Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1055
Een tweedrachtig gebed.
Wel jammer dat het voorstel tot afschaffing
van de opening der gemeenteraadszittingen
met een gebed, niet zonder discussie aan
stemming werd onderworpen. De voorstanders
van het gebed weten zóó goed wat zij die niet
w enschen te bidden tegen deze handeling, als
deel van de agenda der raadszittingen, hebben
in te brengen, dat het waarlijk niet noodig
kan heeten, de uiteenzetting hunner bezwaren
af te wachten ; en de bestrijders van het bidden
als officieele gemeenteraadshandeling kunnen
evenmin nieuwsgierig zijn naar hetgeen hun
tegenstanders ter verdediging van hun
meening zullen aanvoeren. Waartoe dan zulk
een discussie, die allicht de gemoederen prik
kelt en ontstemt!
Zou men dezen onverkwikkelijken strijd,
die nu reeds zooveel jaren duurt, niet
het best beëindigen, door het gebed als offi
cieele handeling te laten vervallen, maar tevens
op het Prinsenhof een lokaal aan te wijzen,
waar zij, die behoefte gevoelen aan het doen
van «en gebed vóór de opening der zitting,
te zamen kunnen komen, om, hetzij onder
leiding van den voorzitter, hetzij onder leiding
van een der leden, deze godsdienstige han
deling te verrichten ? Zoo zouden de
geloovigen en de ongeloovigen elkander in de
Raadszaal ontmoeten zonder dat het bidden
of het niet bidden een oorzaak van ontstem
ming of van tweedracht kon wezen. Een
gemeenschappelijk gebed met zooveel
onwilligen kan voor niemand het ware zijn!
De «wijsheid en voorzichtigheid" waarom ge
beden wordt, kunnen toch moeilijk bevorderd
worden door tweedracht bij het gebed.
Bismarck's kanüeekeningen,
Vorst Bismarck is als het hem in zijn
kraam te pas komt, de meest oprechte
en openhartige man van de wereld. Toen hij
het .als rijkskanselier, hetzij om zich eene
meerderheid in den Rijksdag te verzekeren,
hetzij andere redenen, oirbaar achtte den
revanchelust der Franschen als iets
noodzakelijks en onvermijdelijks voor te stellen,
schroomde hij niet te verzekeren, dat de
annexatie van Lotharingen eigenlijk tegen
zijn zin had plaats gehad; dat hij zich met
Elzas zou hebben tevreden gesteld, maar dat
de Heeren van den generalen staf van de
taalgrens niets wilden weten en het bezit
van Metz volstrekt noodig hadden genoemd.
De rijkskanselier erkende dus, en wel inciden
teel, dat er over een punt van zoo groot
belang tusschen hem en de militaire raads
leden der kroon een ingrijpend verschil van
meening had bestaan. Zijn »wat mij betreft
had men den Franschen hun Metz wel
kunnen laten," was nog beleedigender dan
het brutale feit der annexatie zelf. Maar de
heer Von Bismarck is jaren lang een der
weinige stervelingen geweest, die zich de weelde
kunnen veroorloven van te zeggen wat hun
voor den mond komt. En de oude staatsman
is, sedert hij uit den dienst ontslagen is of,
zooals hij zelf bij voorkeur zegt: »sedert men
mij heeft weggezonden," zoo mogelijk nog
ongegeneerder geworden. Zijn kritiek spaart
niets en niemand; de de ergste Reichsnöryler
de term is van Bismarck zelf zijn
hierin door hem verre overtroffen. Abstracte
redeneeringen zijn nooit zijn sterke zijde ge
weest; zijn argumenten ontleent hij aan de
praktijk en de politieke geschiedenis der
laatste veertig jaar, en het is hem volmaakt
onverschillig of hij, wanneer hij om uit de
school te klappen put uit den rijken voor
raad zijner herinneringen, daarbij staatsge
heimen verklapt, of vertrouwelijke
mededeelingen aan de groote klok hangt.
Bismarck geeft zijn vrijmoedige kritiek met
de grootste onpartijdigheid ten beste aan allerlei
bezoekers ; meestal echter vinden zijne
kantteekeningen op de gebeurtenissen van den dag
haren weg naar het publiek door
tusschenkomst van de Hamburger Xaclirichtrn of van
Maximilian Harden's Zitkttitft. Voor hen,
tegen wien die »Glof:se.>i'' gericht zijn, zullen !
zij dikwijls hoogst pijnlijk zijn ; even pijnlijk !
misschien voor de oude vrienden van den j
vorst, die niet ten onrechte oordeelen, dat hij i
door al die groote en kleine venijnigheden
het meest aan zijn eigen waardigheid afbreuk
doet; voor hen echter, die niet tot de
beide bovengenoemde kategorieën behooren,
is die stortvloed van onthullingen, vaak in j
anekdoten-vorm, uiterst interessant. j
Een voorbeeld is Bismarck's jongste uit
lating over de oude keizerin Augusta. Bij de
feestelijkheden, die op de inwijding van het
gedenkteeken voor keizer Wilhelm I te
Coblentz volgden, zijn niet slechts deze monarch,
maar ook diens echtgenoote door hun klein- <
zoon, den tegenwoordige keizer, uitbundig |
verheerlijkt. Zulke overdreven loftuitingen,
waarbij meer en meer aan den ouden keizer
al de eer wordt gegeven, die aan zijne geniale
medewerkers, en in de eerste plaats aan vorst
Jiismarck toekomt, prikkelen dezen laatsten
geweldig. Bismarck heeft op zijn manier veel
van den ouden keizer gehouden, en diens goede
eigenschappen gaarne doen uitkomen, maar
hij weet beter dan iemand ter wereld, dat de
door den tegenwoordigen keizer in de mode
gebrachte qualificatie «Wilhelm de Groote"
eigenlijk nog al heel dwaas is. »Ik voor mij"
pleegt Bismarck met een voor zijn doen zeld
zame bescheidenheid te zeggen »zou hem
liever den Dappere, den Trouwe, den Rid
derlijke, dan den Groote noemen." Maar als
Wilhelm II nu ook van zijne grootmoeder
als van eene »groote" vrouw gaat spreken,
kan Bismarck zich niet meer bedwingen. »Deze
hooggeplaatste vrouw" zegt hij »heeft
sterk medegewerkt om mijne zenuwen fe doen
verslijten. Zij was zelve eene zenuwachtige,
ongedurige, onrustige natuur, bemoeide zich
gaarne met politiek en was dadelijk vuur en
vlam wanneer men op hare plannen niet
inging en niet kon ingaan. De wrijvingen
tusschen ons beiden begonnen reeds vroeg.
Toen de Prins van Pruisen in '48 naar Enge
land wilde gaan en ik hem wilde opzoeken,
om hem dringend aan te raden te Potsdam
te blijven, daar het geheele leger en een goed
deel der plattelandsbevolking voor hem waren
en zijn vertrek een slechten indruk zou maken,
wilde de Prinses mij niet bij hem toelaten.
Zij was opgewonden, sloeg, zooals ze in zulke
stemming steeds placht te doen, met de vlakke
hand op haar knieën, en zeide mij dat zij
vóór alle dingen moest zorgen voor de toekomst
van haar zoon. Later hoorde ik van een
curieus plan, dat in haar paleis was uitge
broed. Vincke sprak mij in den Landdag
aan en zei, dat hij wilde voorstellen, het
regentschap op te dragen aan de Prinses van
Pruisen; hij vroeg mij, hoe ik over dit voor
stel dacht. Ik vroeg hem eerst, waarom de
Prins niet als regent kon optreden. Vincke
meende, dat de Prins zich in het land onmo
gelijk had gemaakt. j
«Mooi," zei ik »als gij uw voorstel j
indient, zal ik voorstellen u wegens hoogver
raad te laten arresteeren." Het voorstel
werd niet ingediend, omdat het zonder den
steun der uiterste rechterzijde niet de minste
kans had op succes. Mijne betrekkingen tot
de prinses werden hierdoor niet, beter, en zij j
kon, toen zij koningin en keizerin was gewor- !
den, nooit den hekel, dien zij in haar hart
aan mij had, geheel verbergen. Hare neiging [
voor al wat Fransch en Katholiek was werkte j
hier bij mede; aan haar hof onstond in den j
loop des tijds eene Camarilla, die niet altijd
onbedenkelijke middelen gebruikte om haar
doel te bereiken. Ik zou zeer veel niet hebben
kunnen doorzetten, wanneer de oude Heer,
die overigens onder deze toestanden niet
minder te lijden had dan ik, op het
oogenblik der beslissing ten slott.e toch nog niet
de teugels weer had gegrepen. Maar die ?
strijd eischte veel van mijn zenuwen, vooral ?
toen de koningin in den conflicttijd den '
koning wilde overhalen om afstand te doen
van den troon en ik hem krachtig bij zijn
koppel moest aanpakken.
Ik mag wel zeggen, dat deze langdurige j
damesoorlog mijn gezondheid meer heeft \
aangetast dan al de openlijke strijd in het
Parlement en in de diplomatie."
Uit het zelfde artikel moge nog ne aan- l
haling volgen: Bismarck's oordeel over do j
conservatieve partij in Pruisen. Hij erkent
natuurlijk, dat er bij de conservatieven eerlijke
en fatsoenlijke menschen zijn, «maar het, ligt
nu eenmaal in den aard dezer partij, dut zij
zeer gemakkelijk door de ook elders gebrui
kelijke Fraldionslrcbcrei wordt aangetast.
Daar zitten ambtenaren, die eigenlijk in 't
geheel niet in het Parlement behooren, lieden
die zoons, dochters of kleinkinderen te ver
zorgen hebben en zich daarom in acht moeten
nemen; daar zijn er velen, die in den staat
een hoogeren trap zouden willen bereiken, en
nuttige familie-relatiën, maatschappelijke eu
militaire betrekkingen vervullen óók een rol.
Daarbij komt, dat mijn standgenooten dikwijls
bijzonder gemakzuchtig zijn, niet gaarne
overmatigen arbeid verrichten en soms ook aan
het werk op hunne landgoederen veel tijd
moeten besteden. Onder zulke omstandig
heden maken de meest ambitieusen, die zich
op de zittingen voorbereiden en in de stukken '
tehuis zijn, zich van alles meester, en de
fractie bemerkt dikwijls te laat, dat zij op
een hellend vlak is geraakt. Mij hebben de
heeren van de nuance-Krcu \ \eilim<i het
ministerieele leven dikwijls recht zuur ge
maakt; ik ben nooit hun man geweest en
de ergste verdachtmakingen zijn altijd van
hun zijde gekomen. Zij lieten mij in den
steek, toen het erop aankwam, het Duilsche
Rijk voor de oogen der wereld op de been
te helpen, maar ik had nog veel liever een
verbond gesloten met Richter dan met de
vrienden van Nathusius-Ludom en con
sorten. Er kwam veel afgunst bij, omdat ik
het, verder had gebracht dan andere jonkers,
maar ook doctrinaire bekrompenheid en
protestantsch-jezuietische ijver. En toen men
niij wegzond, hadden weder dezelfde Heden
de hand in het spel ... Hoe het er tegen
woordig in de fractie uitziet, weet ik niet.
Wat daarvan naar buiten te merken is, ver
vult mij juist niet met bewondering. Ik heb
dikwijls het gevoel, dat de heeren de begrippen
conservatief en gouccrnciiK'ntcel verwarren,
en vraag mij dikwijls af, of zij zelven eigenlijk
wel precies weten, wat zij willen
conserveeren."
Ten slotte zij nog vermeld, dat Bismarck
ten opzichte van de te St. Petersburg tot
stand gekomen Fransch-Russische alliantie
zeer sceptisch is. Volgens hem mist die alle
beteekenis, zoolang de bepalingen van het
verbond niet worden gepubliceerd.
Dit laatste zijn waarschijnlijk zeer vele
Franschen met hem eens, al zijn er maar
zeer weinigen onder hen, die het openlijk
durven uitspreken.
liiiiiiiinlHiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitM
Sociaio,
ifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuimuiiHttiuiiiiiiiiiinuiimiiimniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
Over Vakvereenigingen,
door B. BYMIIOLT.
Niets heeft minder te klagen over gebrek
aan waardeering dan het vereenigingsleven.
Vooral in arbeiderskringen verwacht men
alles van vereenigingen of organisaties, zoo
als ze ook, ten onrechte, worden geheeten.
De overschatting van het nut van vakver
eenigingen vooral is groot.
Het is hierover dat ik iets wenschte te
zeggen.
De ontwikkeldste en flinkste arbeiders zijn
meestal vereeningsmannen ; dit geldt ook voor
de leden van vakvereenigingen. Men ver
warre hier echter niet oorzaak en gevolg.
Die ontwikkeling en flinkheid zijn niet ont
staan door het vakvereenigingsleven, maar
hebben dit tengevolge gehad.
De volgende vergelijking kan mijne meening
misschien verduidelijken.
Ik kan dichter zijn zonder verzen te maken
en omgekeerd verzen maken zonder dichter
lijke schoonheidsontroeringen in mij te voelen.
Maar toch, als ik mij dichter meen te voelen,
zal ik pogen in verzen weer te geven het
mooie, wat ik voel. Ik zal dit doen omdat
ik, van kindaf gewoon dichter en verzen
maker als synoniemen te beschouwen en
later eerst geleerd hebbend ze te onderscheiden,
ik mij dichter voelend, ook verzenmaker meen
te moeten zijn. En daar anderen een
gelijksoortigen denkweg afgelegd zullen hebben,
zal ik verstandig doen als ik poëtische uitin
gen van anderen wil leeren kennen, verzen
van hen te lezen.
Zoo gaat het tennaastenbij met de vak
vereenigingen. De ontwikkeldste en flinkste
werklieden wenschen verandering, verbetering
in verschillende dingen en nu hebben ze,
ook van kindaf, gehoord der vaderen wijze
spreuk: eendracht maakt macht, en later
klonk het hun maar aldoor in de ooren:
vereenigt u! En ze hebben zich vereenigd.
En die nu de arbeidersbeweging wil leeren
kennen, die moet wel tot de vereeniging gaan,
ook al keurt hij haar geheel af, of alleen een
of anderen vorm, waaronder zij optreedt.
Een dier vormen is de vakvereeniging.
Ik zei boven, dat de overschatting van het
vakvereeniging-'/.ijn groot, is. Maar niet alleen
die overschatting keur ik af, doch het geheele
vakvereeniging-zijn. En ik vind de werking
der vakvereenigingen in de arbeidersbeweging
te slechter, naarmate zij vaster, hechter, duur
zamer zijn. Die vastheid, hechtheid, duur
zaamheid gaat samen, gaat natuurlijk samen
met conservatisme.
Dat vele onzer vakvereenigingen gebleken
zijn niet zeer duurzaam te wezen, getuigt
evenwel niet altijd voor de hollandsche ar
beiders. Voor zoover dit wel bet geval is,
verheugt het mij.
Van die niet-duurzaamheid, van dat gebrek
aan stabiliteit, zal ik enkele voorbeelden
geven aan de hand van mijne «Geschiedenis
der Arbeidersbeweging in Nederland," varr
het «Onderzoek naar de geschiedenis en werk
zaamheid der Vakvereenigingen,'' uitgegeven
door de Centrale Commissie voor de Statis
tiek en van kraritenverslageir.
1. liet (De) Algemeen Neder!.
TypografenBond werd opgericht in l*(i(i en telde aan
vankelijk 1-l:ïu leden, verdeeld over 12 ver
eenigingen. Dit getal daalde in 1807 reeds
tot ;WO, in ls>,5 tot 15i) leden; in 18SS
waren er nog slechts 4 afdeelingen (Amster
dam, Arnhem, Rotterdam, Haarlem). Daarna
nam het aantal leden weer toe: in 1*!>1 : liou,
iu 1s!i:>: 110(1 (l:-! afdeelingen), in 1*114: 1400,
in 18!)i;: HiOo (ijo afdeelingen).
2. In lx*7 werd een afd. Amsterdam van
den S. D. Typografen-Bond opgericht met
aanvankelijk sij loden; in Isss telde ze 200
leden; in 1^1)0 bestond deze bond uit 2 af
deelingen, Amsterdam en den Haag; daarna
schijnt hij te niet gegaan te zijn.
?>. In 1871 werd een Kederlandsche
Sigarentnakersbond opgericht, met (i afdeelingen.
Deze bond ging ecnige jaren later weer te
niet,, waarna een nieuwe (Soc. Dem.)
Sigarennmkersbond werd opgericht. Hieruit ont
stond in 1SS7 een derde bond: de Ncd.
Intern. Sig. en Tabaksbewerkersbond, die
nog bestaat en in ls!)0 bestond uit 27 af
deelingen.
4. In 1889 werd te Rotterdam opgericht
een bootwerkersvereeniging na een
goedgelukte werkstaking. Deze ging later te niet,
werd opgevolgd door een nieuwe, die onlangs
den weg harer voorgangster is gegaan.
Wat leeren deze feiten? Voor zoover ze
niet getuigen van de lamlendigheid der
arbeiders, die toevallig een korten tijd in de
vakbeweging meeleefden zonder ze te begrijpen,
leeren ze, dat vakvereenigingen niet duur
zaam behoeven te -zijn. Ze kunnen opge
richt worden, als de arbeiders ze noodig
achten, dat is in de dagen, dat men een of
andere concessie van de patroons tracht af
te dwingen. Is dit doel bereikt, dan kan
de vereeniging weer verdwijnen.
De echte vakvereenigingsrnannen vinden
zoo'n verdwijnen echter vreeslijk en om dit
te voorkomen, trachten ze op de volgende
wijzen hunne vakgenootea over te halen, lid
te blijven.
1. Ze beweren, dat een zoo groot mogelijk
aantal vakgenooten bij voortduring lid van
hunne vereeniging moet zijn om de kas der
vereeniging te stijven, en een goed gevulde
kas is een eerste vereischte bij werkstakingen.
2. Ze verbinden aan hunne vereeniging
een of ander ondersteuningsfonds, om de vak
genooten te binden: ziekenpotje of financieele
hulp bij werkeloosheid of reisgeld in zoo'n
geval.
Wat het eerste argument aangaat, nl. dat
een goed gevulde kas noodig zou zijn om een
werkstaking vol te houden, deze bewering
wordt door de feiten gelogenstraft. In Jan.
188S b.v. werd te Almeloo een werkstaking
begonnen zonder vakvereeniging en dus ook
zonder kas, die niet minder dan drie maan
den volgehouden werd. De almeloosche
werklieden hebben toen en niet te vergeefs
gebouwd op de solidariteit hunner
medewerklieden. 1) En wat goed gevulde kassen
betreft, men zie naar Engeland. Het week
blad Morgenrood, jrg. 1895, zegt hiervan:
»In de geschiedenis der Trade Unions nu
is het een steeds zich herhalende gebeurtenis,
dat, telkenmale, als de kas vrij groot is,
geschillen ontstaan, die niet bijgelegd wor
den en dus een strike volgt. Bij die strike
gaat de kas voor het grootste deel verloren.
En wat is nu het, treurige? De werkstakers
houden lang vol, omdat zij steunen op hun
kas. Maar zoodra zij merken, dat de gelden
te veel verminderen, onderwerpen zij zich,
uit vrees, dat de kas geheel verslonden zal
worden. Steunden zij alleen op de mede
hulp hunner lotgenooten, in menig geval
konden zij, vooral onder zulke omstandig
heden als in Engeland, den strijd tot een
goed einde brengen. Thans worden zij ont
moedigd door de uitputting hunner kassen.
Wie, die de geschiedenis der Trade Unions
kent, weet niet, dat de werkgevers zeer dikwijls
een werkstaking uitlokten, louter om de kassen
der vakvereenigingen uit te putten."
Wat ziekenfondsen eri andere financieele
instellingen aan vakvereenigingen verbonden,
betreft, vinden de arbeiders ze noodig, dan
kunnen ze ook opgericht worden en in stand
blijven door arbeiders van verschillende vak
ken. Ook daarvoor zijn dus geene vakvereeni
gingen noodig.
Aan de straks aangehaalde voorbeelden
heeft men kunnen zien, dat sommige vak
vereenigingen, na reeds een vrij groot leden
aantal gehad te hebben, weer vrij spoedig
verdwenen en later weer door nieuwe gevolgd
werden. Dit kon nogal gemakkelijk plaats
hebben, omdat er altijd vooruitstrevende
arbeiders waren, die bij een nieuwen oproep
tot aaneensluiting, gezind waren, een nieuwe
vereeniging in het leven te roepen. Waar
die arbeiders ontbreken, zal het oprichten
van een vakvereeniging al zeer bezwaarlijk
gaan en waar zij zijn, daar kan men ten
allen tijde, als men dit noodig oordeelt, bv.
bij het dreigen eener werkstaking, daartoe
gemakkelijk overgaan.
Een duurzame vereeniging is dus niet
noodig.
Welke bezwaren ik dan tegen de duur
zame vakvereenigingen heb ?
Ten eerste: zij verdeden de arbeiders in
vakjes, in werkbokjes en werken daardoor een
zijdig op hunne ontwikkeling.
Ten tweede: zij kweeken leiders, vaak
machtige leiders. De arbeiders leeren niet
op hunne eigen beenen te staan, maar steu
nen op den leider. Hoe onontwikkelder, hoe
on zelfstandiger de arbeiders zijn en hoe ener
gieker en kraniger de leider, des te grooter
is zijn invloed, zijn macht. Een ontwikkelde
en krachtige persoonlijkheid, als b v. de heer
Henri Polak bij de diamantbewerkers, kan
met zijn lui manoeuvreeren als een generaal
met zijn troepen.
Zelfs ontwikkelde menschen als onderwij
zers komen onder den invloed hunner leiders.
In de linde, (orgaan van den Boud v. Nederl.
onderwijzer?) lezen we, in 't no. van 1 (J Juli
11. : ;:Strijdt mee, opdat uw hoofdman spreken
kan namens alle klasse-onderwijzers."
Deze «hoofdman'' is de heer Ketelaar.
De arbeiders moeten leeren zelfstandig te
zijn en niet naar de oogen der leiders te zien.
Daarom moeten ze breken met het idee, dat
1) Ook nie*-werklieden hebben toen gesteund,
op verzoek van den heer J. C. van Marken.