De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 22 augustus pagina 9

22 augustus 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1052 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Plakken en Overplakken. De politieke strijd in district VI. iiiinttirnmiiiMMumiiMiMiinimiMMiiiiimiimiiiiimMiMiiiiii miiiiminnim schijn je er niet meer tegen te kunnen als er een onafge broken file vrachtkarren langs je slaapkamer rijdt, die alle maal lange ijzeren staven over de straatsteenen laten slieren, wat trouwens werkelijk een onaangenaam doordringend geluid is. Sommigen gaan dan eerst ingezonden stukken in de krant schrijven of adressen zelfs aan den gemeenteraad of er niet eindelijk eens iets gedaan zou worden aan al het ?onnoodige lawaai; en inderdaad volgt er dan soms een 'debat in den raad, waar de groote meerderheid het echter eens blijkt met den burgemeester: »dat men den handel niet door overbodige verbodsbepalingen moet belemmeren" en het blijft _de stad van vrijheid-blijheid; waar iedereen doet wat hij wil, kleeden klopt, waschzakken klopt, meelzakken klopt als hij wil, zonder dat hij of zij of de aanwezige politiemannen zich er om bekommeren, of dit op de geper mitteerde uren gebeurt; waar dan ook met recht geen oog pp te houden is. Maar de verstandigsten schrijven geen ingezonden stukken en adresseeren niet: ze gaan ineens naar Scheveningen en den Haag. Nu, ik ben gelukkig nog lang geen zestig en als mijn hoofd ;zoo sterk mag blijven als 't altijd geweest is, hoop ik niet ?genoodzaakt te zijn mijn pensioen ergens anders te gaan verteren, wat ik zpo'n ondankbaar idee vindt tegenover je stad. Ik ben van kindsbeen af aan de drukte gewend, want drukte hebben wij Rotterdammers altijd gehad, al lang voor we handelsdrukte hadden. Volgens sommigen hebben we drukte van ons eigen; »koude drukte" zeggen onze benijders. En ik moet zeggen, het is hiermee als met de befaamde bont genoemde koe uit het verheffende Hollandsen spreek woord: een beetje drukker dan de meeste Nederlanders zijn we wel. Vooral schreeuweriger, waarschijnlijk gedrongen door het straatlawaai. Onze dames hebben dat ook. Een tram vol Rotterdamsche dames, daar houd ik het zelf niet lang in uit, vooral zoo tegen etenstijd, als ze op visite iets gebruikt hebben. Gisteren zat ik er in met twee werkmans vrouwen en zeven dames van den netsten stand, dien we hier hebben. De twee vrouwen kwamen vermoeid van hun werk en zeiden niets, maar de zeven I Chut, waar is Eva ?toch?! kraaide er een en ik was al bang dat ze die ook nog zouden gaan halen, maar gelukkig klonk het luid uit den versten hoek: O, die staat natuurlijk buiten op, bij de heeren, al zijn het dan maar getrouwde. Ja, daar stond ze. Zoo is de Rotterdamsche Eva! Waarom ik ei dan van den zomer eens uitgegaan ben, dat is om een dubbele reden. Ten eerste voor het genoegen van mijn oudste dochter, die haar examen gedaan heeft als onderwijzeres en daarbij haar vadernaam eer heeft aangedaan en, als een der bij het examen dwarskijkende schoolopzieners (die van de examenvakken meestal even weinig verstand hebben als andere gewone menschen en dus gaarne den tijd eens _ mogen korten met een aardigheidje tegen de meisjes) geestiglijk opmerkte »een echt bolletje" bleek te zijn. Nu, het kind had dan ook geblokt! Den heelen dag is ze op school als kweekeling. Dan 's avonds van half zes tot half negen, weer of geen weer, naar wat ze hier de Vormschool noemen ; een avondcursus waar ze van hoofden van scholen de theorie van het rekenen leeren en de opvoedkunde en de natuurkunde en al die andere vakken. En dan moest ik haar 's nachts 'om n uur nog het licht voor den neus uijdraaien om haar naar bed te krijgen. Ze vragen ook heel wat op zoo'n examen. Wij oudere menschen staan er soms versteld van, wat de jeugd allemaal leeren moet. Al de kanalen van Duitschland en al de toppen van de Pyreneën en van Sumatra en de mijnsteden van Scandinavië. De theorie van het rekenen leeren ze op twee manieren en dan wordt er bijgezegd dat ze, als ze den ónen exami nator treffen, dat antwoord moeten geven en als ze den anderen krijgen, het andere antwoord. Zoo heb ik met mijn domme verstand altijd welgemeend te weten wat een breuk was. Maar daar heb je twee, of meer, definities van en het eigenaardige is dat de eene «deskundige'1 zoo noemen ze die examinatoren alleen de definitie van Versluijs goed vindt en de andere alleen die van Gravelaar (voor 't geval ge 't niet weten mocht, redactie, die Versluijs, dat is Jan Versluijs, de groote Jan, u en de heer Brommeijer beter bekend als lid van Grondwet, maar die, zooals ik gemerkt heb, over de methode van de grondbeginselen van het lezen, schrijven en rekenen een menigte boekjes heeft uitgegeven, aldoor weer nieuwe, bij zijn broer W. Versluijs; vooral in de Fransche behandeling der wiskunde moet hij even origi neel zijn als in de Hollandsche politiek). Mijn dochter vond het examen niet eens erg moeilijk, maar ze zegt dat 't in Amsterdam veel moeilijker moet wezen. Daar is een heer in de commissie, die al de keversoorten van Nederland vraagt, met hun eigenschappen. De Nederlandsche dichters moet je natuurlijk ook allemaal kennen. Niet de nieuwe richting, dat spreekt van zelf hè, vooral voor jonge meisjes, maar de dichters van gevestigden naam, zooala Beets en Bogaers en Hazebroek. Dat staat wel niet op 't examen-programma, maar ze leeren ze toch _ maar, om de jongelui niet eenzijdig verstandelijk te ontwikkelen, maar hun kunstzin daarmee gelijken tred te doen houden, Het eenige wat nog 't zelfde is als in den tijd van meester Pennewip, dat zijn de handwerken; »iu verloren oogenblikken leeren ze mazen, stoppen en stikken". U begrijpt, het kind mocht dus wel eens de lucht in. En zoo zijn we een dag of wat met haar naar familie in Am sterdam geweest en zes dagen met een vacantiekaart naar Arnhem en Nijmegen. Zooals ik zei, ik had daar nog een andere reden voor. Bij alle dankbaarheid voor je »geliefd Rotterdam", zooals de officieele term is, krijg je toch soms wel eens een kriebeling, net of'je begint te vinden da_t't hier ook niet heelemaal in orde is. In zoo 'n geval trek ik liefst een dag of wat naar de hoofdstad om met een vol gemoed van welbehagen huiswaarts te keeren. Wat een verschil toch! Wat wordt Amsterdam toch meer en meer een wufte en onsoliede stad. Om elf' uur 's avonds is alles hier gedaan ; dan stappen de laatste menschen op bij Fritschy aan de Maasbrug en bij Bineski op 't Hofplein, maar in Amsterdam begint 't dan pas goed te worden. Het is er zoo gezellig dat je waarachtig moet oppassen er geen pleizier in te krijgen. Je merkt dan wat een voordeel het toch is voor een stad als Je geen kunstschatten hebt, die de zedenbedervende vreem delingen aantrekken. En ^ het afschaffen van de kermis blijf ik ook een bepaalde fout achten. Wij gaan eens in 't jaar uit wat je dan meer bepaald uitgaan noemt, de boter er eens uitbraden met de kermis. De nettere menschen gaan naar »den Doel" dat is meer besloten en de minder nette naar de Veemarkt. Dan maken we zoo'n spektakel, dat we voor een jaar weer den buik vol hebben; maar de Amsterdammer fuift tegenwoordig 't heele jaar door. Mijn dochter beweerde maar dat ze in Amsterdam geen verandering van lucht genoeg had; en ze wou boomen zien. Ik voor mij heb ruim genoeg aan de boomen die De Jongh hier in de straten laat zetten en die niet zoo akelig groot worden dat ze den heelen boel verdonkeren. Maar Bctsy hield niet op_, ze wou en ze zou naar Gelderland. En omdat ze weet dat ik een liefhebber van het vergelijken van steden ben, kwam ze aanzetten met een boek, waar ze voor haar examen in gelezen had; daar moest ik eens in lezen hoe 't in Arnhem in de laatste jaren veranderd was. Het boek heette: Dr. H. Blink, Tegenwoordige staat van Nederland. Ik vond dien titel wat raar, maar ik moet zeggen, hij gaf een goed idee van wat je den natuurlijken ontwikkelingsgang van Arnhem zou kunnen noemen. Hij begint met te ver klaren, waarom er pp dat punt nu juist precies een stad ontstaan moest, of liever »een centrale vereeniging van be volking", zooals hij 't noemt. Dat was om de handelswegen Rijn en IJsel en omdat de hooge en droge grond daar tot aan de rivier kwam. Dan volgt deze gevolgtrekking (bl. 387): »De wording van Arnhem is aldus geen toeval, maar een natuurlijk historisch verschijnsel." Woorden met diepen zin, voorwaar, aanleiding gevend tot tal van bespiegelingen omtrent toevallig groote steden, als Amsterdam en den Haag, meen ik, en natuurlijk-historisch geworden steden, als Rot terdam en Arnhem. Volgt deze niet minder door haar juist heid treffende opmerking (bl. 388): »Arnhem is niet te schei den van z ij n e schoone omstreken. Z ij vormt het centrum van den Veluwenzoom." Inderdaad, dat zet ik je, Arnhem en de omstreken te scheiden. Hoe geheel anders weer dan bij Amsterdam en Rotterdam, waar je geen omstreken hebt »Het karakter der stad," zoo las ik verder, »is dat van een vroolijke, bloeiende, rijke stad uit den nieuweren tijd." Kijk, kijk, hoe goed gezegd, dacht ik. Pas dat nu eens toe op Rotterdam. Dan moet het wezen: »Het karakter der stad is dat eener soliede, uiterst bedrijvige handels-of liever scheepvaartstad uit den nieuwsten tijd." »Rijke"... neen, dat kan er niet bij. Rijk zijn we hier niet, maar... arm ook niet, een toonbeeld van maatschappelijke gelijkheid, die alweer in den geest des tijds ligt. Armen heb je hier niet, om zoo te zeggen. De heele vereeniging van Hintzen, Ar menzorg, heeft maar f 17000 inkomsten, zooveel als ze in Amsterdam ophalen pp Hemelvaartsdag, geloof ik, en ze vraagt zelden of nooit om meer. Nu is 't waar, Hintzen gaat van 't systeem uit, dat wie recht van lijf en leden is en niet zelf in zijn onderhoud weet te voorzien, niet waard is dat hij kijkt, en verdient te verhongeren. Een systeem, dat eigenlijk gecompleteerd zou moeten worden door een paar galgen op Crooswijk, om gezegde lieden op te hangen; immers anders gaan ze zich te buiten aan kinderen krijgen en verzuimen deze een opleiding te geven. Hintzen helpt alleen lieden, die »een vak" kennen. Onder »een vak" verstaat hij echter geen snoeptafel of orgelbediening, hoewel voor het goed bespelen van een straatorgel meer vakkennis noodig is, dan hij allicht vermoedt. Zelfs »losse sjouwer", zooals er hier toch duizenden onmisbaar zijn, acht hij eigenlijk een zeer onbehoorlijk bestaan. Het zou mij echter thans te ver voeren, nader over zijn stelsel van armenzorg uit te wijden, dat in elk geval op de uitkomsten der wetenschap berust. Wellicht daarover een volgende maal. Om aan merkingen te maken, hoe bescheiden ik dat ook steeds doe, daarvoor ben ik nu veel te blij dat ik terug ben in de stad van Hintzen, De Jongh, Zaaijer en Mees, om Rotterdams vier hoofdqualiteiten, den handel, de scheepvaart, de schreeuwe righeid en het liberalisme te personiheeren in haar beste burgers. J. J. K. L. BOL.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl