De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 19 september pagina 2

19 september 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1056 Verzekering tegen Ongelukken. MENTOR, populair orgaan voor verzekering en aanverwante vakken bevat in no, 5 van dezen jaargang een bijzonder welwillend ge schreven artikeltje onder den titel -nlht Groene Weekblad contra Mr. H. Goeman Borgesius^' naar aanleiding van een op merking over de benoeming van Mr. Hartogh tot tijdelijk opvolger van zijn vriend den Minister, gewezen directeur der Eerste Nederlandsche. «Indien de Redactie van het «Groene Weekblad", zoo dikwijls blijk gevend van scherp vernuft en toonend, dat zij het ont leedmes der kritiek meesterlijk weet te hanteeren, in deze beter ware ingelicht en de wetenschap hadde bezeten, dat de heer Hartogh langen tijd Secretaris en sedert de oprichting der Maatschappij Commissaris en Rechtsgeleerd Raadsman der Eerste Nederlandsche was geweest, en dus wat minder op on-dits had gebouwd, zoo ware stellig haar entrefilet achterwege gebleven". Dit zou het geval hebben kunnen zijn, iridien wij niet hadden geweten, dat de heer Janse bij de oprichting nog nauwer aan de Maa{schappij -verbonden was geweest dan de heer Hartogh. Trouwens het feit zelf, dat ondanks de van het bestuur uitgaande voordracht, de heer Janse toch nog 700 stemmen verwierf van de 1053, bewijst ge noeg hoe welgegrond de aanspraken van dezen heer konden heeten. »Is het, zoo schrijft M. Neemt zelfs aan, dat de aanbeveling geschied is door den heer Borgesius zelven niet ruiterlijk van den man, dat hij, die beter dan iemand bekend is met de behoeften van die Maatschappij, liever ver dachtmaking vreest door zijn politieken medestander aan te bevelen als zijn opvolger, wetende dat deze the right man on the right place zal zijn, dan uiterlijk de zaken haar loop te laten en achter de schermen te doen, wat niet te bewijzen zou zijn, maar te denken geven ?" Deze vraag zelf wijst juist op de zwakke zijde van de verdedigde handeling. Immers, indien de heer Borgesius een plaatsvervanger heeft gezocht, gelijk algemeen wordt aange nomen, die bereid zou zijn hem bij 't einde van zijn ministerschap dat beheer weder over te dragen, dan kan men toch moeielijk dezen zelfden heer Borgesius geroepen achten om »ruiterlijk", zijn eigen belang vergetende, voor de maatschappij the right man aan te wijzen voor the right place. In tusschen, dat de heer Borgesius zich tegen ongelukken trachtte te verzekeren, was voor ons niet de hoofdzaak. Wij meenden het te moeten veroordeelen, dat kamerlid en minister op deze wijs elkander financieel diensten bewezen, aangezien dergelijke samen werking niet bevorderlijk kon zijn voor de zuiverheid der verhoudingen in het parle ment. Hierin blijven we een slecht voorbeeld zien, gegeven door Borgesius en Hartogh beide, en eerst dan zou ons entrefilet waar over Mentor schrijft, te kras hebben kun nen heeten, als Mr. Hartogh, na zijn be noeming tot directeur afscheid had genomen van het parlement. Nu we echter vóór de Kabinetsformatie den heer Borgesius te Am sterdam vinden om zoowel in het openbaar als in besloten kring Hartogh's canrii latuur te bevorderen en we nu de Kabinetsformatie het Kamerlid Hartogh de financieele belangen van Borgesius zien behartigen, zijn wij en velen met ons geenszins met, bewondering voor deze politiek-financieele intimiteit ver vuld. Alliantie n o o den. Volgens den Heer Von Bismarck bestaat er veel kans, dat de Franschen met hun alliantie zich weer verheugen over een doode musch. »Wat beteekent eene alliantie, waar van de bepalingen niet worden openbaar gemaakt?" zoo vraagt hij. Maar hij vergeet daarbij de ouderdom komt met gebreken! dat ook zijn ^herverzekeringstraktaat" met Rusland, waarvan hij het bestaan eerst, het vorige jaar in een booze bui heeft verklapt, jaren lang een diep geheim is gebleven. In Rusland heeft men destijds ook geen behoefte gevoeld om het onderhandsche akkoord aan de groote klok te hangen, en men mag veilig aannemen, dat de czar bij het bezoek van president Faure ook op het allerlaatste oogenblik niet van »nos nations alliées1'zou hebben gesproken, als hij niet had ingezien, dat de positie van den president uiterst moeilijk zou worden, indien hij dezen ganschelijk onge troost liet vertrekken. Wij hebben reeds gelegenheid gehad om op te merken, dat de Franschen met het ver kregen resultaat maar matig tevreden zijn. Die stemming openbaart zich het duidelijkst in de talrijke artikelen, welke trachten aan te toonen, dat de triple alliantie eigenlijk nog slechts in naam bestaat en op het punt is van te worden verbroken. Bij het bezoek van het Italiaansche konings paar heeft keizer Wilhelm de triple alliantie als onwrikbaar geroemd en verheerlijkt. «Na tuurlijk/' zeggen de Franschen «want die alliantie komt alleen aan Duitachland ten goede. Koning Umberto heeft zeer beleefd op zijn »trouwen Duitschen bondgenoot"gedron ken, maar het is zeker geen toeval, dat hij over Oostenrijk-Hongarije geen woord heeft gerept. Blijkt niet reeds daaruit voldoende, dat het met de triple alliantie slecht staat?" Het is niet te ontkennen, dat er in Itali eene partij is, die de triple alliantie bestrijdt. Onder die bestrijders vindt men democratische, republikeinscheen Fransch-gezindeelementen, maar bovendien niet weinigen, die meenen dat Italiëmet en door de triplice zijn nati onale belangen niet genoeg kan behartigen. Crispi heeft menigmaal de triplice verdedigd, maar hij heeft zich daarbij als het ware ver ontschuldigd door te zeggen, dat hij zelf die alliantie niet had gesloten, doch verplicht was, de eenmaal aangegane verbintenissen na te komen. En de tegenwoordige premier, de Heer Di Rudini, heeft eenige jaren gele den het wachtwoord uitgegeven, dat de triple alliantie moest worden «herzien en verbeterd." In zijne tegenwoordige positie kan hij die theorie niet weer verkondigen, maar ieder weet in Italië, dat hij haar nog steeds voor de juiste houdt, en dat hij niets liever wenscht dan eene toenadering tot Frankrijk. Dit geeft natuurlijk aan de Italiainsche tegen standers van de triplice vrijspel. Zij hebben zich dan ook gehaast, te verzekeren, dat koning Umberto op zijn reis naar Duitschland door geen minister vergezeld zou zijn. Maar de koning, die een warm en overtuigd aan hanger van de politiek der triple alliantie is, heeft er anders over gedacht, en den minister van buitenlandsche zaken, den marchcsc, Visconti Venosta, medegenomen. De tegen standers van de triplice-politiek vonden er nu weer wat anders op. Volgens hen was de Heer Visconti Venosta medegegaan om eene wijziging in de alliantie-voorwaarden te vragen. Het bericht werd van de meest bevoegde zijde tegengesproken. Nu kwam een nieuwe mededeeling: de Heer Visconti Venosta zou van Hamburg naar Parijs reizen, om daar den minister van buitenlandsche zaken Hanotaux op de hoogte te houden van het te Hamburg gesprokene. Maar het bericht bleek een vrome wensch te zijn en het bezoek bleef achterwege. Toch kregen de tegenstanders eene kleine voldoening. De afgevaardigde Torracca, die geacht, wordt in de pers de woordvoerder van den premier Di Rudini te zijn, heeft in verscheiden arti kelen uiteengezet, dat Italiëwel is waar moet blijven bij het drievoudig verbond, maar dat dit veel onvolkomens bevat, waarvan de aanvulling en verbetering voor de Italianen gewenscht is. Italiëis alleen tot de alliantie toegetreden om niet op nieuw gedupeerd te worden zooals indertijd door Frankrijk in de Tunis-ojuaestie ; maar welken waarborg heeft het, dat zulk een incident zich niet zal her halen, en dat ook in het vervolg met de nationale belangen van Italiërekening zal worden gehouden ? Het spreekt van zelf dat de Franschen met bijzonder welgevallen op dergelijke stroomin gen in Italiëwijzen. En om dezelfde reden zijn zij niet, uitgepraat over de bedenkelijke en gespannen toestanden in deOostenrijkscliHongaarsche monarchie. De Tenipft, welks be trekkingen met hetFransche ministerie van bui tenlandsche zaken bekend zijn, profeteert reeds de opzegging van het compromis van ISliT, zoodat tusschen de beide deelen der monarchie slechts eene zuiver personeele unie zou blijven bestaan, en het Joiirnal des Di'hnts betoogt, dat in de Habsburgsche monarchie de Hon garen de eenige aanhangers zijn van de triple alliantie, van welke de Slaven en de clericalen, die in Oostenrijk den toon aangeven, ver klaarde tegenstanders zijn. Hieruit zou natuur lijk moeten volgen, dat Oostenrijk in elk geval voor de triple-alliantie verloren is. Ken stap verder gaat de l'etit Marxcillaix, die zijn lezers duidelijk maakt, dat de alliantie met Rusland niet voldoende is om aan Frankrijk het herwinnen van Elzas en Lotharingen te verzekeren. Hiervoor zou een derde bondgenoot noodig zijn, en wie zou daarvoor eerder aangewezen zijn dan Oosten rijk, dat zich in de tegenwoordige groepeering der mogendheden noch tegenover Dfiitsehlund, noch tegenover Italiëop zijn gemak voelt? Ook in dit geval hebben de Franschen niet geheel ongelijk. Indien werkelijk de spanning in het Cisleithaansche deel der monarchie leidde tot eene feitelijke afschei ding van Hongarije, zouden de Hongaren alleen niet genoeg gewicht in de schaal leggen om de tegenwoordige alliantie-politiek te bestendigen. Maar zoover is het nog niet, en keizer Franz Joseph zal zeker niets onbe proefd laten om het niet zoover te laten komen, en om vóór het einde van het loopende jaar de hernieuwing van het compromis tus schen Oostenrijk en Hongarije, zij het dan ook op eenigszins gewijzigde grondslagen, te verzekeren. Indien er vroeger al eens sprake geweest is van eene toenadering tusschen Frankrijk en Engeland, in den laatsten tijd hoort men daar weinig of niets van. De Egyptische quaestie is voor zulk eene toenadering eene onoverkomelijke hindernis, en de expeditie naar Berber en Khartoem is niet geschikt om de Franschen op dit punt gerust te stellen. Toch laten zij geen gelegenheid voorbijgaan om te doen uitkomen, hoe het antagonisme tusschen Engeland en Duitsch land zich steeds verscherpt. De eindelooze onderhandelingen, te Constantinopel gevoerd over den vrede tnsschen Turkije en Grieken land, geven hiertoe gereede aanleiding. En toen de Kiilnische Zritung onlangs aan En geland zijne aanmatigende en beleedigende houding tegenover Duitschland verweet, heb ben de Fransche bladen behoorlijk gezorgd, dat deze philippica aan hunne lezers niet onbekend bleef. Wie de polemiek der laatste weken heefc gevolgd, moet wel tot het besluit komen, dat het vertrouwen op het nut en de duurzaam heid der alliantiën vermindert, naarmate er door souvereinen en hoofden van staten meer en gloeiender toasten op worden ge slagen. immiii iiiiiiiiiiiitiiiiiniiiii i mum Duiiaïedeiiwerl De vereeniging voor de Staathuishoudkunde en Statistiek gaat zich ernstig bezighouden met de verzekering tegen werkloosheid. Half October zal de zaak in een algemeene ver gadering worden behandeld, een viertal hoogen zeer geleerde heeren hebben praeadviezen gegeven ; de een twijfelt aan de mogelijkheid eener verwezenlijking ervan, de ander bepleit haar. Er mogen zeer grondige en belangrijke debatten worden verwacht en daarna zal de zaak, op het papier afgehandeld, blijven liggen, tot tijd en wijle de arbeidersbeweging kracht genoeg zal hebben gekregen, om van de regeering op de een of andere manier een dergelijke verzekering af' te dwingen. Tenzij zij dan reeds bij andere «lapmiddelen" mocht zijn opgeborgen. In geen enkele harer gevolgen vertoont onze maatschappelijke evolutie zelfs aan den zorgloos voortlevende!! burger zoo duidelijk haar onbarmhartigheid als in het leger werkloozen, dat nu grooter, dan kleiner, altijd blijft bestaan. Het is de nachtmerrie vnn den arbeider, die nog een behoorlijk stuk brood verdient, omdat d.e werkloozc zijn arbeidskracht ten slotte geeft voor eiken prijs; liet is de belemmering voor wie streeft naar lotsverbetering, want uit den werklooze wordt de onderkruiper geboren; het is de vrees voor den op zijn rust gestelden burger, want uit het leger der wcikloozen komt een serie van hongermisdaden voort, bij wier berechting de justitie eerder de samenleving moest veroor deelen die ze uitlokte, dan den man die ze pleegde. Geen verschijnsel ook, dat zoo veelzijdig is. Er zijn periodiek werkloozen, die periodiek weder arbeid zullen vinden; er zijn werk loozen die nooit anders dan werkloos zijn geweest ; er zijn werkloozen die, door de ontwikkeling der voortbrengingstechniek uit hun broodwinning gestooten, gevaar loopen tot de blijvend werkloozen te gaan behooren, of' het hoogstens zoover zullen brengen, dat zij het aanbod van ongeschoolde arbeids krachten vermeerderen, den prijs ervan dus tot een nog lager peil brengen. Werkloosheid wordt veroorzaakt door ondeugd, door de machine, door het zoeken naar beter, dat een sober bestaan deed versmaden voor de ijdele hoop op ruimer levensomstandigheden. Alle tekortkomingen onzer maatschappij worden in de werkloosheid weerspiegeld. Wie haar wil bestrijden, moet tegelijkertijd alle, zoowel persoonlijke ondeugden als zakelijke wanver houdingen trachten uit te roeien; aan de werkloosheid voor goed een einde te maken, is voor de tegenwooidige menscbheid onmolijk. Prof. (ilreven zegt dan ook in zijn praeadvies: «Verzekering tegen werkloosheid kan nooit meer zijn dan n van de middelen, om de gevolgen van werkloosheid te v erzacht: e n. De oorzaken waaruit zij voort spruiten, blijven bestaan." Rationeel zou het, zijn, indien deze adviseur, in plaats van zich verder met de middelen tot verzachting van het verschijnsel in te laten, vnorloopig had getracht, de oorzaken op te s-poren. Wanneer tocli dezen blijven bestaan, en verzekering slechts n van de zoogenaamde symptomatische geneeswijzen is ; wanneer daarbij reeds door de ervaring is bewezen, dat deze geneeswijze van zeer pro blematisch nut is, ja zelfs meer kwaad dan goed kan stichten, wordt het eindelijk tijd, van de mannen der wetenschap te cischen, dat zij of pricipieel de zaak zullen brengen tot een goed einde, of hun onmacht erkennen, en er geen moeite meer aan verspillen, vóór er nieuwe hoop op uitkomst daagt. Doch aangenomen dat de Staat of de plaatselijke overheid zich met de werkloosheid heeft te bemoeien, en indien bevonden werd, dat zakelijke oorzaken, d. i. de algeheele vrij heid die ons huidig voortbrengingsstelsel beheerscht de voorname, ja eenige oorzaak der werkloosheid zijn, zou van een Nederlandschen hoogleeraarszetel af moeten worden verkondigd, dat de staat op de regeling der productiewijze een overwegenden invloed be hoort uit te oefenen en een dergelijke van staatssocialisme gedrenkte uitspraak valt in ons land niet te verwachten. Maar waaraan, mag men vragen, wijden dan zooveele geleerde, zeer geleerde en hoog geleerde mannen, als de leden der vereeniging voor de staathuishoudkunde en statistiek zijn, hun tijd en moeite? Wat bezielt hen bij de discussies die toch geen andere dan een theoretische, dat is een twijfelachtige waarde kunnen hebben ? Gesteld, er wordt besloten, dat werkloozenverzekering een zeer aanbeve lenswaardige zaak is, die door de overheid behoort te worden ter hand genomen. Dat iedere gemeente van eenigen omvang een arbeidsbeurs dient op (e richten. Dat men de verzekering moet verplichtend stellen voor iederen arbeider, en dat deze een gedeelte van de premie moet betalen. Dat de risico van ieder vak, of van iedere groep van vakken afzonderlijk moet worden gedragen. Enz. enz. enz. Wat zal de vereeniging doen, om zulk een votum te zien verwezenlijkt? Zal zij zich wenden tot de regeering, om de juist zoo deerlijk aan banden gelegde ge meentebesturen meer vrijheid van beweging te gunnen? Zal zij in de gemeenten waar dat pas geeft, haar invloed aanwenden om eerst een arbeidsbeurs, daarna een verzekering te zien opgericht? Zal zij, indien zij niet slaagt, en zij zal niet slagen, bij de eerst volgende verkiezingen, wat zij zoo ernstig wil trachten door te voeren ? Zal zij niet alleen spreken, maar ook doen? Het gaat niet aan, zal men zeggen, alles tegelijk te vergen. Genoeg is het voor deze vereeniging, te zorgen, dat de onderwerpen van den dag behoorlijk voorbereid ter sprake kunnen komen in wetgevende en arbeiders vergaderingen. Maar wie durft beweren, dat werkloozenverzekering in Nederland is een onderwerp van den dag? Welke regeering, welk gemeentebestuur, welke arbeidersvereeniging heeft er zich ernstig of zelfs maar ter loops mee bezig gehouden? Krachtens welk mandaat, of' op grond van welke gebeurtenis van belang geelt de vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek haar adviezen ? Het is jammer dat het waar is, maar ont kend mag het daarom niet worden: de wijze mannen dezer vereeniging spreken niet tot de natie. Zij houden rekening noch met de macht en den wil der regeering, nocli met die der arbeiders. Deden zij dat, dan zouden zij niet aan een onderwerp, zoo utopistisch van aard, hun tijd en. moeite wijden, maar hun studie besteden aan de wenschen die in de arbeiderswereld leven en practische wenschen zijn, aan eischen die bij een nauwgezet onder zoek naar den toestand van afzonderlijke industrieën in kracht zouden winnen, omdat zij doorvoerbaar zouden blijken. Dan zou de goede wil, <'ie in onze burgerij leeft, in goede daden kunnen worden omgezet. F. M. C. Jo Kcmps, t Wie in IIP: iüiJAin1 van isjn; de jon.ïe Xederlandsche kunstenares, wier portret wij hierboven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl