Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1056
Verzekering tegen Ongelukken.
MENTOR, populair orgaan voor verzekering
en aanverwante vakken bevat in no, 5 van
dezen jaargang een bijzonder welwillend ge
schreven artikeltje onder den titel -nlht
Groene Weekblad contra Mr. H. Goeman
Borgesius^' naar aanleiding van een op
merking over de benoeming van Mr. Hartogh
tot tijdelijk opvolger van zijn vriend den
Minister, gewezen directeur der Eerste
Nederlandsche.
«Indien de Redactie van het «Groene
Weekblad", zoo dikwijls blijk gevend van
scherp vernuft en toonend, dat zij het ont
leedmes der kritiek meesterlijk weet te
hanteeren, in deze beter ware ingelicht en
de wetenschap hadde bezeten, dat de heer
Hartogh langen tijd Secretaris en sedert de
oprichting der Maatschappij Commissaris en
Rechtsgeleerd Raadsman der Eerste
Nederlandsche was geweest, en dus wat minder
op on-dits had gebouwd, zoo ware stellig
haar entrefilet achterwege gebleven".
Dit zou het geval hebben kunnen zijn,
iridien wij niet hadden geweten, dat de heer
Janse bij de oprichting nog nauwer aan de
Maa{schappij -verbonden was geweest dan
de heer Hartogh. Trouwens het feit zelf,
dat ondanks de van het bestuur uitgaande
voordracht, de heer Janse toch nog 700
stemmen verwierf van de 1053, bewijst ge
noeg hoe welgegrond de aanspraken van
dezen heer konden heeten.
»Is het, zoo schrijft M. Neemt zelfs aan,
dat de aanbeveling geschied is door den heer
Borgesius zelven niet ruiterlijk van den man,
dat hij, die beter dan iemand bekend is met de
behoeften van die Maatschappij, liever ver
dachtmaking vreest door zijn politieken
medestander aan te bevelen als zijn opvolger,
wetende dat deze the right man on the right
place zal zijn, dan uiterlijk de zaken haar
loop te laten en achter de schermen te doen,
wat niet te bewijzen zou zijn, maar te denken
geven ?"
Deze vraag zelf wijst juist op de zwakke
zijde van de verdedigde handeling. Immers,
indien de heer Borgesius een plaatsvervanger
heeft gezocht, gelijk algemeen wordt aange
nomen, die bereid zou zijn hem bij 't einde
van zijn ministerschap dat beheer weder over
te dragen, dan kan men toch moeielijk dezen
zelfden heer Borgesius geroepen achten om
»ruiterlijk", zijn eigen belang vergetende, voor
de maatschappij the right man aan te wijzen
voor the right place.
In tusschen, dat de heer Borgesius zich
tegen ongelukken trachtte te verzekeren, was
voor ons niet de hoofdzaak. Wij meenden
het te moeten veroordeelen, dat kamerlid en
minister op deze wijs elkander financieel
diensten bewezen, aangezien dergelijke samen
werking niet bevorderlijk kon zijn voor de
zuiverheid der verhoudingen in het parle
ment. Hierin blijven we een slecht voorbeeld
zien, gegeven door Borgesius en Hartogh
beide, en eerst dan zou ons entrefilet waar
over Mentor schrijft, te kras hebben kun
nen heeten, als Mr. Hartogh, na zijn be
noeming tot directeur afscheid had genomen
van het parlement. Nu we echter vóór de
Kabinetsformatie den heer Borgesius te Am
sterdam vinden om zoowel in het openbaar
als in besloten kring Hartogh's canrii latuur
te bevorderen en we nu de Kabinetsformatie
het Kamerlid Hartogh de financieele belangen
van Borgesius zien behartigen, zijn wij en
velen met ons geenszins met, bewondering
voor deze politiek-financieele intimiteit ver
vuld.
Alliantie n o o den.
Volgens den Heer Von Bismarck bestaat
er veel kans, dat de Franschen met hun
alliantie zich weer verheugen over een doode
musch. »Wat beteekent eene alliantie, waar
van de bepalingen niet worden openbaar
gemaakt?" zoo vraagt hij. Maar hij vergeet
daarbij de ouderdom komt met gebreken!
dat ook zijn ^herverzekeringstraktaat" met
Rusland, waarvan hij het bestaan eerst, het
vorige jaar in een booze bui heeft verklapt,
jaren lang een diep geheim is gebleven. In
Rusland heeft men destijds ook geen behoefte
gevoeld om het onderhandsche akkoord aan
de groote klok te hangen, en men mag veilig
aannemen, dat de czar bij het bezoek van
president Faure ook op het allerlaatste
oogenblik niet van »nos nations alliées1'zou hebben
gesproken, als hij niet had ingezien, dat de
positie van den president uiterst moeilijk zou
worden, indien hij dezen ganschelijk onge
troost liet vertrekken.
Wij hebben reeds gelegenheid gehad om
op te merken, dat de Franschen met het ver
kregen resultaat maar matig tevreden zijn.
Die stemming openbaart zich het duidelijkst
in de talrijke artikelen, welke trachten aan
te toonen, dat de triple alliantie eigenlijk
nog slechts in naam bestaat en op het punt
is van te worden verbroken.
Bij het bezoek van het Italiaansche konings
paar heeft keizer Wilhelm de triple alliantie
als onwrikbaar geroemd en verheerlijkt. «Na
tuurlijk/' zeggen de Franschen «want
die alliantie komt alleen aan Duitachland
ten goede. Koning Umberto heeft zeer beleefd
op zijn »trouwen Duitschen bondgenoot"gedron
ken, maar het is zeker geen toeval, dat hij
over Oostenrijk-Hongarije geen woord heeft
gerept. Blijkt niet reeds daaruit voldoende,
dat het met de triple alliantie slecht staat?"
Het is niet te ontkennen, dat er in Itali
eene partij is, die de triple alliantie bestrijdt.
Onder die bestrijders vindt men democratische,
republikeinscheen Fransch-gezindeelementen,
maar bovendien niet weinigen, die meenen
dat Italiëmet en door de triplice zijn nati
onale belangen niet genoeg kan behartigen.
Crispi heeft menigmaal de triplice verdedigd,
maar hij heeft zich daarbij als het ware ver
ontschuldigd door te zeggen, dat hij zelf die
alliantie niet had gesloten, doch verplicht
was, de eenmaal aangegane verbintenissen
na te komen. En de tegenwoordige premier,
de Heer Di Rudini, heeft eenige jaren gele
den het wachtwoord uitgegeven, dat de triple
alliantie moest worden «herzien en verbeterd."
In zijne tegenwoordige positie kan hij die
theorie niet weer verkondigen, maar ieder
weet in Italië, dat hij haar nog steeds voor
de juiste houdt, en dat hij niets liever wenscht
dan eene toenadering tot Frankrijk. Dit
geeft natuurlijk aan de Italiainsche tegen
standers van de triplice vrijspel. Zij hebben
zich dan ook gehaast, te verzekeren, dat
koning Umberto op zijn reis naar Duitschland
door geen minister vergezeld zou zijn. Maar
de koning, die een warm en overtuigd aan
hanger van de politiek der triple alliantie
is, heeft er anders over gedacht, en den minister
van buitenlandsche zaken, den marchcsc,
Visconti Venosta, medegenomen. De tegen
standers van de triplice-politiek vonden er
nu weer wat anders op. Volgens hen was
de Heer Visconti Venosta medegegaan om
eene wijziging in de alliantie-voorwaarden
te vragen. Het bericht werd van de meest
bevoegde zijde tegengesproken. Nu kwam
een nieuwe mededeeling: de Heer Visconti
Venosta zou van Hamburg naar Parijs reizen,
om daar den minister van buitenlandsche
zaken Hanotaux op de hoogte te houden
van het te Hamburg gesprokene. Maar het
bericht bleek een vrome wensch te zijn en
het bezoek bleef achterwege. Toch kregen
de tegenstanders eene kleine voldoening.
De afgevaardigde Torracca, die geacht, wordt
in de pers de woordvoerder van den premier
Di Rudini te zijn, heeft in verscheiden arti
kelen uiteengezet, dat Italiëwel is waar
moet blijven bij het drievoudig verbond, maar
dat dit veel onvolkomens bevat, waarvan de
aanvulling en verbetering voor de Italianen
gewenscht is. Italiëis alleen tot de alliantie
toegetreden om niet op nieuw gedupeerd te
worden zooals indertijd door Frankrijk in de
Tunis-ojuaestie ; maar welken waarborg heeft
het, dat zulk een incident zich niet zal her
halen, en dat ook in het vervolg met de
nationale belangen van Italiërekening zal
worden gehouden ?
Het spreekt van zelf dat de Franschen met
bijzonder welgevallen op dergelijke stroomin
gen in Italiëwijzen. En om dezelfde reden
zijn zij niet, uitgepraat over de bedenkelijke
en gespannen toestanden in
deOostenrijkscliHongaarsche monarchie. De Tenipft, welks be
trekkingen met hetFransche ministerie van bui
tenlandsche zaken bekend zijn, profeteert reeds
de opzegging van het compromis van ISliT,
zoodat tusschen de beide deelen der monarchie
slechts eene zuiver personeele unie zou blijven
bestaan, en het Joiirnal des Di'hnts betoogt,
dat in de Habsburgsche monarchie de Hon
garen de eenige aanhangers zijn van de triple
alliantie, van welke de Slaven en de clericalen,
die in Oostenrijk den toon aangeven, ver
klaarde tegenstanders zijn. Hieruit zou natuur
lijk moeten volgen, dat Oostenrijk in elk
geval voor de triple-alliantie verloren is. Ken
stap verder gaat de l'etit Marxcillaix, die
zijn lezers duidelijk maakt, dat de alliantie
met Rusland niet voldoende is om aan
Frankrijk het herwinnen van Elzas en
Lotharingen te verzekeren. Hiervoor zou een
derde bondgenoot noodig zijn, en wie zou
daarvoor eerder aangewezen zijn dan Oosten
rijk, dat zich in de tegenwoordige groepeering
der mogendheden noch tegenover Dfiitsehlund,
noch tegenover Italiëop zijn gemak voelt?
Ook in dit geval hebben de Franschen
niet geheel ongelijk. Indien werkelijk de
spanning in het Cisleithaansche deel der
monarchie leidde tot eene feitelijke afschei
ding van Hongarije, zouden de Hongaren
alleen niet genoeg gewicht in de schaal
leggen om de tegenwoordige alliantie-politiek
te bestendigen. Maar zoover is het nog niet,
en keizer Franz Joseph zal zeker niets onbe
proefd laten om het niet zoover te laten
komen, en om vóór het einde van het loopende
jaar de hernieuwing van het compromis tus
schen Oostenrijk en Hongarije, zij het dan
ook op eenigszins gewijzigde grondslagen, te
verzekeren.
Indien er vroeger al eens sprake geweest
is van eene toenadering tusschen Frankrijk
en Engeland, in den laatsten tijd hoort men
daar weinig of niets van. De Egyptische
quaestie is voor zulk eene toenadering eene
onoverkomelijke hindernis, en de expeditie
naar Berber en Khartoem is niet geschikt
om de Franschen op dit punt gerust te
stellen. Toch laten zij geen gelegenheid
voorbijgaan om te doen uitkomen, hoe het
antagonisme tusschen Engeland en Duitsch
land zich steeds verscherpt. De eindelooze
onderhandelingen, te Constantinopel gevoerd
over den vrede tnsschen Turkije en Grieken
land, geven hiertoe gereede aanleiding. En
toen de Kiilnische Zritung onlangs aan En
geland zijne aanmatigende en beleedigende
houding tegenover Duitschland verweet, heb
ben de Fransche bladen behoorlijk gezorgd,
dat deze philippica aan hunne lezers niet
onbekend bleef.
Wie de polemiek der laatste weken heefc
gevolgd, moet wel tot het besluit komen, dat
het vertrouwen op het nut en de duurzaam
heid der alliantiën vermindert, naarmate
er door souvereinen en hoofden van staten
meer en gloeiender toasten op worden ge
slagen.
immiii iiiiiiiiiiiitiiiiiniiiii i mum
Duiiaïedeiiwerl
De vereeniging voor de Staathuishoudkunde
en Statistiek gaat zich ernstig bezighouden
met de verzekering tegen werkloosheid. Half
October zal de zaak in een algemeene ver
gadering worden behandeld, een viertal
hoogen zeer geleerde heeren hebben praeadviezen
gegeven ; de een twijfelt aan de mogelijkheid
eener verwezenlijking ervan, de ander bepleit
haar. Er mogen zeer grondige en belangrijke
debatten worden verwacht en daarna zal
de zaak, op het papier afgehandeld, blijven
liggen, tot tijd en wijle de arbeidersbeweging
kracht genoeg zal hebben gekregen, om van
de regeering op de een of andere manier een
dergelijke verzekering af' te dwingen. Tenzij
zij dan reeds bij andere «lapmiddelen" mocht
zijn opgeborgen.
In geen enkele harer gevolgen vertoont
onze maatschappelijke evolutie zelfs aan den
zorgloos voortlevende!! burger zoo duidelijk
haar onbarmhartigheid als in het leger
werkloozen, dat nu grooter, dan kleiner, altijd
blijft bestaan. Het is de nachtmerrie vnn
den arbeider, die nog een behoorlijk stuk
brood verdient, omdat d.e werkloozc zijn
arbeidskracht ten slotte geeft voor eiken prijs;
liet is de belemmering voor wie streeft naar
lotsverbetering, want uit den werklooze wordt
de onderkruiper geboren; het is de vrees voor
den op zijn rust gestelden burger, want uit
het leger der wcikloozen komt een serie van
hongermisdaden voort, bij wier berechting de
justitie eerder de samenleving moest veroor
deelen die ze uitlokte, dan den man die ze
pleegde.
Geen verschijnsel ook, dat zoo veelzijdig is.
Er zijn periodiek werkloozen, die periodiek
weder arbeid zullen vinden; er zijn werk
loozen die nooit anders dan werkloos zijn
geweest ; er zijn werkloozen die, door de
ontwikkeling der voortbrengingstechniek uit
hun broodwinning gestooten, gevaar loopen
tot de blijvend werkloozen te gaan behooren,
of' het hoogstens zoover zullen brengen, dat
zij het aanbod van ongeschoolde arbeids
krachten vermeerderen, den prijs ervan dus
tot een nog lager peil brengen. Werkloosheid
wordt veroorzaakt door ondeugd, door de
machine, door het zoeken naar beter, dat een
sober bestaan deed versmaden voor de ijdele
hoop op ruimer levensomstandigheden. Alle
tekortkomingen onzer maatschappij worden in
de werkloosheid weerspiegeld. Wie haar wil
bestrijden, moet tegelijkertijd alle, zoowel
persoonlijke ondeugden als zakelijke wanver
houdingen trachten uit te roeien; aan de
werkloosheid voor goed een einde te maken,
is voor de tegenwooidige menscbheid
onmolijk. Prof. (ilreven zegt dan ook in zijn
praeadvies: «Verzekering tegen werkloosheid
kan nooit meer zijn dan n van de middelen,
om de gevolgen van werkloosheid te v
erzacht: e n. De oorzaken waaruit zij voort
spruiten, blijven bestaan."
Rationeel zou het, zijn, indien deze adviseur,
in plaats van zich verder met de middelen
tot verzachting van het verschijnsel in te
laten, vnorloopig had getracht, de oorzaken
op te s-poren. Wanneer tocli dezen blijven
bestaan, en verzekering slechts n van de
zoogenaamde symptomatische geneeswijzen is ;
wanneer daarbij reeds door de ervaring is
bewezen, dat deze geneeswijze van zeer pro
blematisch nut is, ja zelfs meer kwaad dan
goed kan stichten, wordt het eindelijk tijd,
van de mannen der wetenschap te cischen,
dat zij of pricipieel de zaak zullen brengen
tot een goed einde, of hun onmacht erkennen,
en er geen moeite meer aan verspillen, vóór
er nieuwe hoop op uitkomst daagt. Doch
aangenomen dat de Staat of de plaatselijke
overheid zich met de werkloosheid heeft te
bemoeien, en indien bevonden werd, dat
zakelijke oorzaken, d. i. de algeheele vrij
heid die ons huidig voortbrengingsstelsel
beheerscht de voorname, ja eenige oorzaak
der werkloosheid zijn, zou van een
Nederlandschen hoogleeraarszetel af moeten worden
verkondigd, dat de staat op de regeling der
productiewijze een overwegenden invloed be
hoort uit te oefenen en een dergelijke van
staatssocialisme gedrenkte uitspraak valt in
ons land niet te verwachten.
Maar waaraan, mag men vragen, wijden
dan zooveele geleerde, zeer geleerde en hoog
geleerde mannen, als de leden der vereeniging
voor de staathuishoudkunde en statistiek zijn,
hun tijd en moeite? Wat bezielt hen bij de
discussies die toch geen andere dan een
theoretische, dat is een twijfelachtige waarde
kunnen hebben ? Gesteld, er wordt besloten,
dat werkloozenverzekering een zeer aanbeve
lenswaardige zaak is, die door de overheid
behoort te worden ter hand genomen. Dat
iedere gemeente van eenigen omvang een
arbeidsbeurs dient op (e richten. Dat men
de verzekering moet verplichtend stellen voor
iederen arbeider, en dat deze een gedeelte
van de premie moet betalen. Dat de risico
van ieder vak, of van iedere groep van
vakken afzonderlijk moet worden gedragen.
Enz. enz. enz. Wat zal de vereeniging doen,
om zulk een votum te zien verwezenlijkt?
Zal zij zich wenden tot de regeering, om de
juist zoo deerlijk aan banden gelegde ge
meentebesturen meer vrijheid van beweging
te gunnen? Zal zij in de gemeenten waar
dat pas geeft, haar invloed aanwenden om
eerst een arbeidsbeurs, daarna een verzekering
te zien opgericht? Zal zij, indien zij niet
slaagt, en zij zal niet slagen, bij de eerst
volgende verkiezingen, wat zij zoo ernstig wil
trachten door te voeren ? Zal zij niet alleen
spreken, maar ook doen?
Het gaat niet aan, zal men zeggen, alles
tegelijk te vergen. Genoeg is het voor deze
vereeniging, te zorgen, dat de onderwerpen
van den dag behoorlijk voorbereid ter sprake
kunnen komen in wetgevende en arbeiders
vergaderingen. Maar wie durft beweren, dat
werkloozenverzekering in Nederland is een
onderwerp van den dag? Welke regeering,
welk gemeentebestuur, welke
arbeidersvereeniging heeft er zich ernstig of zelfs maar ter
loops mee bezig gehouden? Krachtens welk
mandaat, of' op grond van welke gebeurtenis
van belang geelt de vereeniging voor de
Staathuishoudkunde en de Statistiek haar
adviezen ?
Het is jammer dat het waar is, maar ont
kend mag het daarom niet worden: de wijze
mannen dezer vereeniging spreken niet tot
de natie. Zij houden rekening noch met de
macht en den wil der regeering, nocli met die
der arbeiders. Deden zij dat, dan zouden zij
niet aan een onderwerp, zoo utopistisch van
aard, hun tijd en. moeite wijden, maar hun
studie besteden aan de wenschen die in de
arbeiderswereld leven en practische wenschen
zijn, aan eischen die bij een nauwgezet onder
zoek naar den toestand van afzonderlijke
industrieën in kracht zouden winnen, omdat
zij doorvoerbaar zouden blijken. Dan zou
de goede wil, <'ie in onze burgerij leeft, in
goede daden kunnen worden omgezet.
F. M. C.
Jo Kcmps, t
Wie in IIP: iüiJAin1 van isjn; de jon.ïe
Xederlandsche kunstenares, wier portret wij hierboven