De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 12 september pagina 1

12 september 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N". 1055 DE AMSTERDAMMER A°. 1897. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Dit Blad b verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te P«rijs. Zondag 12 September. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar mail» 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12' Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel 0.20 0.40 I N H O V Di VAN TEEBE EN VAN NABIJ: Ministerieele De partementen. Minister-Kamerlid. Een tweedrachtig gebed. Bismarck's kantteekeningen. ? SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Over Vakvereenigingen, door B.Bymholt. TOONEEL EN MUZIEK: Peter Benoit en het Koninklijk Vlaamsen Conservatorinm, door Wouter Hutschenruyter. KUNST EN LETTEEEN: De toren te Bhenen, door Th. M. itolkenboer. Margareth Oliphant. Tijdschriften van September, door F B. Een boek van de zee, door v. L. Een bezoek aan graaf Tolstoï. FEUILLETON: De boedel Tarrade, naar hetFransch, van Masson-Forestier (Slot). VABIA. BECLAMES. VOOB DAMES: Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid Een nieuw bedrijf voor Vrouwen, door 3. Hendrik van Balen. Allerlei, door E-e. INGEZONDEN. SCHETSJES: Een van het ballet, naar het Duitsch, van Olga Wohlbrüek, II. - INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. Ministerieele Departementen. »Op het anti-revolutionair program staat als eerste punt: Ministerie van Arbeid en Landbouw (met Handel en Nijverheid). Wij meenden steeds dat een Regeering, die een Ministerie van Arbeid n een Ministerie van Landbouw instelde, der natie den grootsten dienst zou hebben bewezen, iets wat te ge makkelijker geschieden kon, wanneer men ons legertje en vlootje te samen bracht onder het beheer van n departement. Bij al de verschrikkelijkheden, die van een theologisch kabinet worden geducht, wij zouden een goed deel daarvan gaarne op den koop toenemen, indien aan deze eerste aller voorwaarden, om op den duur tot meer getrouwe staatszorg voor Arbeid en Landbouw te geraken, wierd voldaan. Eén ministerie voor Arbeid, Land bouw, Nijverheid en Handel schijnt ons een halve maatregel, maar toch, zou hij niet reeds schitteren, waar zelfs de Liberale Unie, na eerst de landbouw-paragraaf geheel ver geten te hebben, slechts «samentrekking van de bestuurstaak bij n der departementen van algemeen bestuur" verlangt, en van een Ministerie van Arbeid met geen enkel woord heeft gewaagd?" Zoo schreven wij in de Juli-aflevering van het Tweemaandelijksch Tijdschrift. Wij herhalen deze woorden, na hetgeen de heer Nijland in het vorig Nr. van dit week blad in het midden heeft gebracht over den directeur-generaal voor Landbouw o,f zoo als het in de taal van het urgentie-program der Liberale Unie heet: de samentrekking van de bestuurstaak bij een der departe menten van algemeen bestuur. Deze «samen trekking der taak" werd door den heer Nijland een voordeel geacht, gelijk zij ook o. i. inderdaad is, maar wie ziet niet in dat de oprichting van een Ministerie van Land bouw, gelijk van zoovele zijden is ge vraagd en waartoe men in Frankrijk, Enge land, Pruisen, Oostenrijk en Denemarken j reeds sedert korteren of langeren tijd is over gegaan, de voorkeur verdient? Het groote argument, dat dit Ministerie onderworpen zou zijn aan de schommeling der politiek, heeft al zeer weinig waarde, daar die ge vreesde schommeling immers evengoed den Minister van Binnenlandsche Zaken bereikt, onder wien de directeur-generaal werkzaam zal zijn, en zoodra een afzonderlijk Ministerie van Landbouw wordt gevormd, met den Minister toch evenmin zijn bureau wordt ontbonden; de man die het werk doet van | den thans begeerden Directeur-generaal zou i volstrekt niet behoeven te ontbreken. Maar ' wat zeer zeker bij de nu te wachten regeling ontbreken zal, het is de verantwoordelijke persoon, die zich geheel aan zulk een buiten gewoon belangrijk deel van de bestuurstaak zal kunnen wijden, en van wien zooveel kracht zal kunnen uitgaan als noodig is om het groot en langdurig verzuim in te halen ... Het is zoo, de heer Nijland herinnerde er terecht aan, dat de heer Goeman Borgesius onlangs te Zutfen verklaard heeft den vaderlan Ischen landbouw te zullen bevorderen »met alles wat in hem is." En wij nemen gaarne aan »dat er veel in hem is.'1 Maar van dat vele zal de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij al het overige dat zijn geestdrift en werkzaamheid vordert, slechts een deel, een zeer bescheiden deel kunnen geven aan den Vaderlandschen Landbouw en hoeveel zal hij van dat alles wat in hem is reeds moeten nemen om zelf zich een weinig op de hoogte te stellen van een zoo veelvoudig vertakt bedrijf, waarvan Z. Ex. we mogen 't zonder vrees van tegenspraak constateeren, nim mer eenige studie heeft gemaakt ? Bedenkt men daarbij, dat de Liberale Unie de geheele landbouwparagraaf op haar program van urgentie vergeten had, dan kan de mee ning niet uitblijven, dat de liefde voor den landbouw bij onzen Minister van Binnen landsche Zaken, nog van zeer jeugdigen da tum is; en zij dit al een waarborg voor de frischheid van zijn enthousiasme, hieruit valt weder af te leiden dat zijn kracht als landbouw-verzorger nog niet den vollen was dom zal hebben bereikt. Indien op eenig gebied een deskundig mi nister wordt geëischt, dan toch zeker wel juist op dit terrein, waar hetgeen nu zoo langza merhand wordt gedaan en zal gedaan worden, minstens vijf en twintig jaar vroeger had moeten worden ondernomen, wilde men onzen landbouw, veeteelt en zuivelbereiding te mid den der concurreerende natiën hun bloei ver zekeren. Want het is in onzen tijd niet meer de vraag: hoe zullen we beantwoorden aan de matige eischeu van den boerenstand, zoo als deze zelf die stelt; maar hoe zal men een centrum van beweging stichten, van waar de kracht uitgaat om den landbouw op nieuicc en betere banen te leiden, nu een volk dat slechts een matigen, om niet te zeggen kwij nenden handel heeft overgehouden en schier alle grondstoffen voor de Nijverheid mist., een arm volk moet worden, indien niet met de uiterste inspanning en het meeste beleid den bodem al de schatten worden afgedwon gen, die hij maar kan geven. Vijf' en twintig jaar minstens kwamen we reeds te laat tot het inzicht dat er door de Regeering van een landbouwla/id ook landbouwbelangen te be hartigen zijn en nu dit inzicht niet lan ger ontbreekt, denken we al weder aan een onderafdeeling van Landbouw bij Binnen landsche Zaken, ofschoon we reeds lang we ten, dat toch eigenlijk alleen een Ministerie van Landbouw krachtig werken kan; en de meest vooruitstrevende liberalen houden de inrichting van een ministerie van Landbouw tegen nadat daar juist de voorstanders van de heffing van graanrechten verslagen zijn. Hoe onverstandig ook uit een politiek oogpunt op zulk een oogenblik de over wonnenen en de overwinnaars beiden te willen afschepen met een directeur-generaal. Vooral waar een deel der thans over wonnenen, die op graanrechten uit waren, de anti-revolutionairen zelfs reeds een ministerie van Landbouw in 't vooruitzicht hadden gesteld! * Doch het is niet de landbouw alleen, die te weinig ontvangt. Van een ministerie van Arbeid, waarvan Belgiëzulk een uitstekend voorbeeld geeft, werd in het geheel tot dusver niet gesproken. En toch, dat de Arbeid geen aanspraak kan doen gelden op een eigen Ministerieel departement, wij hebben het nimmer hooren beweren. Voor wien zou men het nog duidelijk be hoeven te maken dat de zorg voor de belangen van den arbeiders, onverschillig of deze bij Handel, Landbouw, Nijverheid, het Vervoerwezen of eenig ander bedrijf, het levensonderhoud wint, hij heete dienstknecht, handswerkman, boerenarbeider of beambte, voor een goed deel regeeringstaak is ge worden ? Eiken arbeid te beschermen tegen «uitbui ting", de arbeider in betere levensconditien te brengen het is het groot* probleem van den dag, in alle landen tegelijk. De Arbeid echter krijgt in een kabinet, waar in drie of vier Liberale-Unie-mannen zitting namen, nog niet eens een directeur-generaal! Oorlog en Marine, ons legertje en ons vlootje behouden elk hun eigen volslagen Ministeri eel departement. Zelfs ons vlootje heeft meer stem in den Ministerraad dan Landbouw en Arbeid te zamen, terwijl Handel en Nijverheid, als aanhangsel van Waterstaat te 's Hage nog in beteekenis moeten onderdoen voor onze diplomatie, onder leiding van een Excellentie voor Buitenlandsche Zaken. Aan een departement van Buitenlandsche Zaken als dat eener diplomatieke vertegen woordiging bij de Europeesche hoven, bestaat geen behoefte. In 't diplomatieke is er on geveer nooit iets voor deze heeren te doen, wat niet evengoed door een consul-generaal zou kunnen verricht worden, en zoo een quaestie van eenige beteekenis bespreking vereischt, zal ongetwijfeld de zending van een buitengewoon bekwaam man de voorkeur verdienen, boven het onderhandelen door middel van een gezant, die, hoe getraind ook iri het ceremonieele van zijn ambt, als dijilomaat geen oefenschool heeft doorloopen. Het Ministerie van Buitenlandsche zaken, als in de eerste plaats een ministerie voor de diplomatieke vertegenwoordiging, is iets dat voor een klein landje als het onze zijn tijd heeft gehad. Bijna alle gezantschappen kon den worden opgeheven en voorzoover er nog eenige diplomatieke actie overblijft, zou deze onder leiding van den premier van het Kabinet moeten worden gesteld. Maar in de plaats van een ministerie van Buitenlandsche Zaken behoorde er een te zijn voor den Handel, de Nijverheid- en het Con sulaat wezen. Deze drie mag men niet van elkander scheiden. En elk dezer drie zal eerst tot zijn recht komen, wanneer de over tuiging is doorgedrongen, dat het de plicht der Regeering is door zijn departement van Handel en Nijverheid, waarbij de dienstknecht van beiden, het Consulaatwezen, is gevoegd, alles te doen wat mogelijk is om in binnenen buitenland de Nederlandsche handel en nijverheid hulp te verstrekken. Zooals de zaken thans gaan, kan het niet blijven. In onze eeuw van toenemende concurrentie tusj schen de natiën, mag de Nederlandsche Re! geering op den duur haar plicht niet voor; bijzien om n van Landbouw- n van Handelsj n van Nijverheidsbelangen ernstig werk te maken. De dwaze indeeling van bestuurs zaken, zoodat het consulaat-wezen vastzit aan een luxe-departement, een luxe-departement nog al met een belachelijk kantje: het depar tement der diplomaatjes van professie! en dat Handel en Nijverheid, die twee groot machten, achter Waterstaat aansukkelen is een nadeel voor den lande. Hier is her vorming noodig, dringend noodig. Want Nederland is niet rijk meer, mag niet langer den sleur bestendigen, waar alles om ons heen nieuwe wegen zoekt, en daarbij ook zich inspant om ons te berooven van hetgeen ons rest. Een ministerie van Landhoun' kan niet gemist worden, een ministerie van Arbeid evenmin, een ministerie van Handel en Nijver heid, met inbegrip van een naar de behoefte te herscheppen consulaatwezen, is o. i. eisch des tijds. Maar niet noodig noemen wij het geld verspillend Ministerie van Buitenlandsche Zaken, als departement der zoogenaamde diplomatie; niet noodig een ministerie van Oorlog en een van Marine, te samen be hoorden dezen te vormen het ne ministerie der Landsverdediging; en allerminst noodig achten wij een ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid een onding, dat te kwader ure ontstaan, bij de oprichting der Ministeries voor Landbouw, Arbeid, Handel en Nijverheid, gevoeglijk kan verdwijnen. Niet het aantal Ministers alzoo behoeft ver meerderd te worden, maar een reorganisatie van de departementen, een betere verdeeling der bestuurstaak zal steeds meer onmisbaar blijken. In den loop dezer eeuw verandert allengs het karakter van Regeeren. De teugels van het bestuur te houden, ziedaar een beeld spraak die wel niet heeft afgedaan, maar onvolledig is te noemen. Wie in onze dagen als minister regeeren wil doet nog iets anders met zijn hand. Hij werkt ook voor het dagelijksch brood zijns volks .. . De regeerkunst is minder poëtisch geworden in dezen practischen, moeielijken tijd. Minister-Kamerlid. De Maasbode, onze bezwaren tegen het Minister-Kamerlidmaatschap overnemende voegt er nog een aan toe, naar het meent, door ons voorbij gezien. Het blad schrijft als volgt: »Aan de betrekking van minister zijn natuur lijk zeer omvangrijke werkzaamheden verbon den niet alleen in de Staten-Generaal, maar ook als chef van het departement. Immers wanneer een minister weinig acht geeft op de zaken, zijn departement betreffende, dan komt de uitvoerende macht weldra geheel in handen van de bureaux, d. i. in handen van menschen, die geheel naar willekeur of wel behagen kunnen te werk gaan, in veel om standigheden ten minste, zonder dat zij daar voor feitelijk de verantwoordelijkheid dragen, daar zij zich steeds dekken kunnen achter den minister. Ook het lidmaatschap der Tweede Kamer is geen sinecure, mag dit althans niet zijn, zoodat een kamerlid, dat zijn taak naar behooren vervullen wil, daaraan schier zijn tijd en aandacht wijden moet. Hoe moet het nu echter gaan, wanneer het vrij omvangrijke Kamerlidmaatschap en een ministeriële portefeuille, die alle kracht en toewijding van een persoon vordert, vereenigd zijn in n hand. Wat moet de natie wel van haar vertegen woordigers gaan denken, als zij ziet, dat de betrekking van lid der Tweede Kamer er nog wel kan worden bij waargenomen door een minister, hoewel iedereen weet, dat het hoofd van een departement in den regel voor alle andere bijbetrekkingen bedanken moet, omdat hij voor de vervulling hiervan den noodigen tijd niet vinden kan! Er is meer! Veel wetsontwerpen, welke in de Kamer behandeld worden, zijn los van alle partijbelangen en worden mitsdien beoordeeld naar hun innerlijke waarde. Maar zou het haast geen wonderbare zelfverloochening kosten voor een minister-kamerlid, om tegen een wetsontwerp van dergelijken aard van een zijner collega's te stemmen ?" Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat wij ook hieraan hebben gedacht. Wij noemden een minister, die tot kamerlid is verkozen, slechts een volksvertegenwoordiger, een afgevaardigde in naam. Een onzer grieven tegen het stelsel is juist, dat de Min. niet zijn district of de natie, maar xich,\elf vertegen woordigt, m. a. w. dat zijn arbeid als Kamer lid, en evenzoo het uitbrengen van zijn stem, niet veel meer kan zijn dan het verrichten van een daad ten voordeele van eigen porte feuille of van het Kabinet. Naar onze meening bestaat er dus minder gevaar, dat de Minister te veel als Kamerlid van zijn tijd zal nemen, maar in de hoogste mate, dat hij in 't geheel geen Kamerlid zal zijn, tenzij waar hij het in zijn eigen belang eens even noodig acht. De opmerking, dat een minister-kamerlid, zonder wonderbare zelfverloochening niet tegen een wetsontwerp van zijn collega zal kunnen stemmen, ligt meenen wij ook opgesloten in de verklaring: dat zulk een kamerlid een voudig vertegenwoordiger is van zichzelf, dus ook van zichzelf als lid van het Kabinet.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl