Historisch Archief 1877-1940
No 1055
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Tüflscnriften yan September.
Oe Gids.
De redactie bericht, dat weldra een nagelaten
roman van Emile Leipgens: Daniel, verschijnen
zal bij de firma Van Kampen. De eerste hoofd
stukken zyn in het September-no. geplaatst. Het
is weer Limburgsen werk, met veel dialect.
Bizonder goed geslaagd is een schetsje van een
kamer waarin een seminarist verblyf houdt. Het
is gedaan in straffe, simpele lynen en kerkelijk
blank gekleurd. Ook een aardige biertractatie by
een kapelaan, tevens dichter.
Dr. R C. Boer behandelt in een lyvig artikel
de evolutie in ue ideeën van den bekenden criticus
Georg Brandes. De auteur moet oppassen voor
germanismen als: »Niemand anders dan Taine
had zich zyner bemachtigd".
Van Helene Swarth meer christelijk gestemde
verzen, met mooie, open klank.
C. de Vries Robbéwyst in Godsdienstigheid in
Italiëop het verschil tusschen de noordelijke en
zuidelijke wyze van religieus gevoelen; de
noor<lelyke wazigheid en gothische mystiek, de zuide
lijke klaarheid en klassiciteit.
In het Dramatisch Overzicht bepleit Mr, J. N.
van Hall het goed recht van een tooneel voor
het volk, een zaak, even noodig als verbetering
van zyn materieele toestand.
* *
*
TweemaandelOksch Tijdschrift.
Eindelijk weer eens een flink stuk proza van
v. Deyssel: Het Schoone Beeld. Het is als een
spel van dooreenslingerende lynen van zilver en
goud. Roerend van rhytme is de herinnering
van den auteur aan den tyd van zyn strijd in
de jonge dagen van de N. Gids.
A. Aletrino geeft in kalmen vertel-stijl een
trieste tragedie Uit 't Leven.
Albert Verwey illustreert zijn Tocht door Londen
met verzen van den modernen Engelschen dich
ter Dowson en eindigt met een kranige
pennetrek, waarmee hy een donker beeld geeft van
die zwarte stad.
Spinoza's leer in verzen van Gorter is heel iets
anders dan me van hem gewoon zyn. In plaats
poëzie om te zwelgen in klanken en kleuren,
in een weelde van natuurindrukken, vinden we
hier zulke regels.
»In mg was niets dan het begrip van God,
myn ziel stond naakt, ver van der wereld zoom,
myn lichaam was afwezig en als dood".
Albert Verwey heeft verderop nog eenige son
netten : Oorsprongen, niet met die ineenpersing
van woorden, waarmee hij b.v. in zijn bundel
»Aarde" de lezers hinderde.
F. van der Goes ten slotte over de Grond
wetsherziening en Fr. van Eeden in de Gids.
* *
*
Nederland plaatst het derde bedrijf van Aleid
van Poelgeest door G. H Betz. Zieleschipbreuk
begint met een sonnet, waarin sireengelok be
dwelmend wordt genoemd als wierookwalm in de
kerk, die toch een heel ander soort invloed heeft.
Een styltje als: »de zee, kent gij de zee" is al
dnf-banaal en mal is het te spreken van de
koperen greep der kluiven van een sirene. Dat klinkt
als: »de pooten van een dame", of »de sous-pieds
van een koe." Onbegrijpelijk is: eerst de geliefde
voor te stellen als een edelvrouw aan het strand
en in een zelfde loop van gedachten als een
sirene in zee.
Uit mi/jn dagboek door Jafir is iets beter, maar
ook die auteur kan komisch zyn: de ellendige
kleinheid en nietigheid van den mensch sloeg me
in 't gelaat.
't Beste uit de aflevering is een stuk van
Maurits Wagenvoort: Aanteekeningen op de
Oostersche questie.
* *
*
In de Nieuwe Gids mooi werk van H. J. Boe
ken, Willem Kroos en J. B. Schepers. Boeken
met een diep, krachtig en doorwerkt stuk: Nood
lot en Wil, eene inleiding tot Drie Dichters en
't begin van Dante's Hel in proza vertaald. Kloos
met foreche, klare sonnetten uit zijn cyclus
Adoratie. Schepers met een voortzetting van zijn
puur en lieflyk poëem Bragi.
Achteraan een paar kleine schetsjes van G.
van Hulzen en F. Roosdorp en een sonnet van
G. C. van 't Haag. R.
liiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinm
Een boet yan de zee.
In zijn Ptcheur d'Tslande beeft Pierre Loti tref
fend en schilderachtig het leven der Bretonsche
visschers, hun strijd en ontbering aan boord, en
den rouw der achtergeblevenen aan land beschre
ven. Het boek, vol van de melancholie en de
poëzie der zee, heeft indertijd een reusachtigeu
indruk gemaakt. Alleen: Pierre Loti heeft de
schatten van zijn fautazio ook uitgestrooid over
bekoorlijke Japanschen en Turkinnen, over alle
stranden en alle zeeën; het gulle van zijn talent
heeft iets afgedaan aan de belangstelling voor het
werkelijke Bretagne en zijn kustbevolking.
Een schrijver, wiens naam zijn, Bretonselieu
oorsprong verraadt, Charles Le Gotlic, maar die
tot de gewone litteratuur behoort en litterair
Fransch schrijft, heeft over Bretagne en zijn
zeedorpen, hun tegenwoordige bevordering en hun
historischen toestand, een aardig boek geschreven,
Geus de Mer ; sur la Cóte. Hij heeft daarvoor een
tijdlang in de stranddorpen Bréhat, Guisseny,
Audierne, Primelin, Seiu, Ploubazlanec gewoond
en er alles opgezameld wat hij interessants vin
den kon.
Al dadelijk waren in deze dorpen de kerk
hoven vol droevige belangrijkheid. Op de witte
kruisen las hij de zwarte namen, nu en dan met
?een woord van rouw en liefde er bij. Van
Paimpol gaat de weg naar Porszeven, tusschen
Ploubazlanec en Perros-Hamon door, langs een oude
grijze kerk heen, die verschrompeld schijnt van
ouderdom tu;schen hare beuken en iepen. O ader
de poort, langs de muren, vindt men overal op
wit houten plaatjes de opschriften in zwarte let
ters: Francois Floury, perdu en mer; Pierre Caous,
perdu en mer; Jean Caous, perdu en mer ..." allen
op zee vergaan, de vaders eu de zoons. Ook zijn
er kleine kapelletj es, met opzichtige kleuren naïef
versierd, waarin langere opschriften: Ter nage
dachtenis van Sylvestre Cumus, van het schip
gespoeld bij Nora-fiord in IJsland, op den leeftijd
van 16 jaar, 18 Juni 1856" of wel: //Ter nage
dachtenis vaa Sylvestre Bernard, kapitein der
goëlet Malhilde, vergaan in den storm van 5 tot
8 April 1867, bij IJsland, in den ouderdom van
twee-en-dertig jaar, met de achttien man van zijn
schip. Broeder, de Heer heeft u in den bloei uwer
jaren tot zich geroepen; wij warea niet waardig
uwe laatste oogenblikken bij te wonen; de Hei
lige Maagd, uwe beschermster, heeft u de oogen
dichtgedrukt. Lieve zoon, reken op onze gebedei;
wij vergeten u niet."
Men denkt aan Victor Hugo:
O combien de marins, combien de capitaines,
Qui sont partis joyeux pour des courses lointaines,
Dans Ie morne horizon se sont vanouis !
Combien out disparu, dure et triste fortune!
Dans une mer sans fond, par une nuit sans lune
Par l'aveugle Océan jamais enfouis!
Op die kusten, waar de onverschillige badgasten
hun doortrekkende ijdelheid komen breugen, heeft
Le Goffic met de blijvenden gesproken, de kust
wachters, de pastoor?, de brigadiers, de visschers,
met de strandvonders en waarschijnlijk met de
strandroovers die er nog wel zijn, maar vooral met
de visschers, de »morutiers" eu de //terre-neuvas",
de moedige en arme visschers van Bar.quereau,
Banc-a-Vert, Bane-Saint-Pierre, Grand-Banc, de
mannen iu pijjekkers en olielaarzen. Lange uren
heeft hij doorgebracht in de «kombuis" van Tonton
JobJ een oude walvischvaarder, nog frisch ondanks
zija hoogen leeftijd, ,/dor en mager, als gezouten,
zooals oude zeelieden zijn". Tonton Job had op
alle noordelijke zeeëa gezworven, de walvisschen
en cachelots achterna ; hij vertegenwoordigde een
afgesloten periode, die der grande jêche", die nu
door de Bretagners niet meer gedreven wordt; zij
is in handen der Engelschen, Amerikanen, Noor
wegers eu Hollanders overgegaan. Le Goffic schrijft
dit voor een deel daaraan toe, dat de regeering
zich niet, zooals iu andere landen, de visschers
aantrok en hen deed kennis maken met nieuwe
uitvindingen in hun vak ; hun moeielijk werk met
gebrekkige toestellen kou de concurrentie niet
volhouden. Gas- en electriciteit, met de olie
concurreerend, zullen er ook wel iets aan gedaan
hebben. De schrijver betreurt deze //groote vaart"
ook als school voor de mariuc, die den Staat kna
pen leverde, geoefend m energie, volharding en
behendigheid, drie hoofddeugden voor den zeeman.
Van Tonton Job ging Le Gofüc naar Euez-Vcur,
een land van ruwen wind en woeste zee"
(Innisfere ?) De oude vrouwen vertellen daar dat de arme
dooden die op den bodem der zee wonen, niet
zullen terugkomen vóór den Dag des Oordeels.
//Zij wonen daar onder het water in eeu groote
verzonken stad, wier paleizen en torens eenmaal
in de zeven jaren, op Paaschmorgen, op het
oogei;blik van het opdragen, der Hoogmis zichtbaar
worden; het is de stad Iz, zoo groot en zoo
volkrijk, dat zij zich van het eiland Batz uitstrekt
tot de Naalden vau Tréguier. Dertig bisschoppen
hebben er hun paleizen, en wanneer zij de mis
lezen, hoort men duidelijk ouder de zee het
geluid der klokken." Le Collie zelf heeft ge
meend dit geheimzinnig klokkenspel te hooren,
toen hij eens met Allerzielen, in het knekelhuis
te Tregastel, den lijkdienst bijwoonde.
Maar behalve de toestanden van heden, heeft, L e
Goiiic ook in de archieven der zeesteden belangwek
kende verhalen uit het verleden ingezameld. Er
is onder anderen een verhaal bij: l'a officie,- bleu;
Charles Cornic, (fafirès r/ex tlocuinents itiMils, dat
geheel de grootschheioi, ruwheid en den ocge
venaarden adeltrots der oude zeeofliciersfamilies weergeeft,
eigenschappen die nog niet geheel uitgewischt
zijn. De carrière van Charles Cornic ("jen mooie
carrière, op zijn vijftiende jaar adelborst, op zijn
zeventiende luitenant) zou schitterend geworden
zijn, als in de koninklijke marine niet het engst
bekrompen standsvooroordeel bestaan had. Hij was
geboren te Morlaix in l/ol, en zija staat van
dienst wijst in hoofdzaak het volgende aan: drie
campagnes in liet Kanaal eu de Noordzee, twee
naar New-Fonndland, talrijke kruisvaartea naar
Spanje, Portugal, Ierland, Siut-Domingo; allerlei
schitterende daden gedurende den zevenjarigeu
oorlog, een overwinning met zijn fregat de/-Y//V/7/:
op drie Eugelsche fregatten; drie Engelsche kapers
genomen in de golf van Biscayc; de blokkade van
Havre verbroken ; de .l/t'.r, een scliip vau de Eu
gelsche O. I. Compagnie, prijsgemaakt; zestien
ollicieren van de koninklijke marine vrijgemaakt, vijf
millioen aan diamanten aan de Fransche kooplie
den teruggegeven. Kn met dat alles weed hij met
groote moeite, kort voor zijn peiisioiieeriug,
schecpskapitein, alleen omdat hij niet vau adel was. e
hoogere rangen werden als leengoedereu beschouwd
door de roode officieren," de uecreii vau het
//Groote Corps", oppermachtige suzereinen vau
Brest, Toulou, Rochefort eu andere heerlijkheden.
Het moet in dien tijd iu de zeesteden geeu aan
genaam lcven geweest zijn; het volk, de burgers,
zelfs 's konings landsoldaten durfden niet rechtuit
kijken naar de roode opslagen vau eeu
»gardemarine". Le Goltic geeft teksten en docuiucLteu: De
burgerman leende hun geld en kreeg het niet terug;
had hij eene vrouw, zij werd aangerand; liep hij
door de straten, hij werd met modder gegooid;
werd hij boos, hij kreeg stokslagen ; klaagde hij
erover, hij ging in de gevangeais." De intendant
van de marine, niet in tel omdat hij half een
//civil" was, kon zijn mooie vrouw niet voor las
teringen en beleedigingen bewaren. Voor officieren
van het landleger was het garnizoen te Brest Biet
houdbaar.
Die heeren vau het »Groote Corps" waren overi
gens niet alle sans peur et sans reproche. Wanneer
zij zich van een roturier, een indringer, wilden ont
doen, waren alle middelen hun welkom. Op een
morgen ontmoette Charles Cornic, toen hij de
stad inkwam van de havenzijde, een zevental
edellieden, allen met de hand aan het gevest van
den degen.
Hebt u het tegeu mij, heeren? Spreekt! Ik
ben tot uw orders.
Jawel; we willen met u gedaan maken. U
zult met ieder van ons duelleeren.
Goed.
De degeas worden getrokken; al spoedig brengt
Cornic zijn tegenstander een beduidende schram
toe. Een tweede komt op; weer eea degenstoot
op een goede plek. De derde heeft niet den tijd
om zich te weer te stellen; hij is terstond ge
kwetst. De vierde, vijfde, zesde evenzoo.
Mijnheer, zegt de zevende, eea weinig vaa
zijn stuk gebracht; wanneer we de zaak eens uit
stelden? We hebben geen getuigen meer.
En droefgeestig keek hij naar zijne kameraden
die op het gras lagen.
Pardon, mijnheer, zei Cornic, die heeren
kunnen er wel naar kijken, ze zijn niet dood.
En terstond uitvallend, bracht hij ook den
zevende tot rede.
Dit verhaal is historisch. Eene maand later
moest de intendant van de marine Cornic een
escorte meegeven om hem tegen de woede der
edelen te beschermen; daarna verplaatste de mi
nister van marine, de Choiseul, hem ongevraagd.
Geen gezag was dus krachtig genoeg om dezen
buitensporigen kastegeest te onderdrukken; //en"
zegt een tijdgenoot deze toestand was niet te
danken aan een geregeld plan, zelfs niet aan een
overgroote dapperheid, maar aan het voortdurend
vertoeven der chefs in de bureaux, aan de hulp
van een menigte eeredames, hofdames, zelfs kame
niers, die bij de ministers en in de hofhoudingen.
haren invloed deden gelden."
Le Goffic voegt er bij: //plus fa cliange .. .";
in Frankrijk zijn zooals men weet, nog de hooge
betrekkingen der marine in handen van een aantal
oude families; iemand die geen marinenaam"
draagt, die niet einer von unsereLeut'" is, komt
er, ondanks bekwaamheid en gedrag, niet gemak
kelijk in. v. L.
lnilliiiiiiillillimiiiiiiiimiiiiillllliiliiiiiillilllllliiiilHiimiillilililiiiiiiiiiiil*
Een bezoeK aan graaf Tolstoï.
In onze dagen van interviews is er misschien
niemand, die deze operatie zoo dikwijls en zoo
gewillig ondergaat als de geniale Rus, graaf
Tolstoï. In zijne bescheiden woning te Jasnaïa
Poliana ontvangt de schrijver van De
KreutzerSonate zijn talrijke bezoekers, meest Engelschen
en Amerikanen, met onuitputtelijk geduld en on
verstoorbare welwillendheid. Evenmin als hij
honorarium voor zijn werken wil aannemen;
evenmin vraagt hij, of zyn bezoekers door nieuws
gierigheid dan wel door belangstelling worden
gedreven. Voor allen zonder onderscheid opent
hij niet slechts zijne deur, maar ook de schat
kamer van zijn geest. En het verdriet hem zelfs
niet, wanneer men beurtelings zijn opinie vraagt
ever Mac Kinley en over het jubilévan koningin
Victoria, over het dragen van corsetten en het
tietsrijden, altemaal zaken, die den kluizenaar
en asceet waarschijnlijk minder belang inboeze
men. Vraag hem, en hij zal u antwoorden. En
het zal niet zijn schuld, maar de uwe zijn, als
gij door het stellen van zotte of onbeduidende
vragen uw interview onbelangrijk maakt.
De heer E. H. Crosby heeft in de Pi-ogresxire
Hcrieie zijn interview verteld. Hij deelt ons mede,
hoe Tolstoïdenkt over Edward Carpenter, over
Laurence Oliphant, over Henry George en over
de jongste gebeurtenissen in de Amerikaansche
politiek. En daarna heeft de ondernemende
Amerikaan den ouden dichter gevraagd, hoe hij
dacht over de godsdienstige begrippen van den
heer Crosby in hoogst eigen persoon, over het
»Crosbyisme". Waarschijnlijk had Tolstoï, hoe
universeel hij ook moge wezen, hiervan nooit iets
gehoord, en daarom preciseerde de heer Crosby.
AVafc denkt gij van deze definitie van de Christelijke
Kerk : De vereeniging van allen die liefhebben
tot den dienst van allen die lijden '!" Tolsto
antwoordde, dat deze omschrijving hem toescheen
niet genoeg rekenschap te houden met God ; had
Christus niet gezegd, dat het eerste en het grootste
j gebod was, God lief' te hebben? De heer Crosby
i was met dit antwoord niet tevreden ; hij
be? weerde uit de laatste geschriften van den graaf
te hebben opgemaakt, dat deze in de
chronolo! gische ontwikkeling van het menschelijk geslacht
j de liefde tot den naaste plaatste boven de liefde
tot God. »Dat komt" zeide Tolstoï»omdat
ge over uw eigen meening op dit punt niet ge
noeg hebt nagedacht. Als men God niet lief heeft,
welke andere reden zal men dan kunnen hebben
i
om zijn naaste lief te hebben?" »Maar,"
zoo ging de koppige interviewer voort »staat
er niet geschreven: Wie zijn broeder niet lief
heeft, dien hy ziet, hoe zal hij God kunnen lief
hebben, dien hij niet ziet?" Tolstoïbeantwoordde
deze vraag niet, maar ging over tot een ander
onderwerp; wy willen den heer Crosby gaarne
de voldoening laten van de overtuiging, dat hij
den grooten Rus hier »te pakken" had gehad.
Het »andere onderwerp" had betrekking op de
plichten van den czar. Als de czar hem om
raad vroeg, zou Tolstoïhem zeggen, dat hij eerst
het grondbezit in Rusland moest opheffen, dan
afstand doen van zijn autocratisch gezag en tevens
aan het volk eene vrijzinnige constitutie moest
geven.
Xu kwam de beurt der confidenties aan den
heer Crosby, die vertelde, dat hy sints een jaar
of drie niet meer gerookt had, maar des nachts
wel eens droomde, dat hij een cigaar rookte. Hy
vond het verschrikkelyk, dat hij zelfs in den
droom op de gedachte kon komen, van een een
maal vast genomen besluit af te wy'ken. »Heel
merkwaardig!" antwoordde Tolstoïmet een tintje
van humor. »Ik droom heel dikwijls,* dat ik naar
den oorlog trek, en dan ben ik in my'n droom
altyd heel verlegen, hoe ik my houden moet."
Dat de vrouwen-quaestie ter sprake kwam, was
onvermijdelyk. »De vrouwen" zeide Tolsto
«zyn geboren voor het huiselyk leven ; zij hebben
geene andere dan huiselijke plichten; maar de
mannen hebben eene groote fout begaan, door
haar sedert onheuglyke ty'den te dwingen tot
eene rol, welke zij uit vrije keuze hadden moeten
aannemen. Geef aan de vrouwen volle vrijheid,
en gij zult haar spoedig hare plaats aan den
huiselijken haard zien hernemen en er, als onze
gelijken, de taak zien vervullen, die zij tegenwoor
dig als slaven of als ondergeschikten vervullen."
Niet slechts graaf Tolstoï, maar ook zijne
vrouw, zijne zoons en dochters en zijne bedien
den werden door den heer Crosby geïnterviewd.
Mevrouw Tolstoïverklaarde, dat zy de gods
dienstige en sociale denkbeelden van haren man
in geen enkel opzicht deelde. »Als ik mijn kin
deren veroordeelde tot handenarbeid op het
land, zoo als mijn man zou willen," zeide
zij »zou het zijn als of ik raspaarden voor
den ploeg spande". Zij heeft haar man gedwongen,
zijn fortuin tusschen zijn kinderen te verdeelen
in plaats van het aan de armen te geven. Een
der dochters echter heeft geweigerd haar aandeel
aan te nemen; zij deelt geheel de overtuiging
van haar vader. Een andere dochter verliet,
tijdens bet bezoek van den heer Crosby en niet
tegenstaande het uitdrukkelijk verbod van hare
moeder, de ouderlijke woning, om met eene
boerin uit de buurt aardappelen te gaan poten.
De harmonie in de familie Tolstoïschijnt dus
nogal wat te wenschen over te laten.
Mevrouw Tolstoïwas bezig met de vertaling
in het Russisch van een werk van den heer
Sabatier over Franciscus van Assisi. Haar man,
had juist een nieuwen grooten roman begonnen
en tegelijkertijd een werk over het patriotisme.
«Telkens als er een nieuw werk van vader ver
schijnt," had een der dochters gezegd
«vragen wij ons af, of men ons niet naar Siberi
zal zenden. Maar wij hooren dat de czar, na
dat het laatste boek van vader was verschenen,
alleen had verboden, dat diens naam ooit aan
het hof zou worden genoemd. Van strenge maat
regelen wilde de czar niets weten. »IIet is al
genoeg" zeide hij »dat men Tolstoïvoor
een apostel houdt; ik zal mij wel wachten bo
vendien een martelaar van hem te maken."
NIEUWE UITGAVEN.
l September j.l. is het 1ste nummer verschenen
van Vereenroudiging, Maandblad van de Ver
eniging tot Vereenvoudiging van onze schrijftaal,
onder redaktie van A. M. Kollewijn Nz., II. J.
Emous, J. Endendijk, Aug. Gittee, dr. F. Buiten
rust Hettema, L. E. Gerdessen, dr. W. F. Gombault,
J. L. C. A. Meijer, P. II. Mulder, dr. A. Smit en
F. Smit Kleine.
»Het Maandblad, zoo schrijft de redaktie, zal
de lezers zo goed mogelik op de hoogt" houden
van hetgeen vóór of tegen de Vereenvoudiging
wordt geschreven; maar tevens zal de reduksie
er op bedacht zijn, dat menigeen die geen lid
van de Vereniging is, het vervelend vind, iets
over spelling te lezen.
Voor hem moet het Maandblad iets bouiends,
iets pakkends, iets belangrijks bevatten. Meer
malen toch is het gebleken, dat een onbevoor
oordeelde, die een boek of verhaal in de ver
eenvoudigde spelling las, er niet alleen spoedig
aan gewend raakte, maar erkennen incest, dat
die nieuwe spelling toch niet zo afgnj^elik is,
als deze en gene het publiek heeft zoi-kun wijs
te maken,
liet Maandblad geeft: Berichten v ai het
bestuur, van de afdelingen en van de ai i> 4d der
leden voor de propaganda. Beoordeelt jeu van
gescheiden die betrekking hebben op l ? Ver
eenvoudiging. Beantwoording van vr.i^n, de
vereenvoudiging van spelling en verbuiging be
treffende. Oorspronkelike en vertaald-
..;rhalen. Mededeelingen van allerlei aard'
Correspondentie
De gewone bijdragen voor de Schau', ibriek
zijn te laat ontvangen om in dit nu/i ;:>er te
worden opgenomen.