Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1053
Hulde breng ik aan de velen die, trots dat
doodf nde systeem, loch genoeg lust in hun vak
hebben bewezen te bezitten om flink te blijven
in alle opzichten; maar deernis heb ik met die
kameraden die in dat systeem ten onder zijn
gegaan en die zijn er o zoo veel, mér, veel
meer dan 't Nederlandsche volk weet of
bevroed. Meer deernis nog meer heb ik, met
mijn vaderland, dat in de ure des gevaars
op sommige punten totaal afhankelijk kan
zijn van n officier.
Vreeselijk, indien dat dan eens een versufd
oud wijf bleek te zijn??
De geschiedenis van ons vaderland leert,
inderdaad op meer dan ne bladzijde, dat
tijdelijke veronachtzaming van de
legerbelangen, ons zware offers in geld en in bloed
heeft gekost.
Ook in die tijden heeft 't niet aan waar
schuwende stemmen ontbroken, en ook toen
werd, even als nu, achter die waarschuwende
stemmen eigenbelang gezocht en ... ze werden
in den wind geslagen. Maar 't kwaad straft
zich zelf; men heeft later millioenen meer
moeten betalen dan noodig zouden zijn
geweest, indien men die waarschuwingen had
gewaardeerd.
Zal 't nu ook weer zoo gaan ? Men slingert
immers ook ons de uitdrukking »een brutaal
mensen heeft de halve wereld" naar 't hoofd?
Welnu 't zij zoo. Maar voorloopig zullen
wij althans niet ophouden te waarschuwen
daar en -wanneer wij meenen dat te kunnen,
te mogen of te moeten doen. De zoo even
genoemde uitdrukking, en welke men nog
meer wil te berde brengen, ze kunnen ons
niet deeren. Wij staan, gelukkig, daarboven,
want 't zij hier nogmaals herhaald: »al ver
beterde men reeds morgen de positie onzer
officieren geheel en al zooals door ons werd
voorgesteld, dan nog kan schrijver dezes
daarmede geen cent winnen of verliezen."
In een volgend schrijven hopen wij o. m.
aan te toonen dat ook door de wijziging in
onze belastingwetten, de finantiëele positie
van den officier alweder is achteruitgegaan.
TEMPO. .
Tweeëi-lei Rechtsbedeeling.
(Ingezonden).
De heer A. N. J. FABIUS, Amsterdam.
Geachte kameraad!
GÜkent m\j genoeg, om niet vooruit te weten,
dat uw artikel in .het vorig nummer van dit
weekblad («tweeërlei rechtsbedeeling") bij mij
volkomen instemming vindt; maar daarom juist
gevoel ik mij verplicht u op eene daarin voor
komende groote onjuistheid attent te maken, die
aanleiding zou kunnen geven, dat het groote
publiek aan uw schrijven minder waarde aan
hecht.
Ik bedoel uw verbaal betrekkelijk het rechts
geding tegen een officier, beschuldigd van poging
tot vergiftiging. Ik zat helaas! in den krijgsraad
die deze zaak moest behandelen en ik heb daar
door menig slapeloozen nacht doorgebracht. Zij
alleen zou den verstoksten voorstander van ons
tegenwoordig wetje op de «rechtspleging bij de
landmacht1' (als zoo'n uitzondering nog bestaat)
van opinie doen veranderen, en hem plaats doen
nemen aan uwe zijde, waar gij er op aandringt
»dat een militair officier al in de laatste plaats
moet geroepen worden om recht te spreken in
niet militaire zaken."
Uwe inlichtingen daaromtrent zijn echter be
zijden de waarheid. Gij zegt daaromtrent: »De
krijgsraad sprak het schuldig uit en veroordeelde
den officier tot jaren gevangenisstraf, het hoog
militair gerechtshof evenwel sprak vrij..." Zoo is
het niet. De krijgsraad heeft den beklaagde vrij
gesproken 1), de advocaat-fiscaal kwam in hooger
beroep, en het H. M. G. concludeerde weer tot
vrijspraak.
Ik vermeld deze feiten in de eerste plaats ter
wille van de waarheid, maar toch ook om een
ardere reden: Gij (en ik met u) veroordeelt de
geheimzinnigheid onzer militaire rechtspleging,
en ge hadt bijv. gewild dat van de onderhavige
kwestie ir.eer notitie was genomen. Ik geloof
echter, dat de oude heeren, die de parodie op
een wet, die »rechtpleging bij de landmacht" heet,
samenstellen, juist die publiciteit willen voorko
men. Nu echter leven wij in een anderen tijd,
en van harte hoop ik, dat uw streven naar ver
betering ook op dit gebied spoedig met goeden
uitslag worden bekroond !
Na kameraadschappelijken handdruk
t. t.
W. A. E. MAKSKKU)!.
1) Om nu na afloop van de zaak geen »cause
célèbre" te maken, vermeld ik de motieven,
waarop die voorspraak berustte piet, hoewel zij,
daar het vonnis met open deuren werd uitge
sproken, publiek eigendom zijn geworden, even
als die van het H. M. G.
Kruimkens van de tafel.
Zestig jaren heeft koningin Victoria over
Groot-Brittanniëen Ierland, over het
»vereenigd" koninkrijk geregeerd, en geen zestig
dagen, nauwelijks zestig uren, heeft zij in
Ierland doorgebracht. Dat feit is kenmerkend
voor den toestand, waarin zich Ierland
tegenover de andere deelen van het rijk
bevonden beeft. Het verklaart, waarom de
lersche leden van het Parlement te
Westminster niet wilden deelnemen aan de feeste
lijkheden bij het jubileum der koningin.
Want die zestig jaren wij herinnerden
het tijdens de feestdagen zijn voor Enge
land, Schotland en Wales een tijdperk ge
weest, van voorspoed en welvaart, van ordelijken
vooruitgang, van gestadige uitbreiding der
volksvrijheden; maar voor Ierland waren zij
een tijdperk van ellende en vernedering, van
opheffing van het gemeene recht, dat telkens
opnieuw voor knellende uitzonderingswetten
moest plaats maken, van herhaalden hongers
nood, van tallooze uitzettingen uit huis en
hof, van voortdurende vermindering der be
volking.
Jaren geleden hebben de prins van Wales
en zijne gemalin Ierland bezocht. De toe
komstige erfgenamen van den troon hebben,
sedert de koningin zich meer en meer uit
het openbaar leven terugtrok, met loffelijke
toewijding en onmiskenbaren tact de kroon
«gerepresenteerd.'' Waar zij zich vertoonden
om bij officieele plechtigheden de eerste rol
te spelen, werden zij met eerbied en sympathie
ontvangen. Wat den kroonprins, vooral in
vroeger jaren, aan persoonlijke waardigheid
mocht ontbreken, werd goedgemaakt door de
opgeruimdheid en de bonhomie, waarmede
hij zijn dikwijls vervelende en vermoeiende
taak vervulde, en de prinses van Wales
heeft steeds, waar zij zich vertoonde, de
harten veroverd. Doch in Ierland was de ont
vangst zoo koel mogelijk, dikwijls zelfs be
paald vijandig. Niet veel beter ging het hun
beiden zoons, den (lateren) hertog van Clarence
en den tegenwoordigen hertog van York,
toen deze in 1887 Ierland bezochten.
Thans zal de proef opnieuw worden ge
nomen. De hertog van York, de eenig over
gebleven zoon van den prins van Wales,
die van zijn overleden broeder diens rechten
op den troon en diens verloofde prinses
Mary van Teek heeft geërfd, is met zijn
jonge vrouw naar Ierland vertrokken en zal
daar drie weken blijven. Het vorstelijk paar
zal niet op het sombere Dublin Castle zijn
intrek nemen, maar op het fraaie buitenver
blijf van den onderkoning in Phoenix-Park.
Tal van feesten en receptiën zullen worden
gegeven, en de noodige benoemingen in de
orde van Sr. Patrick zullen niet ontbreken.
Doch op die feesten en die receptiën zullen
waarschijnlijk n de leden der
RoomschKatholieke hoogere geestelijkheid, n de
nationalistische afgevaardigden door hunne
afwezigheid schitteren, en dezen vertegen
woordigen op kerkelijk en politiek gebied
vier vijfden van de lersche natie. Wat deze
laatste zal doen, valt reeds hieruit af te
leiden: onthouding zal het onuitgesproken
wachtwoord zijn.
Toch kan men niet zeggen,
dathetoogenblik slecht gekozen is voor eene poging, om
eene toenadering tot stand te brengen tusschen
de dynastie en het lersche volk. De 11 mie,
Pade-beweging is, bij gebrek aan eene krachtige
en ervarene hand, die haar in het rechte
spoor hield, tot stilstand gekomen. De
Engelsche regeering had indertijd, na de
aanneming van wetten door welke de land
bouw in Engeland en Schotland werd ontlast,
geweigerd een dergelijken maatregel voor
Ierland voor te stellen ; zij toonde zich evenmin
bereid om Ierland te laten deelen in de
voorrechten van een plaatselijk zelfbeheer,
gelijk dit aan andere deelen van het
Vereenigd Koninkrijk was toegestaan ; maar deze
gegronde grieven zijn grootendeels uit den
weg geruimd door het wetsontwerp, dat de
heer Arthur Balfour enkele maanden geleden
heeft ingediend.
»Het Ierland, dat de hertog en de herto
gin van York zullen zien," zoo schreef
dezer dagen de Londensche correspondent
van het Journal drs Dvbatf* zal zeker bij
lange na nog niet; een voldaan, gelukkig en
tevreden Ierland zijn. Maar het is reeds een
vreedzaam en kalm Ierland, dat zijn voordeel
doet met de talrijke concessiën welke het ver
kregen heeft. Onder den schijn van groote
lichtzinnigheid toch in den grond zeer prak
tisch, hebben de Ieren, dat wil zegden de
neringdoenden en de boeren, gemeene zaak
gemaakt met de politici, wel inziende, dat
/.ij daardoor altijd voordeel zouden behalen.
Thans bemerken zij, dat zij alles hebben
verkregen, wat zij konden hopen te verkrijgen
door de tusschenkomst van hunne vertegen
woordigers, die men moet het
billijkheidshalve erkennen alleen voor den strijd zijn
gekozen. Maar de dagen van strijd zijn thans
voorbij. De O' Brien's en de Healy's hebben
hun tijd gehad ; zij hebben hunne taak vol
bracht en moeten thans voor anderen plaats
maken."
De correspondent hoopt, om die reden, dat
de hertog en de hertogin van York niet nog
iets nteer dan «eerbiedige nieuwsgierigheid"
zullen worden ontvangen. Hij fantaseert reeds,
hoe goed en liefelijk het zou zijn, ais de
kleinzoon en kleindochter der koningin, die
later naar alle waarschijnlijkheid geroepen
zullen om ook over Ierland te regecren, zich
daar een koninkli k slot aanschaften, dal een
neutraal terrein zou worden, waar de poli
tieke mannen van alle richtingen elkander
zouden kunnen ontmoeten, waar omheen zich
de groote heeren van het land tot eene hof
houding zouden kunnen vereenigen (een prak
tische remedie tegen het ahariitrrisiii .'i en
waar de lersche producenten en. leveranciers
goede klanten zouden vinden.
Wij willen het hopen. Voor wie lang hon
ger geleden heeft, zijn de kruimkens van de
tafel misschien reeds een festijn, maar het
is de vraag, of zoo'n schrale kost hem ver
zadigen zal. Als een bezoek van drie weken,
gebracht door een paar vorstelijke personen
die nog maar half meetellen, in verband met
een toegezegd wetsontwerp, zulke wonderen
kan verrichten ; als ter wille daarvan eeuwen
van verongelijking, verdrukking en vernede
ring worden vergeven en vergeten, dan
zullen wij gaan gelooven, dat de Ieren, in
plaats van booze samenzweerders, groote kin
deren, en in elk geval het goedigste ras van
de wereld zijn.
Sociala
IIIHIIIIIIUIIIIIIIIHftlUIIIIII
II11IIIMI1IUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
Lucifers.
In zijn bekend werkje, Merry England,
rekertt Robert Blatchford uit, hoe duur feitelijk
de schijnbaar zoo goedkoope lucifers zijn. In
de engelsche lucifers-fabricage werken vrouwen
en meisjes zestien uur per dag, en zeven da
gen in de week, voor een loon van omstreeks
4 shilling. Dientengevolge, zegt hij, betaalt
de kooper niet den kostenden prijs, indien
hij voor 800 lucifers twee en een halven stuiver
geeft, maar moet hij, om tot het werkelijk
bedrag te komen, daarbij rekenen een hon
derdtal vrouwen, die door den arbeid tot een
vroegen dood zijn gebracht; een paar honderd
kinderen, die in het leven hadden kunnen
gehouden worden als hun moeders geen fa
brieksarbeid behoefden te verrichten, eenaan
tal jongens, die door honger en verwaailoozing
tot misdaad, meifjes die tot de prostitutie zijn
gedreven; het onderhoud van talrijke oude
mannen en vrouwen, door den overmatigen
arbeid gebroken, en de begrafeniskosten van
den arme voor deze lieden; een deel der on
derhoudskosten van gevangenissen en
armhuizen, van de salarissen van politie en justitie,
van het salaris van den armendokter, enz.,
enz., enz.; tot en met een gedeelte van den
tijd van den minister, die moet aantoonen
dat het niet aangaat, »inbreuk te maken op
de vrijheid van contracteeren," noch eenigen
invloed te oefenen op het «economisch even
wicht tusschen voortbrenger en verbruiker."
Der langen Rede kurzer Sinn is, dat de i
goedkoope lucifer aan de maatschappij schrik
barend duur komt te staan, en dit, op zich
zelf, zal niemand ontkennen. Dat ook wij
Nederlanders ons deze waarheid hebben aan
te trekken, hebben wij kunnen leeren uit het
jaarverslag over '95 en '00 van den inspec
teur van den arbeid voor de provincie Lim
burg en Noord Brabant. Het loon en den
arbeidstijd van de werklieden der lucifersin
dustrie wordt door hem niet, afzonderlijk be
sproken : tot nog toe hebben onze inspecteurs
het te volhandig gehad, om van bijzondere
takken van nijverheid zich volledig op de
hoogte te stellen en daarvan verslag te doen;
maar hij maakt melding van een aantal lij
ders aan nekrose, een ziekte, die den
phosphorboreiders en -bewerkers als een onafwendbaar
noodlot boven het hoofd hangt, en hen vroeg
tijdig verminkt en vermoordt. De lezer krijgt
geen beieren indruk ervan, dan door de sim
pele kennisname van eenigc bijzonderheden
uit verslag, die ik hier laat volgen. In het
begin van '90 werd de ambtenaar op het be
staan van deze ziekte opmerkzaam gemaakt
door een couranten bericht. Hij stelde onmid
dellijk een onderzoek in, en get ft nu omtrent
een zeventul ernstige gevallen eenige bijzon
derheden. Zoo de volgende:
Een vrouw was herhaaldelijk geopereerd
en had. sedert zij 5 October met een zwaar
verminkte kaak en een gat in den mondhoek
het gasthuis verliet, niet meer in de fabriek
gewerkt.
Een gehuwde vrouw, die van haar 10de
jaar in eeno lucifersfabriek had gewerkt, was
nog voortdurend patiënte, hoewel zij sedert
oenigen tijd tegelijk met haar man de fabriek
verlaten had. Een groot deel van de kaak
als ook een deel van het been onder de
oogholte was reeds weggenomen, terwijl waar
schijnlijk nog een vierde operatie, na hare
bevalling, moest plaats hebben.
De laatste patiënt werd in l S!l~> voor 't laatst
geopereerd en is eene jong gehuwde vrouw,
die eerst sedert l SS!) in de lucifers-fabriek
werkte en bij wie, ruim eene maand na het
verlaten der fabriek zich de ziekte open
baarde, /ij mist nu reeds het grootste ge
deelte van de onderkank en de kans bestaat,
dat de ziekteverschijnselen zich zullen her
halen.
De vrees en de achterdocht, die bij de be
trokken werklieden bleken (e bestaan, belem
merden den inspecteur bij zijn onderzoek, en
met het zevental der door hem beschreven
gevallen houdt het aantal der slachtoffers
van de nekrose dan ook volstrekt niet op.
Integendeel, hij spreekt van een medicus, die
hem »uit zijn zeer groote ervaring van deze
ziektegevallen" inlichtingen verschafte, en er
bestaat dus m. i. alle aanleiding, om naar
den arbeid in de nedeilandsche
lucifersf'abrieken een speciaal onderzoek in te stellen,
en met behulp der resultaten, door de ervaring
in den vreemde bij deze industrie opgedaan,
zooveel mogelijk de schadelijke werking der
phosphordampen te neutraliseeren. Immers,
indien het waar is, wat dr. Magitot schreef
in de Revue des deux Mondes van l Maart 11.,
dat alle werklieden die aan de phosphordam
pen zijn blootgesteld, op slechts weinig uit
zonderingen na voor het »phosphorisme" zijn
opgeschreven, met dien verstande, dat de
hevigheid van het ziektegeval afwisselt in
evenredige verhouding met de dichtheid der
phosphordampen; dat echter de schadelijke
werking van phosphor geheel wordt vermeden
bij een zorgvuldige ventilatie, een behoorlijke
luchtruimte voor den arbeider, en een nauw
gezet toezicht op het personeel, dat tot deze
industrie wordt toegelaten, dan is het afwach
ten van de werking der Veiligheidswet wel
een wat al te langzame haast, in aanmerking
genomen de talrijke menschenlevens die hier
op het spel staan. In de door mij aangehaalde
voorbeelden spreekt de inspecteur alleen
van arbeidsters, die de fabriek verlieten;
men vergete echter niet, en het blijkt ook
uit de mededeelingen van den ambtenaar, dat
de meeste heel of half genezenen zijn gedwon
gen, tot hun oude werk terug te keeren,
in de wetenschap, dat ook de kwaal zich zal
hernieuwen. Toen eenige jaren geleden de
fransche minister Doumer de fabrieken der
Compagnie générale bezocht en door de af
zichtelijke misvormingen der arbeiders be
wogen, deze inrichtingen wilde sluiten, en de
arbeiders zooveel mogelijk schadeloos stellen,
waren deze arme lieden, wel wetende hoe het
met dergelijke schadeloosstellingen pleegt af
te loopen, door den nood gedrongen, met
werkstaking te dreigen, daar er voor hen
geen keus bestaat, dan in de lucifersfabriek
te arbeiden, of van honger te sterven.
Verschillende' wegen zijn reeds ingeslagen,
om de arbeiders te verlossen van het gevaar,
waarmede de phosphor hen bedreigt. In De
nemarken is den 14den Februari 1874 de be
ding van witten phosphor verboden, en heeft
de amorphe phosphorus, die niet vergiftig is,
zijn vergiftigen naamgenoot vervangen. In
Zwitserland gaf de bondsraad in 1882 een
dergelijke verbodswet, maar de naleving daar
van bleek »industriellement impossihle,'1
zoodat zij in '84 weder werd ingetrokken. Belgi
heeft een strenge controle door de
gezondheidspolitie ingesteld op de lucifersindustrie;
in Duitschland zijn in Maart '84 en daarna
?nog in '95 verscheidene bepalingen uitge
vaardigd, betreffende de voorwaarden der
fabricage, het percentage van den phosphor
in het mengsel, de ventilatie en de lucht
ruimte in de werkplaatsen enz. Er bestaat
dus een vrij uitgebreide en veelzijdige erva
ring over dit onderwerp. Frankrijk bezit
in zijn fabrieken der compagnie générale een
zeer leerzame collectie voorbeelden, waaruit
dr. Magitot de bewijzen put voor zijn stelling.
In den blinde behoeft men dus niet rond te
tasten ; integendeel: de stof voor het nemen
van doeltreffende mantregefen schijnt mij
ruimschoots voorhanden.
F. M. C.
Joüamies fle Doener en c plitie,
Ifermann Siulermann heeft een nieuw drama
willen doen opvoeren, een drama waaraan hij,
tusschen zijn andere werk door, sinds vele jaren
nu en dan gearbeid heeft en dat hij zelf als een
zijner beste beschouwt. 11 ij heeft de stof ervoor
intusschen niet aan het moderne leven ontleend,
noch aan de aanzienlijke noch aan de schamele
woningen der hoofdstad, maar »nan de
legendenvolle historie, die men bijbelsche geschiedenis
noemt," zegt Fritz Mauthner. De hoofdpersonen
zijn Johannes de Dooper en Salome, de dochter
van llerodias. De danseres die het hoofd van den
boetprediker vraagt tot loon voor haar verleidende
passen, is sinds de middeleeuwen een geliefkoosd
onderwerp van schilders en dichters geweest.
De Fransche schilders van de laatste jaren
teekenen mot voorliefde hun bizarre Salorne's ;
tal van dichters (bij ons l'ol de Mout) hebben
haar bloedig avontuur tot thema gekozen; opera
en drama bezitten sinds lang hun Ili'mtliarh
of hun SaloiiH' (geen der Duitsche critici, die
er over spreken, schijnt het zonderling-poëtische
drama Snloine van Oscar Wilde te kennen).
Suderniann heeft zich ook tot de stof aange
trokken gevoeld ; zijn drama Juliunnea is door
het Duitsche theater aangenomen en in studie
gezet, tot, midden in de repetities, de politie
tusschen beiden kwa^ en de directie waar
schuwde dat het stuk nietf mocht worden opge
voerd, op grond van een ministerieel decreet uit
het jaar l si 7, waarin het vertoonen van voorvallen
uit de gewijde geschiedenis verboden werd.
Men was zeer verbaasd, want bijbelsche
voorvallen zijn in groot aantal op het tooneel
vertoond. Jtidith, Esther, de Makkabeeï'ii zijn