet in staat zal zijn, op 't doek over te brengen de beeltenis, die zy'n gansche wezen vervult. Zoo is hij niet... zoo is hij niet, steunt hy' nauwelijks hoorbaar, met gloeiende oogen, zóó was haar glimlach niet, zoo is hy niet.. . Mijn God, waarom geeft Gij my niet de macht hem te vertolken ? ... En hij beweegt het penseel onrustig in de hand, vestigt de zwakke oogen op het doek, om na enkele seconden uitgeput ia de kussens neer te zinken. Vader, kermt hy zie, gij waart er ook bij tegen woordig; zeg my, help my. De grysaard wringt zich de handen in stomme vertwy'feling. Hij kan hem niet helpen... En om zy'n ontroering te ver bergen, ijlt hij naar het venster .. . wat ziet hy ? . . . Daar ginds aan den overkant der straat gaat een bekende vrouwengestalte voorby. De oude man ijlt de kamer uit, haalt haar in en smeekt haar mee te willen gaan naar zijn zieken zoon. De stervende kunstenaar ligt daar neer in half bewustzijn, totaal uitgeput, de oogen gesloten, en merkt niet, hoe zich zijn »Leven" al nader en nader over hem henenbuigt, den helderen levenden, heiligen glimlach op 't gelaat, waarnaar hij van seconde tot seconde zocht... Maar nu beginnen zijn oog leden te trillen, zy'n trekken ontspannen zich, de zieke richt zich op en staart strak voor zich uit. Daar zie ik hem weer, den glimlach... ga niet heen, ga niet heen... o, bly'f n oogenblik... n oogenblik maar .. . smeekt hy als een. kind. De hand gry'pt krampachtig naar 't penseel; zijn blik vestigt zich onbewegelijk op de nieuw aangekomene, zonder iets anders te herkennen dan den glimlach, Eenige seconden doodelyke stilte... toen plotseling, verandert hy met twee penseelstreken het gelaat van het wegvliedende »Leven" ... Nog een en 't is zooals hy 't wenschte; 't was gereed ... De hand beefde; een zwakke kreet van den stervende ver vulde de kamer, maar op het doek stond het »Leven" met zy'n somberen bitteren trek om den halfgeopenden mond, het gelaat plooiende tot een verzoenenden glimlach. »Het »Leven" zag met dien glimlach neer op den levenloozen jongeling, die daar zoo hulpeloos nederlag op zy'n steenen kussen." ALLERLEI. De vrouw en het genie arbeiden niet. De vrouw was tot heden het hoogste weelde-artikel der menschheid. In alle oogenblikken waarin wij ons beste geven, arbeiden wij niet. Arbeid is alleen het middel om tot die oogenblikken te komen. Nictssche. * * * Hoe verder men den broeder uitgeleide doet, des te meer weent men. Russisch spreekwoord. * * * Wie enkel goed doet in de wereld en niemand kwaad, gaat onopgemerkt door het leven; wie veel kwaad doet en nog meer goed, wordt geëerd. Goetlie. * * * Het is veel gemakkelijker, altijd nederig te zy'n, dan op dej juiste oogenblikken trotsch. Mrs. llumphry Wart!. -xNiemand is zóó rein van geweten of de onontdekte zonden drukken hem een weinig minder dan de ontdekte. Yeasley. * * * Wie tijd van leven heeft, ziet alles gebeuren, en ook het tegenovergestelde er van. Suinte-Beuve. * * * De ware roem is de goedkeuring van geniale mannen. Catharina II. * * * Van alle dieren besteden katten, vliegen en vrouwen den meesten tijd aan hun toilet. Charles Nodwr. * * ?xOpmerkingen over de schilderijententoonstelling te Müncben in een Duitsch blad: Wanneer een bezoeker bij alle goede doeken zegt: «Afschuwelijk !" en bij alle croutes: »wat allerliefst!1' kan men zeker zijn dat het een Berlijner is. Informeert hij dadelijk bij het binnenkomen bij den controleur, waar het buffet is, dan is het een Münchener. Wil hij absoluut geen catalogus koopen, maar ondervraagt hij den zaalknecht naar titel en makers der schilderijen, dan is het een Sakser. Wat de schilders betreft: maken zij het gras bruin en den hemel grijs, dan behooren zij tot de »goede oude school." Is hun hemel hemelsblauw en hun gras grasgroen, dan zijn zy »realisten." Die den hemel groen en het gras blauw schilderen, noemt men »impressionisten" ; den hemel geel en het gras violet kleuren de »coloristen" ; is daarentegen de hemel zwart en het gras rood, dan heeft de kunstenaar een »decoratief talent." Op een boot. Hoe lang duurt de reis nog V Drie dagen en drie nachten. En hoeveel knoopen maken we in 't uur 'f Zeventien. Zou er nog storm komen ? 't Is mogelijk. Neen, toch ? Vaart u al lang op dit schip ? Negentien jaar. Wie was kapitein vóór u 'f Gral van Koggen. Waar is die nu ? Gestorven. Och, waaraan ? Doodgeiirgerd door een passagier ! TJit JFtotterdctm. Goddank. Ik ben weer thuis. Wat dat in heeft, kan eigenlijk niemand beoordeelen dan een Rotterdammer. Er is zooveel verschil tusschen .-->.", .-=-- Rotterdam en de "" <jr heele rest van ons veelgezegend vaderland, dat een Rotterdammer, een echte, nergens anders in ons land goed aarden kan; tot zijn zestigste jaar zoowat. Want dan houdt het op. Dan schijnt ie hoofd gaan loopen van de onvolprezen handelsdrukte. Dan om te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl