De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 12 september pagina 2

12 september 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1055 Een tweedrachtig gebed. Wel jammer dat het voorstel tot afschaffing van de opening der gemeenteraadszittingen met een gebed, niet zonder discussie aan stemming werd onderworpen. De voorstanders van het gebed weten zóó goed wat zij die niet w enschen te bidden tegen deze handeling, als deel van de agenda der raadszittingen, hebben in te brengen, dat het waarlijk niet noodig kan heeten, de uiteenzetting hunner bezwaren af te wachten ; en de bestrijders van het bidden als officieele gemeenteraadshandeling kunnen evenmin nieuwsgierig zijn naar hetgeen hun tegenstanders ter verdediging van hun meening zullen aanvoeren. Waartoe dan zulk een discussie, die allicht de gemoederen prik kelt en ontstemt! Zou men dezen onverkwikkelijken strijd, die nu reeds zooveel jaren duurt, niet het best beëindigen, door het gebed als offi cieele handeling te laten vervallen, maar tevens op het Prinsenhof een lokaal aan te wijzen, waar zij, die behoefte gevoelen aan het doen van «en gebed vóór de opening der zitting, te zamen kunnen komen, om, hetzij onder leiding van den voorzitter, hetzij onder leiding van een der leden, deze godsdienstige han deling te verrichten ? Zoo zouden de geloovigen en de ongeloovigen elkander in de Raadszaal ontmoeten zonder dat het bidden of het niet bidden een oorzaak van ontstem ming of van tweedracht kon wezen. Een gemeenschappelijk gebed met zooveel onwilligen kan voor niemand het ware zijn! De «wijsheid en voorzichtigheid" waarom ge beden wordt, kunnen toch moeilijk bevorderd worden door tweedracht bij het gebed. Bismarck's kanüeekeningen, Vorst Bismarck is als het hem in zijn kraam te pas komt, de meest oprechte en openhartige man van de wereld. Toen hij het .als rijkskanselier, hetzij om zich eene meerderheid in den Rijksdag te verzekeren, hetzij andere redenen, oirbaar achtte den revanchelust der Franschen als iets noodzakelijks en onvermijdelijks voor te stellen, schroomde hij niet te verzekeren, dat de annexatie van Lotharingen eigenlijk tegen zijn zin had plaats gehad; dat hij zich met Elzas zou hebben tevreden gesteld, maar dat de Heeren van den generalen staf van de taalgrens niets wilden weten en het bezit van Metz volstrekt noodig hadden genoemd. De rijkskanselier erkende dus, en wel inciden teel, dat er over een punt van zoo groot belang tusschen hem en de militaire raads leden der kroon een ingrijpend verschil van meening had bestaan. Zijn »wat mij betreft had men den Franschen hun Metz wel kunnen laten," was nog beleedigender dan het brutale feit der annexatie zelf. Maar de heer Von Bismarck is jaren lang een der weinige stervelingen geweest, die zich de weelde kunnen veroorloven van te zeggen wat hun voor den mond komt. En de oude staatsman is, sedert hij uit den dienst ontslagen is of, zooals hij zelf bij voorkeur zegt: »sedert men mij heeft weggezonden," zoo mogelijk nog ongegeneerder geworden. Zijn kritiek spaart niets en niemand; de de ergste Reichsnöryler de term is van Bismarck zelf zijn hierin door hem verre overtroffen. Abstracte redeneeringen zijn nooit zijn sterke zijde ge weest; zijn argumenten ontleent hij aan de praktijk en de politieke geschiedenis der laatste veertig jaar, en het is hem volmaakt onverschillig of hij, wanneer hij om uit de school te klappen put uit den rijken voor raad zijner herinneringen, daarbij staatsge heimen verklapt, of vertrouwelijke mededeelingen aan de groote klok hangt. Bismarck geeft zijn vrijmoedige kritiek met de grootste onpartijdigheid ten beste aan allerlei bezoekers ; meestal echter vinden zijne kantteekeningen op de gebeurtenissen van den dag haren weg naar het publiek door tusschenkomst van de Hamburger Xaclirichtrn of van Maximilian Harden's Zitkttitft. Voor hen, tegen wien die »Glof:se.>i'' gericht zijn, zullen ! zij dikwijls hoogst pijnlijk zijn ; even pijnlijk ! misschien voor de oude vrienden van den j vorst, die niet ten onrechte oordeelen, dat hij i door al die groote en kleine venijnigheden het meest aan zijn eigen waardigheid afbreuk doet; voor hen echter, die niet tot de beide bovengenoemde kategorieën behooren, is die stortvloed van onthullingen, vaak in j anekdoten-vorm, uiterst interessant. j Een voorbeeld is Bismarck's jongste uit lating over de oude keizerin Augusta. Bij de feestelijkheden, die op de inwijding van het gedenkteeken voor keizer Wilhelm I te Coblentz volgden, zijn niet slechts deze monarch, maar ook diens echtgenoote door hun klein- < zoon, den tegenwoordige keizer, uitbundig | verheerlijkt. Zulke overdreven loftuitingen, waarbij meer en meer aan den ouden keizer al de eer wordt gegeven, die aan zijne geniale medewerkers, en in de eerste plaats aan vorst Jiismarck toekomt, prikkelen dezen laatsten geweldig. Bismarck heeft op zijn manier veel van den ouden keizer gehouden, en diens goede eigenschappen gaarne doen uitkomen, maar hij weet beter dan iemand ter wereld, dat de door den tegenwoordigen keizer in de mode gebrachte qualificatie «Wilhelm de Groote" eigenlijk nog al heel dwaas is. »Ik voor mij" pleegt Bismarck met een voor zijn doen zeld zame bescheidenheid te zeggen »zou hem liever den Dappere, den Trouwe, den Rid derlijke, dan den Groote noemen." Maar als Wilhelm II nu ook van zijne grootmoeder als van eene »groote" vrouw gaat spreken, kan Bismarck zich niet meer bedwingen. »Deze hooggeplaatste vrouw" zegt hij »heeft sterk medegewerkt om mijne zenuwen fe doen verslijten. Zij was zelve eene zenuwachtige, ongedurige, onrustige natuur, bemoeide zich gaarne met politiek en was dadelijk vuur en vlam wanneer men op hare plannen niet inging en niet kon ingaan. De wrijvingen tusschen ons beiden begonnen reeds vroeg. Toen de Prins van Pruisen in '48 naar Enge land wilde gaan en ik hem wilde opzoeken, om hem dringend aan te raden te Potsdam te blijven, daar het geheele leger en een goed deel der plattelandsbevolking voor hem waren en zijn vertrek een slechten indruk zou maken, wilde de Prinses mij niet bij hem toelaten. Zij was opgewonden, sloeg, zooals ze in zulke stemming steeds placht te doen, met de vlakke hand op haar knieën, en zeide mij dat zij vóór alle dingen moest zorgen voor de toekomst van haar zoon. Later hoorde ik van een curieus plan, dat in haar paleis was uitge broed. Vincke sprak mij in den Landdag aan en zei, dat hij wilde voorstellen, het regentschap op te dragen aan de Prinses van Pruisen; hij vroeg mij, hoe ik over dit voor stel dacht. Ik vroeg hem eerst, waarom de Prins niet als regent kon optreden. Vincke meende, dat de Prins zich in het land onmo gelijk had gemaakt. j «Mooi," zei ik »als gij uw voorstel j indient, zal ik voorstellen u wegens hoogver raad te laten arresteeren." Het voorstel werd niet ingediend, omdat het zonder den steun der uiterste rechterzijde niet de minste kans had op succes. Mijne betrekkingen tot de prinses werden hierdoor niet, beter, en zij j kon, toen zij koningin en keizerin was gewor- ! den, nooit den hekel, dien zij in haar hart aan mij had, geheel verbergen. Hare neiging [ voor al wat Fransch en Katholiek was werkte j hier bij mede; aan haar hof onstond in den j loop des tijds eene Camarilla, die niet altijd onbedenkelijke middelen gebruikte om haar doel te bereiken. Ik zou zeer veel niet hebben kunnen doorzetten, wanneer de oude Heer, die overigens onder deze toestanden niet minder te lijden had dan ik, op het oogenblik der beslissing ten slott.e toch nog niet de teugels weer had gegrepen. Maar die ? strijd eischte veel van mijn zenuwen, vooral ? toen de koningin in den conflicttijd den ' koning wilde overhalen om afstand te doen van den troon en ik hem krachtig bij zijn koppel moest aanpakken. Ik mag wel zeggen, dat deze langdurige j damesoorlog mijn gezondheid meer heeft \ aangetast dan al de openlijke strijd in het Parlement en in de diplomatie." Uit het zelfde artikel moge nog ne aan- l haling volgen: Bismarck's oordeel over do j conservatieve partij in Pruisen. Hij erkent natuurlijk, dat er bij de conservatieven eerlijke en fatsoenlijke menschen zijn, «maar het, ligt nu eenmaal in den aard dezer partij, dut zij zeer gemakkelijk door de ook elders gebrui kelijke Fraldionslrcbcrei wordt aangetast. Daar zitten ambtenaren, die eigenlijk in 't geheel niet in het Parlement behooren, lieden die zoons, dochters of kleinkinderen te ver zorgen hebben en zich daarom in acht moeten nemen; daar zijn er velen, die in den staat een hoogeren trap zouden willen bereiken, en nuttige familie-relatiën, maatschappelijke eu militaire betrekkingen vervullen óók een rol. Daarbij komt, dat mijn standgenooten dikwijls bijzonder gemakzuchtig zijn, niet gaarne overmatigen arbeid verrichten en soms ook aan het werk op hunne landgoederen veel tijd moeten besteden. Onder zulke omstandig heden maken de meest ambitieusen, die zich op de zittingen voorbereiden en in de stukken ' tehuis zijn, zich van alles meester, en de fractie bemerkt dikwijls te laat, dat zij op een hellend vlak is geraakt. Mij hebben de heeren van de nuance-Krcu \ \eilim<i het ministerieele leven dikwijls recht zuur ge maakt; ik ben nooit hun man geweest en de ergste verdachtmakingen zijn altijd van hun zijde gekomen. Zij lieten mij in den steek, toen het erop aankwam, het Duilsche Rijk voor de oogen der wereld op de been te helpen, maar ik had nog veel liever een verbond gesloten met Richter dan met de vrienden van Nathusius-Ludom en con sorten. Er kwam veel afgunst bij, omdat ik het, verder had gebracht dan andere jonkers, maar ook doctrinaire bekrompenheid en protestantsch-jezuietische ijver. En toen men niij wegzond, hadden weder dezelfde Heden de hand in het spel ... Hoe het er tegen woordig in de fractie uitziet, weet ik niet. Wat daarvan naar buiten te merken is, ver vult mij juist niet met bewondering. Ik heb dikwijls het gevoel, dat de heeren de begrippen conservatief en gouccrnciiK'ntcel verwarren, en vraag mij dikwijls af, of zij zelven eigenlijk wel precies weten, wat zij willen conserveeren." Ten slotte zij nog vermeld, dat Bismarck ten opzichte van de te St. Petersburg tot stand gekomen Fransch-Russische alliantie zeer sceptisch is. Volgens hem mist die alle beteekenis, zoolang de bepalingen van het verbond niet worden gepubliceerd. Dit laatste zijn waarschijnlijk zeer vele Franschen met hem eens, al zijn er maar zeer weinigen onder hen, die het openlijk durven uitspreken. liiiiiiiinlHiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitM Sociaio, ifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuimuiiHttiuiiiiiiiiiinuiimiiimniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim Over Vakvereenigingen, door B. BYMIIOLT. Niets heeft minder te klagen over gebrek aan waardeering dan het vereenigingsleven. Vooral in arbeiderskringen verwacht men alles van vereenigingen of organisaties, zoo als ze ook, ten onrechte, worden geheeten. De overschatting van het nut van vakver eenigingen vooral is groot. Het is hierover dat ik iets wenschte te zeggen. De ontwikkeldste en flinkste arbeiders zijn meestal vereeningsmannen ; dit geldt ook voor de leden van vakvereenigingen. Men ver warre hier echter niet oorzaak en gevolg. Die ontwikkeling en flinkheid zijn niet ont staan door het vakvereenigingsleven, maar hebben dit tengevolge gehad. De volgende vergelijking kan mijne meening misschien verduidelijken. Ik kan dichter zijn zonder verzen te maken en omgekeerd verzen maken zonder dichter lijke schoonheidsontroeringen in mij te voelen. Maar toch, als ik mij dichter meen te voelen, zal ik pogen in verzen weer te geven het mooie, wat ik voel. Ik zal dit doen omdat ik, van kindaf gewoon dichter en verzen maker als synoniemen te beschouwen en later eerst geleerd hebbend ze te onderscheiden, ik mij dichter voelend, ook verzenmaker meen te moeten zijn. En daar anderen een gelijksoortigen denkweg afgelegd zullen hebben, zal ik verstandig doen als ik poëtische uitin gen van anderen wil leeren kennen, verzen van hen te lezen. Zoo gaat het tennaastenbij met de vak vereenigingen. De ontwikkeldste en flinkste werklieden wenschen verandering, verbetering in verschillende dingen en nu hebben ze, ook van kindaf, gehoord der vaderen wijze spreuk: eendracht maakt macht, en later klonk het hun maar aldoor in de ooren: vereenigt u! En ze hebben zich vereenigd. En die nu de arbeidersbeweging wil leeren kennen, die moet wel tot de vereeniging gaan, ook al keurt hij haar geheel af, of alleen een of anderen vorm, waaronder zij optreedt. Een dier vormen is de vakvereeniging. Ik zei boven, dat de overschatting van het vakvereeniging-'/.ijn groot, is. Maar niet alleen die overschatting keur ik af, doch het geheele vakvereeniging-zijn. En ik vind de werking der vakvereenigingen in de arbeidersbeweging te slechter, naarmate zij vaster, hechter, duur zamer zijn. Die vastheid, hechtheid, duur zaamheid gaat samen, gaat natuurlijk samen met conservatisme. Dat vele onzer vakvereenigingen gebleken zijn niet zeer duurzaam te wezen, getuigt evenwel niet altijd voor de hollandsche ar beiders. Voor zoover dit wel bet geval is, verheugt het mij. Van die niet-duurzaamheid, van dat gebrek aan stabiliteit, zal ik enkele voorbeelden geven aan de hand van mijne «Geschiedenis der Arbeidersbeweging in Nederland," varr het «Onderzoek naar de geschiedenis en werk zaamheid der Vakvereenigingen,'' uitgegeven door de Centrale Commissie voor de Statis tiek en van kraritenverslageir. 1. liet (De) Algemeen Neder!. TypografenBond werd opgericht in l*(i(i en telde aan vankelijk 1-l:ïu leden, verdeeld over 12 ver eenigingen. Dit getal daalde in 1807 reeds tot ;WO, in ls>,5 tot 15i) leden; in 18SS waren er nog slechts 4 afdeelingen (Amster dam, Arnhem, Rotterdam, Haarlem). Daarna nam het aantal leden weer toe: in 1*!>1 : liou, iu 1s!i:>: 110(1 (l:-! afdeelingen), in 1*114: 1400, in 18!)i;: HiOo (ijo afdeelingen). 2. In lx*7 werd een afd. Amsterdam van den S. D. Typografen-Bond opgericht met aanvankelijk sij loden; in Isss telde ze 200 leden; in 1^1)0 bestond deze bond uit 2 af deelingen, Amsterdam en den Haag; daarna schijnt hij te niet gegaan te zijn. ?>. In 1871 werd een Kederlandsche Sigarentnakersbond opgericht, met (i afdeelingen. Deze bond ging ecnige jaren later weer te niet,, waarna een nieuwe (Soc. Dem.) Sigarennmkersbond werd opgericht. Hieruit ont stond in 1SS7 een derde bond: de Ncd. Intern. Sig. en Tabaksbewerkersbond, die nog bestaat en in ls!)0 bestond uit 27 af deelingen. 4. In 1889 werd te Rotterdam opgericht een bootwerkersvereeniging na een goedgelukte werkstaking. Deze ging later te niet, werd opgevolgd door een nieuwe, die onlangs den weg harer voorgangster is gegaan. Wat leeren deze feiten? Voor zoover ze niet getuigen van de lamlendigheid der arbeiders, die toevallig een korten tijd in de vakbeweging meeleefden zonder ze te begrijpen, leeren ze, dat vakvereenigingen niet duur zaam behoeven te -zijn. Ze kunnen opge richt worden, als de arbeiders ze noodig achten, dat is in de dagen, dat men een of andere concessie van de patroons tracht af te dwingen. Is dit doel bereikt, dan kan de vereeniging weer verdwijnen. De echte vakvereenigingsrnannen vinden zoo'n verdwijnen echter vreeslijk en om dit te voorkomen, trachten ze op de volgende wijzen hunne vakgenootea over te halen, lid te blijven. 1. Ze beweren, dat een zoo groot mogelijk aantal vakgenooten bij voortduring lid van hunne vereeniging moet zijn om de kas der vereeniging te stijven, en een goed gevulde kas is een eerste vereischte bij werkstakingen. 2. Ze verbinden aan hunne vereeniging een of ander ondersteuningsfonds, om de vak genooten te binden: ziekenpotje of financieele hulp bij werkeloosheid of reisgeld in zoo'n geval. Wat het eerste argument aangaat, nl. dat een goed gevulde kas noodig zou zijn om een werkstaking vol te houden, deze bewering wordt door de feiten gelogenstraft. In Jan. 188S b.v. werd te Almeloo een werkstaking begonnen zonder vakvereeniging en dus ook zonder kas, die niet minder dan drie maan den volgehouden werd. De almeloosche werklieden hebben toen en niet te vergeefs gebouwd op de solidariteit hunner medewerklieden. 1) En wat goed gevulde kassen betreft, men zie naar Engeland. Het week blad Morgenrood, jrg. 1895, zegt hiervan: »In de geschiedenis der Trade Unions nu is het een steeds zich herhalende gebeurtenis, dat, telkenmale, als de kas vrij groot is, geschillen ontstaan, die niet bijgelegd wor den en dus een strike volgt. Bij die strike gaat de kas voor het grootste deel verloren. En wat is nu het, treurige? De werkstakers houden lang vol, omdat zij steunen op hun kas. Maar zoodra zij merken, dat de gelden te veel verminderen, onderwerpen zij zich, uit vrees, dat de kas geheel verslonden zal worden. Steunden zij alleen op de mede hulp hunner lotgenooten, in menig geval konden zij, vooral onder zulke omstandig heden als in Engeland, den strijd tot een goed einde brengen. Thans worden zij ont moedigd door de uitputting hunner kassen. Wie, die de geschiedenis der Trade Unions kent, weet niet, dat de werkgevers zeer dikwijls een werkstaking uitlokten, louter om de kassen der vakvereenigingen uit te putten." Wat ziekenfondsen eri andere financieele instellingen aan vakvereenigingen verbonden, betreft, vinden de arbeiders ze noodig, dan kunnen ze ook opgericht worden en in stand blijven door arbeiders van verschillende vak ken. Ook daarvoor zijn dus geene vakvereeni gingen noodig. Aan de straks aangehaalde voorbeelden heeft men kunnen zien, dat sommige vak vereenigingen, na reeds een vrij groot leden aantal gehad te hebben, weer vrij spoedig verdwenen en later weer door nieuwe gevolgd werden. Dit kon nogal gemakkelijk plaats hebben, omdat er altijd vooruitstrevende arbeiders waren, die bij een nieuwen oproep tot aaneensluiting, gezind waren, een nieuwe vereeniging in het leven te roepen. Waar die arbeiders ontbreken, zal het oprichten van een vakvereeniging al zeer bezwaarlijk gaan en waar zij zijn, daar kan men ten allen tijde, als men dit noodig oordeelt, bv. bij het dreigen eener werkstaking, daartoe gemakkelijk overgaan. Een duurzame vereeniging is dus niet noodig. Welke bezwaren ik dan tegen de duur zame vakvereenigingen heb ? Ten eerste: zij verdeden de arbeiders in vakjes, in werkbokjes en werken daardoor een zijdig op hunne ontwikkeling. Ten tweede: zij kweeken leiders, vaak machtige leiders. De arbeiders leeren niet op hunne eigen beenen te staan, maar steu nen op den leider. Hoe onontwikkelder, hoe on zelfstandiger de arbeiders zijn en hoe ener gieker en kraniger de leider, des te grooter is zijn invloed, zijn macht. Een ontwikkelde en krachtige persoonlijkheid, als b v. de heer Henri Polak bij de diamantbewerkers, kan met zijn lui manoeuvreeren als een generaal met zijn troepen. Zelfs ontwikkelde menschen als onderwij zers komen onder den invloed hunner leiders. In de linde, (orgaan van den Boud v. Nederl. onderwijzer?) lezen we, in 't no. van 1 (J Juli 11. : ;:Strijdt mee, opdat uw hoofdman spreken kan namens alle klasse-onderwijzers." Deze «hoofdman'' is de heer Ketelaar. De arbeiders moeten leeren zelfstandig te zijn en niet naar de oogen der leiders te zien. Daarom moeten ze breken met het idee, dat 1) Ook nie*-werklieden hebben toen gesteund, op verzoek van den heer J. C. van Marken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl