De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 29 augustus pagina 2

29 augustus 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1053 Hulde breng ik aan de velen die, trots dat doodf nde systeem, loch genoeg lust in hun vak hebben bewezen te bezitten om flink te blijven in alle opzichten; maar deernis heb ik met die kameraden die in dat systeem ten onder zijn gegaan en die zijn er o zoo veel, mér, veel meer dan 't Nederlandsche volk weet of bevroed. Meer deernis nog meer heb ik, met mijn vaderland, dat in de ure des gevaars op sommige punten totaal afhankelijk kan zijn van n officier. Vreeselijk, indien dat dan eens een versufd oud wijf bleek te zijn?? De geschiedenis van ons vaderland leert, inderdaad op meer dan ne bladzijde, dat tijdelijke veronachtzaming van de legerbelangen, ons zware offers in geld en in bloed heeft gekost. Ook in die tijden heeft 't niet aan waar schuwende stemmen ontbroken, en ook toen werd, even als nu, achter die waarschuwende stemmen eigenbelang gezocht en ... ze werden in den wind geslagen. Maar 't kwaad straft zich zelf; men heeft later millioenen meer moeten betalen dan noodig zouden zijn geweest, indien men die waarschuwingen had gewaardeerd. Zal 't nu ook weer zoo gaan ? Men slingert immers ook ons de uitdrukking »een brutaal mensen heeft de halve wereld" naar 't hoofd? Welnu 't zij zoo. Maar voorloopig zullen wij althans niet ophouden te waarschuwen daar en -wanneer wij meenen dat te kunnen, te mogen of te moeten doen. De zoo even genoemde uitdrukking, en welke men nog meer wil te berde brengen, ze kunnen ons niet deeren. Wij staan, gelukkig, daarboven, want 't zij hier nogmaals herhaald: »al ver beterde men reeds morgen de positie onzer officieren geheel en al zooals door ons werd voorgesteld, dan nog kan schrijver dezes daarmede geen cent winnen of verliezen." In een volgend schrijven hopen wij o. m. aan te toonen dat ook door de wijziging in onze belastingwetten, de finantiëele positie van den officier alweder is achteruitgegaan. TEMPO. . Tweeëi-lei Rechtsbedeeling. (Ingezonden). De heer A. N. J. FABIUS, Amsterdam. Geachte kameraad! GÜkent m\j genoeg, om niet vooruit te weten, dat uw artikel in .het vorig nummer van dit weekblad («tweeërlei rechtsbedeeling") bij mij volkomen instemming vindt; maar daarom juist gevoel ik mij verplicht u op eene daarin voor komende groote onjuistheid attent te maken, die aanleiding zou kunnen geven, dat het groote publiek aan uw schrijven minder waarde aan hecht. Ik bedoel uw verbaal betrekkelijk het rechts geding tegen een officier, beschuldigd van poging tot vergiftiging. Ik zat helaas! in den krijgsraad die deze zaak moest behandelen en ik heb daar door menig slapeloozen nacht doorgebracht. Zij alleen zou den verstoksten voorstander van ons tegenwoordig wetje op de «rechtspleging bij de landmacht1' (als zoo'n uitzondering nog bestaat) van opinie doen veranderen, en hem plaats doen nemen aan uwe zijde, waar gij er op aandringt »dat een militair officier al in de laatste plaats moet geroepen worden om recht te spreken in niet militaire zaken." Uwe inlichtingen daaromtrent zijn echter be zijden de waarheid. Gij zegt daaromtrent: »De krijgsraad sprak het schuldig uit en veroordeelde den officier tot jaren gevangenisstraf, het hoog militair gerechtshof evenwel sprak vrij..." Zoo is het niet. De krijgsraad heeft den beklaagde vrij gesproken 1), de advocaat-fiscaal kwam in hooger beroep, en het H. M. G. concludeerde weer tot vrijspraak. Ik vermeld deze feiten in de eerste plaats ter wille van de waarheid, maar toch ook om een ardere reden: Gij (en ik met u) veroordeelt de geheimzinnigheid onzer militaire rechtspleging, en ge hadt bijv. gewild dat van de onderhavige kwestie ir.eer notitie was genomen. Ik geloof echter, dat de oude heeren, die de parodie op een wet, die »rechtpleging bij de landmacht" heet, samenstellen, juist die publiciteit willen voorko men. Nu echter leven wij in een anderen tijd, en van harte hoop ik, dat uw streven naar ver betering ook op dit gebied spoedig met goeden uitslag worden bekroond ! Na kameraadschappelijken handdruk t. t. W. A. E. MAKSKKU)!. 1) Om nu na afloop van de zaak geen »cause célèbre" te maken, vermeld ik de motieven, waarop die voorspraak berustte piet, hoewel zij, daar het vonnis met open deuren werd uitge sproken, publiek eigendom zijn geworden, even als die van het H. M. G. Kruimkens van de tafel. Zestig jaren heeft koningin Victoria over Groot-Brittanniëen Ierland, over het »vereenigd" koninkrijk geregeerd, en geen zestig dagen, nauwelijks zestig uren, heeft zij in Ierland doorgebracht. Dat feit is kenmerkend voor den toestand, waarin zich Ierland tegenover de andere deelen van het rijk bevonden beeft. Het verklaart, waarom de lersche leden van het Parlement te Westminster niet wilden deelnemen aan de feeste lijkheden bij het jubileum der koningin. Want die zestig jaren wij herinnerden het tijdens de feestdagen zijn voor Enge land, Schotland en Wales een tijdperk ge weest, van voorspoed en welvaart, van ordelijken vooruitgang, van gestadige uitbreiding der volksvrijheden; maar voor Ierland waren zij een tijdperk van ellende en vernedering, van opheffing van het gemeene recht, dat telkens opnieuw voor knellende uitzonderingswetten moest plaats maken, van herhaalden hongers nood, van tallooze uitzettingen uit huis en hof, van voortdurende vermindering der be volking. Jaren geleden hebben de prins van Wales en zijne gemalin Ierland bezocht. De toe komstige erfgenamen van den troon hebben, sedert de koningin zich meer en meer uit het openbaar leven terugtrok, met loffelijke toewijding en onmiskenbaren tact de kroon «gerepresenteerd.'' Waar zij zich vertoonden om bij officieele plechtigheden de eerste rol te spelen, werden zij met eerbied en sympathie ontvangen. Wat den kroonprins, vooral in vroeger jaren, aan persoonlijke waardigheid mocht ontbreken, werd goedgemaakt door de opgeruimdheid en de bonhomie, waarmede hij zijn dikwijls vervelende en vermoeiende taak vervulde, en de prinses van Wales heeft steeds, waar zij zich vertoonde, de harten veroverd. Doch in Ierland was de ont vangst zoo koel mogelijk, dikwijls zelfs be paald vijandig. Niet veel beter ging het hun beiden zoons, den (lateren) hertog van Clarence en den tegenwoordigen hertog van York, toen deze in 1887 Ierland bezochten. Thans zal de proef opnieuw worden ge nomen. De hertog van York, de eenig over gebleven zoon van den prins van Wales, die van zijn overleden broeder diens rechten op den troon en diens verloofde prinses Mary van Teek heeft geërfd, is met zijn jonge vrouw naar Ierland vertrokken en zal daar drie weken blijven. Het vorstelijk paar zal niet op het sombere Dublin Castle zijn intrek nemen, maar op het fraaie buitenver blijf van den onderkoning in Phoenix-Park. Tal van feesten en receptiën zullen worden gegeven, en de noodige benoemingen in de orde van Sr. Patrick zullen niet ontbreken. Doch op die feesten en die receptiën zullen waarschijnlijk n de leden der RoomschKatholieke hoogere geestelijkheid, n de nationalistische afgevaardigden door hunne afwezigheid schitteren, en dezen vertegen woordigen op kerkelijk en politiek gebied vier vijfden van de lersche natie. Wat deze laatste zal doen, valt reeds hieruit af te leiden: onthouding zal het onuitgesproken wachtwoord zijn. Toch kan men niet zeggen, dathetoogenblik slecht gekozen is voor eene poging, om eene toenadering tot stand te brengen tusschen de dynastie en het lersche volk. De 11 mie, Pade-beweging is, bij gebrek aan eene krachtige en ervarene hand, die haar in het rechte spoor hield, tot stilstand gekomen. De Engelsche regeering had indertijd, na de aanneming van wetten door welke de land bouw in Engeland en Schotland werd ontlast, geweigerd een dergelijken maatregel voor Ierland voor te stellen ; zij toonde zich evenmin bereid om Ierland te laten deelen in de voorrechten van een plaatselijk zelfbeheer, gelijk dit aan andere deelen van het Vereenigd Koninkrijk was toegestaan ; maar deze gegronde grieven zijn grootendeels uit den weg geruimd door het wetsontwerp, dat de heer Arthur Balfour enkele maanden geleden heeft ingediend. »Het Ierland, dat de hertog en de herto gin van York zullen zien," zoo schreef dezer dagen de Londensche correspondent van het Journal drs Dvbatf* zal zeker bij lange na nog niet; een voldaan, gelukkig en tevreden Ierland zijn. Maar het is reeds een vreedzaam en kalm Ierland, dat zijn voordeel doet met de talrijke concessiën welke het ver kregen heeft. Onder den schijn van groote lichtzinnigheid toch in den grond zeer prak tisch, hebben de Ieren, dat wil zegden de neringdoenden en de boeren, gemeene zaak gemaakt met de politici, wel inziende, dat /.ij daardoor altijd voordeel zouden behalen. Thans bemerken zij, dat zij alles hebben verkregen, wat zij konden hopen te verkrijgen door de tusschenkomst van hunne vertegen woordigers, die men moet het billijkheidshalve erkennen alleen voor den strijd zijn gekozen. Maar de dagen van strijd zijn thans voorbij. De O' Brien's en de Healy's hebben hun tijd gehad ; zij hebben hunne taak vol bracht en moeten thans voor anderen plaats maken." De correspondent hoopt, om die reden, dat de hertog en de hertogin van York niet nog iets nteer dan «eerbiedige nieuwsgierigheid" zullen worden ontvangen. Hij fantaseert reeds, hoe goed en liefelijk het zou zijn, ais de kleinzoon en kleindochter der koningin, die later naar alle waarschijnlijkheid geroepen zullen om ook over Ierland te regecren, zich daar een koninkli k slot aanschaften, dal een neutraal terrein zou worden, waar de poli tieke mannen van alle richtingen elkander zouden kunnen ontmoeten, waar omheen zich de groote heeren van het land tot eene hof houding zouden kunnen vereenigen (een prak tische remedie tegen het ahariitrrisiii .'i en waar de lersche producenten en. leveranciers goede klanten zouden vinden. Wij willen het hopen. Voor wie lang hon ger geleden heeft, zijn de kruimkens van de tafel misschien reeds een festijn, maar het is de vraag, of zoo'n schrale kost hem ver zadigen zal. Als een bezoek van drie weken, gebracht door een paar vorstelijke personen die nog maar half meetellen, in verband met een toegezegd wetsontwerp, zulke wonderen kan verrichten ; als ter wille daarvan eeuwen van verongelijking, verdrukking en vernede ring worden vergeven en vergeten, dan zullen wij gaan gelooven, dat de Ieren, in plaats van booze samenzweerders, groote kin deren, en in elk geval het goedigste ras van de wereld zijn. Sociala IIIHIIIIIIUIIIIIIIIHftlUIIIIII II11IIIMI1IUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH Lucifers. In zijn bekend werkje, Merry England, rekertt Robert Blatchford uit, hoe duur feitelijk de schijnbaar zoo goedkoope lucifers zijn. In de engelsche lucifers-fabricage werken vrouwen en meisjes zestien uur per dag, en zeven da gen in de week, voor een loon van omstreeks 4 shilling. Dientengevolge, zegt hij, betaalt de kooper niet den kostenden prijs, indien hij voor 800 lucifers twee en een halven stuiver geeft, maar moet hij, om tot het werkelijk bedrag te komen, daarbij rekenen een hon derdtal vrouwen, die door den arbeid tot een vroegen dood zijn gebracht; een paar honderd kinderen, die in het leven hadden kunnen gehouden worden als hun moeders geen fa brieksarbeid behoefden te verrichten, eenaan tal jongens, die door honger en verwaailoozing tot misdaad, meifjes die tot de prostitutie zijn gedreven; het onderhoud van talrijke oude mannen en vrouwen, door den overmatigen arbeid gebroken, en de begrafeniskosten van den arme voor deze lieden; een deel der on derhoudskosten van gevangenissen en armhuizen, van de salarissen van politie en justitie, van het salaris van den armendokter, enz., enz., enz.; tot en met een gedeelte van den tijd van den minister, die moet aantoonen dat het niet aangaat, »inbreuk te maken op de vrijheid van contracteeren," noch eenigen invloed te oefenen op het «economisch even wicht tusschen voortbrenger en verbruiker." Der langen Rede kurzer Sinn is, dat de i goedkoope lucifer aan de maatschappij schrik barend duur komt te staan, en dit, op zich zelf, zal niemand ontkennen. Dat ook wij Nederlanders ons deze waarheid hebben aan te trekken, hebben wij kunnen leeren uit het jaarverslag over '95 en '00 van den inspec teur van den arbeid voor de provincie Lim burg en Noord Brabant. Het loon en den arbeidstijd van de werklieden der lucifersin dustrie wordt door hem niet, afzonderlijk be sproken : tot nog toe hebben onze inspecteurs het te volhandig gehad, om van bijzondere takken van nijverheid zich volledig op de hoogte te stellen en daarvan verslag te doen; maar hij maakt melding van een aantal lij ders aan nekrose, een ziekte, die den phosphorboreiders en -bewerkers als een onafwendbaar noodlot boven het hoofd hangt, en hen vroeg tijdig verminkt en vermoordt. De lezer krijgt geen beieren indruk ervan, dan door de sim pele kennisname van eenigc bijzonderheden uit verslag, die ik hier laat volgen. In het begin van '90 werd de ambtenaar op het be staan van deze ziekte opmerkzaam gemaakt door een couranten bericht. Hij stelde onmid dellijk een onderzoek in, en get ft nu omtrent een zeventul ernstige gevallen eenige bijzon derheden. Zoo de volgende: Een vrouw was herhaaldelijk geopereerd en had. sedert zij 5 October met een zwaar verminkte kaak en een gat in den mondhoek het gasthuis verliet, niet meer in de fabriek gewerkt. Een gehuwde vrouw, die van haar 10de jaar in eeno lucifersfabriek had gewerkt, was nog voortdurend patiënte, hoewel zij sedert oenigen tijd tegelijk met haar man de fabriek verlaten had. Een groot deel van de kaak als ook een deel van het been onder de oogholte was reeds weggenomen, terwijl waar schijnlijk nog een vierde operatie, na hare bevalling, moest plaats hebben. De laatste patiënt werd in l S!l~> voor 't laatst geopereerd en is eene jong gehuwde vrouw, die eerst sedert l SS!) in de lucifers-fabriek werkte en bij wie, ruim eene maand na het verlaten der fabriek zich de ziekte open baarde, /ij mist nu reeds het grootste ge deelte van de onderkank en de kans bestaat, dat de ziekteverschijnselen zich zullen her halen. De vrees en de achterdocht, die bij de be trokken werklieden bleken (e bestaan, belem merden den inspecteur bij zijn onderzoek, en met het zevental der door hem beschreven gevallen houdt het aantal der slachtoffers van de nekrose dan ook volstrekt niet op. Integendeel, hij spreekt van een medicus, die hem »uit zijn zeer groote ervaring van deze ziektegevallen" inlichtingen verschafte, en er bestaat dus m. i. alle aanleiding, om naar den arbeid in de nedeilandsche lucifersf'abrieken een speciaal onderzoek in te stellen, en met behulp der resultaten, door de ervaring in den vreemde bij deze industrie opgedaan, zooveel mogelijk de schadelijke werking der phosphordampen te neutraliseeren. Immers, indien het waar is, wat dr. Magitot schreef in de Revue des deux Mondes van l Maart 11., dat alle werklieden die aan de phosphordam pen zijn blootgesteld, op slechts weinig uit zonderingen na voor het »phosphorisme" zijn opgeschreven, met dien verstande, dat de hevigheid van het ziektegeval afwisselt in evenredige verhouding met de dichtheid der phosphordampen; dat echter de schadelijke werking van phosphor geheel wordt vermeden bij een zorgvuldige ventilatie, een behoorlijke luchtruimte voor den arbeider, en een nauw gezet toezicht op het personeel, dat tot deze industrie wordt toegelaten, dan is het afwach ten van de werking der Veiligheidswet wel een wat al te langzame haast, in aanmerking genomen de talrijke menschenlevens die hier op het spel staan. In de door mij aangehaalde voorbeelden spreekt de inspecteur alleen van arbeidsters, die de fabriek verlieten; men vergete echter niet, en het blijkt ook uit de mededeelingen van den ambtenaar, dat de meeste heel of half genezenen zijn gedwon gen, tot hun oude werk terug te keeren, in de wetenschap, dat ook de kwaal zich zal hernieuwen. Toen eenige jaren geleden de fransche minister Doumer de fabrieken der Compagnie générale bezocht en door de af zichtelijke misvormingen der arbeiders be wogen, deze inrichtingen wilde sluiten, en de arbeiders zooveel mogelijk schadeloos stellen, waren deze arme lieden, wel wetende hoe het met dergelijke schadeloosstellingen pleegt af te loopen, door den nood gedrongen, met werkstaking te dreigen, daar er voor hen geen keus bestaat, dan in de lucifersfabriek te arbeiden, of van honger te sterven. Verschillende' wegen zijn reeds ingeslagen, om de arbeiders te verlossen van het gevaar, waarmede de phosphor hen bedreigt. In De nemarken is den 14den Februari 1874 de be ding van witten phosphor verboden, en heeft de amorphe phosphorus, die niet vergiftig is, zijn vergiftigen naamgenoot vervangen. In Zwitserland gaf de bondsraad in 1882 een dergelijke verbodswet, maar de naleving daar van bleek »industriellement impossihle,'1 zoodat zij in '84 weder werd ingetrokken. Belgi heeft een strenge controle door de gezondheidspolitie ingesteld op de lucifersindustrie; in Duitschland zijn in Maart '84 en daarna ?nog in '95 verscheidene bepalingen uitge vaardigd, betreffende de voorwaarden der fabricage, het percentage van den phosphor in het mengsel, de ventilatie en de lucht ruimte in de werkplaatsen enz. Er bestaat dus een vrij uitgebreide en veelzijdige erva ring over dit onderwerp. Frankrijk bezit in zijn fabrieken der compagnie générale een zeer leerzame collectie voorbeelden, waaruit dr. Magitot de bewijzen put voor zijn stelling. In den blinde behoeft men dus niet rond te tasten ; integendeel: de stof voor het nemen van doeltreffende mantregefen schijnt mij ruimschoots voorhanden. F. M. C. Joüamies fle Doener en c plitie, Ifermann Siulermann heeft een nieuw drama willen doen opvoeren, een drama waaraan hij, tusschen zijn andere werk door, sinds vele jaren nu en dan gearbeid heeft en dat hij zelf als een zijner beste beschouwt. 11 ij heeft de stof ervoor intusschen niet aan het moderne leven ontleend, noch aan de aanzienlijke noch aan de schamele woningen der hoofdstad, maar »nan de legendenvolle historie, die men bijbelsche geschiedenis noemt," zegt Fritz Mauthner. De hoofdpersonen zijn Johannes de Dooper en Salome, de dochter van llerodias. De danseres die het hoofd van den boetprediker vraagt tot loon voor haar verleidende passen, is sinds de middeleeuwen een geliefkoosd onderwerp van schilders en dichters geweest. De Fransche schilders van de laatste jaren teekenen mot voorliefde hun bizarre Salorne's ; tal van dichters (bij ons l'ol de Mout) hebben haar bloedig avontuur tot thema gekozen; opera en drama bezitten sinds lang hun Ili'mtliarh of hun SaloiiH' (geen der Duitsche critici, die er over spreken, schijnt het zonderling-poëtische drama Snloine van Oscar Wilde te kennen). Suderniann heeft zich ook tot de stof aange trokken gevoeld ; zijn drama Juliunnea is door het Duitsche theater aangenomen en in studie gezet, tot, midden in de repetities, de politie tusschen beiden kwa^ en de directie waar schuwde dat het stuk nietf mocht worden opge voerd, op grond van een ministerieel decreet uit het jaar l si 7, waarin het vertoonen van voorvallen uit de gewijde geschiedenis verboden werd. Men was zeer verbaasd, want bijbelsche voorvallen zijn in groot aantal op het tooneel vertoond. Jtidith, Esther, de Makkabeeï'ii zijn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl