Historisch Archief 1877-1940
No. 1056
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
HEEEE3I*
VOO El DAMEjSf.
?l
Nationale tentoonstelling w vronwenarbeifl.
Het Comitévoor de Nationale Tentoonstelling
van Vrouwenarbeid, het volgend jaar te 's
Gravenhage te houden, heeft een afzonderlijke cir
culaire gericht »aan de vrouwen in Nederlandsch
Oost-Indiëen aan allen die in onze O.-I. bezit
tingen belangstellen." Daarin wordt een uittreksel
gegeven van het prospectus der vereeniging en
tevens meegedeeld dat voor Indiëniet al de 18
onderafdeelingen van de tentoonstelling zullen
worden aangenomen, maar alles gesplitst in twee
afdeelingen. De circulaire zegt voorts :
»Reeds onder het hier te lande gemeenschap
pelijk arbeiden der verschillende rubrieken voor
dit groote doel zy'n de gunstige resultaten der
beweging merkbaar. Velen toch zyn daardoor
meer over de positie der vrouw gaan nadenken,
want onze aandacht wordt gevestigd op veel, dat
nog weinig bekend was en bij degenen, die zich
nog geen levensdoel gekozen hadden, werd de
lust opgewekt zich voor anderen nuttig te maken.
De tentoonstelling zal, hopen wy, die goede
richting op ruimer veld voortplanten.
Dit alles is ook voor u, vrouwen in Indië, van
het grootste belang! Nog onlangs deelde het
weekblad Inswlinde mede, hoe 200 gediplomeerde
hulponderwijzeressen tevergeefs op plaatsing
wachten. Zal het nu niet voor die en nog zoovele
andere vrouwen veel waard zijn als er zichtbaar
en hoorbaar wordt aangetoond, op hoerele ver
schillende wijzen z\j ook in Indiëhaar brood
kunnen verdienen of, wanneer zij dit om
haarzelve niet noodig hebben, hoe zy voor maatschap
pelijke belangen werkzaam kunnen zy'n ? En
verder hoe de Inlandsche vrouw door goedbe
taalden arbeid, die hier of elders in Europa mede
een debiet vindt, uit ons werk voordeel zal
kunnen trekken !
Nu nog iets anders:
Waar zoovele Nederlandsche meisjes, getrouwd
of zelfstandig, hare toekomst vinden in de Oost,
is het toch zeker gewenscht, dat men hier meer
op de hoogte komt van de Indische toestanden,
zeden en gebruiken, terwy'l omgekeerd de in
Indiëgeboren en opgevoede vrouwen zeker ook
wel belang zullen stellen in hetgeen hare in
Europa wonende zusteren denken en doen.
Meerdere wederzijdsche toenadering zal zeker
uit de tentoonstelling en hare gevolgen voort
vloeien, zoodat men elkaar dan ongetwijfeld
meer zal gaan waardeeren.
De commissiën voor de verschillende rubrieken
hier doen haar best om een zoo getrouw mogelyk
beeld te geven van den tegenwoordigen toestand
der vrouw en om dat ook wat betreft de in Indi
wonende vrouw te kunnen doen, hebben wij in
zendingen en gegevens noodig, die wy vooral
door uwe bemiddeling zullen moeten kry'gen.
Wij hebben wel reeds toezeggingen voor inzending
van Indisch vrouwenwerk voor zoover dit hel
eigendom is van in Nederland wonende personen
en ook zy'n ons de bamboe en de'verdere bouw
materialen voor een paar kamponghuizen beloofd ;
doch alleen, wanneer wij daarbij nog mogen
rekenen op belangrijke inzendingen in denzelfden
geest, door uwe zorg verkregen, zal onze
afdeeling een echt Indisch karakter kunnen dragen.
Maar al is dit reeds van groote waarde, van
nog veel meer belang zal 't zijn, dat wij op het
gebied van kennis en studie der Vrouwentaak in
Oost-Indiëiets degelyks tot stand brengen, waarin
alles, zooals dit door de Nederlandsche
rubriekverdeeling wordt beoogd, zooveel mogelijk tot
zy"n recht komt. Dit zal door samenwerking van
U met ons kunnen worden verkregen en onze
Oost-Indische Afdeeling kan dan de »Clou" der
tentoonstelling zijn.
WÜhebben tot het vormen van plaatselijke
Comités te Batavia en elders in Indiëde hulp
ingeroepen van de Nederlandsch-Indische Maat
schappij van Landbouw en Ny verheid te Batavia
en wy- durven de hoop koesteren, dat die hulp
ons welwillend zal worden verleend. Dit rond
schrijven heeft dan ook alleen ten doel om in
de hand te werken, wat die maatschappij in ons
belang zal willen beproeven en om op te
wekken tot aansluiting bij de te vormen Comités,
ook al mocht gij geene andere uitnoodiging
daartoe ontvangen dan deze."
De Indische vervoermaatschappijen hebben reeds
zeer gunstige bepalingen verleend. De Ned. Ind.
Spoorwegmaatschappij staat kosteloos vervoer toe
op haar lijnen door geheel Java, van goederen,
bestemd voor de O. I. rubriek der nat. tentoon
stelling voor vrouwenarbeid.
De stoomvaart-maatschappij «Nederland" en de
Rotterdamsche Lloyd hebben 50 pCt. reductie
van vracht toegestaan op alles wat voor de tentoon
stelling is bestemd, zoowel bij heen als terugvoer.
De commissie voor de rubriek »Oost-Indië"
bestaat uit de dames: mevr. G. F. Lucardie
Daum, presidente, mevr. G. E. V. L. van Zuylen
Tromp, mej. A. M. Gerth van Wijk, secretares,
Groothertoginnelaan 28, mej. P. Delprat, mevr.
G. L. Bosch?Wermuth, allen te 's Gravenhage,
mej. P. Brondgeest, Utrecht, mej. C. Byleveld,
directrice der industrieschool te Leiden, mej. C.
van der Hart, 's Gravenhage, mevr. C. G. Pekel
haring?Doijer, vice-presidente van het hoofd
bestuur, Groningen, en mej. J. van der Schuit,
te Rotterdam.
uuiuiHiiHiiinmtiiimiiiiiuiiiiiiiiiniiiimmiiimumimiiiiiiiiiiimiiiitmii
Aan oen Grooten M Mocht,
Een curieus romantische geschiedenis uit de
vorige eeuw, is door een bijzonder toeval ontdekt
door Ginisty, den directeur van het Parij sche
Odéon. Sedert jaren bezat hij een oude staal
gravure, voorstellende eene jonge vrouw in het
costuum van het midden der achttiende eeuw,
met fijne, melancholieke trekken, en den naain
»Marie-Elisabeth Gérard du Tillet, pouse de
Pierre Hennequin, marquise Defrène." En daar
onder de volgende naïeve en raadselachtige verzen:
Cette beautécharmante eut de grandes alarmes.
Un tyrannique poux voulut, malgréses larmes,
La vendre au Turc barbare et médita sa fin.
Le ciel seul la sauva de son affreux destin.
Het was om ieder snuffelaar te prikkelen;
Ginisty informeerde links en rechts; in geen
der kronieken uit de XVIIIe eeuw kon hij iets
vinden over eene markiezin, die door haar man
voor den harem van den »Grooten Turk" ver
kocht was. Toevallig kreeg hij onlangs een
deeltje in handen van eene uitgave, Causes de
Séparation geheeten, in 1750 bij Jean Néaulme
in den Haag verschenen, en vond er inderdaad
de treurige geschiedenis der petite marquise in.
Haar droevig uiterlijk op het portret, die hem
getroffen had, laat zich wel verklaren.
De roman begint met eene schaking.
MarieElisabeth liet zich door Pierre Hennequin, dien
zij hartstochtelijk liefhad, uit het ouderlijk huis
wegvoeren. Zy had intusschen als voorwaarde
gesteld, dat een priester het huwelijk zou in
zegenen, en volgens de gewoonte der liefde
romans van die dagen liet Hennequin, door
een bediende, als priester gekleed, deze comedie
vertoonen.
De vader van Marie-Elisabeth intusscben, de
heer Du Tillet, was president van de Chambre
des Comptes, en toen eenmaal het geval er toe
lag, wist hij wel te zorgen dat het huwelijk in
wettigen vorm werd overgedaan.
Pierre Hennequin had spoedig genoeg van zijne
amourette; hij had nooit bedoeld het meisje te
trouwen en wilde haar nu wel kwijt zyn. Hij
durfde haar niet rechtstreeks te dooden, maar
deed haar alle mishandelingen en vernederingen
aan. Toen zy- niet wilde vluchten of sterven,
besloot b.y' tot wat anders : haar naar Turkije te
brengen en haar daar aan sultan Achmet II te
verkeopen. Zy was heel mooi en hy hoopte er
een goeden pry's voor te krijgen. Al spoedig had
bjjj haar overgehaald om met hem op reis te
gaan; het voorwendsel was, eene badplaats te
bezoeken. Tot Lyon toonde hij haar de
betooverendste vriendelijkheid; het arme schepsel
meende dat de dagen van hunne jonge liefde
waren teruggekeerd. Maar toen begon hij het
masker af te werpen; hij voerde haar, ofschoon
zij uitgeput was van de vermoeienissen der reis,
meedoogenloos door Savoye naar Genua, om daar
scheep te gaan naar Constantinopel. Toevallig
intusschen lag er geen schip gereed; hij was
woedend en dacht er nog over, haar te dooden.
Maar informeerend vernam hij dat er uit Savona
een schip naar de Levant vertrekken zou, en
besloot nu de vrouw daarheen te voeren.
De marquise wist niet wat hij voorhad, maar
werd steeds angstiger, te meer omdat zijn gedrag
jegens haar steeds ruwer werd. Zij werd streng
bewaakt, en mocht met niemand spreken; toch
gelukte het haar den koetsier, die haar van Genua
naar Savona moest brengen, medelijden in te
boezemen, en hij beloofde, haar in het uur van
het gevaar niet in den steek te laten. Hij bracht
het paar in eene herberg, waarvan hij den waard
kende, en wist met behulp van dezen, de jonge vrouw
op het gebied van den hertog van Savoye te
doen vluchten. De woedende echtgenoot reisde
haar na, en nam, toen geweld niet hielp, zijn
toevlucht tot list. Hij wierp zich aan de voeten
van zy'ne vrouw, in tegenwoordigheid van den
gouverneur van het slot waarin zij gevlucht was,
en deze leverde haar, ondanks haren angst en
hare smeekingen, weder aan haren man uit.
Nu nam Pierre Hennequin wraak, mishandelde
zy'n arme vrouw op de wreedste wijze, en zette
zijn plan door; hij nam twee plaatsen op een
schip dat naar de Levant zeilree lag. Nog op
het laatste oogenblik gelukte het Marie-Elisabeth
hem weer te ontsnappen, weer naar Savoye, en nu
wist zij tot den hertog zelven door te dringen. Maar
Pierre was forsch en brutaal; hij dreigde den
hertog met de ergste represailles, wanneer hij het
waagde, aan een onderdaan van den machtigen
Franschen koning zy'n wettig eigendom, zijne
vrouw, te ontnemen, en de hertog, ofschoon vol
medelijden voor de ongelukkige jonge markiezin,
liet hen gaan, op de belofte dat Hennequin in
't vervolg zy'ne vrouw »met de haar toekomende
achting" zou behandelen.
Pierre zag wel in, dat hij zijne vrouw niet
naar Constantinopel zou krijgen, en besloot nu
met haar naar Parijs terug te keeren. Waarom
hij haar niet doodde, terwijl hij daar zooveel lust
in had, is een raadsel. Op een avond, in een
dorpje in Italië, kreeg hij een nieuw idee. Er
was een middel om haar levenslang in een klooster
te doen stoppen. Hy bracht den gansenen nacht
met schrijven door, vulde twintig blaadjes, waarin
hij hoe langer hoe meer pleizier kreeg. Toen
hy klaar was, ging hij den volgenden mor
gen naar zijn jonge vrouw, en beval haar
de blaadjes te copieeren. Het waren minne
brieven, aan een denkbeeldigen geliefde; hij wilde
haar met behulp van die brieven van echtbreuk
beschuldigen. Zij weigerde ; hij haalde een pistool
uit den zak, en onder voortdurende bedreiging
voltooide zij het werk. Toch was er nu weer
een schijn van redding; Pierre vreesde voort
durend voor ontdekking ; toen hij gerucht buiten
hoorde, ging hij even uit het raam kijken; de
vrouw maakte daarvan gebruik om een der
blaadjes van Pierre's schrift er tusschen uit te
nemen en in haar corsage te verbergen; toen
schreef zij gewillig verder.
Te Parijs kwam de zaak voor de rechtbank,
maar toen Pierre Hennequin de overbrenging
van zijne vrouw naar de Madelonnettes vorderde,
bracht zy' haar bewijsstuk voor den dag, deed
haar verhaal, bewees haar onschuld en had de
voldoening dat haar booze man veroordeeld en
met eene lettre de cachet in de Bastille gebracht
werd, waar hy voortaan onschadelijk was.
Bruidstoiletten. Koningin Sophia. .
Pleegzusters. Koffers en kisten.
In bruidstoiletten is men steeds bezig naar
wat anders te zoeken dan het traditioneele satin
duchesse of peau de soie, vlekkeloos wit. Andere
stoffen, doffer, zwaarder, zijn nu en dan gekozen,
damast met groote patronen, brocaat, geciseleerd
fluweel, ze hebben niet voldaan. Eenige voor
uitstrevende dames, niet heel jong meer, of
actrices, of excentriek, hebben rose of lichtblauw,
of bleekgroen tusschen wit gemengd; de
oneer'biedigen hebben erom geglimlacht en de oudere
dames hebben het onbehoorlijk gevonden, dat
eene bruid er niet aan hechtte, het maagdelijke
wit te afficheeren. Wit satijn is nog steeds het
aangewezene; geribde witte zijde is te soepel en
valt in te dunne plooien; moiré, moire antique
en bengaline moirée zy'n te hard of te slap om een
zoo mooien sleep te vormen als wit satijn.
Eene uitzondering is dezen winter gezien.
Eigenlijk moest, wie in zwaren rouw is, niet
trouwen, maar het kan voorkomen, wegens vertrek
naar Indiëof om andere reden. Eene bruid in
zwaren rouw had dezen winter wit laken gekozen
en het stond heel goed. De japon was met witte
faille gevoerd, ter wille van de plooien; de rok
was forme princesse en het geheele costuum zeer
eenvoudig, maar in stemming; de kraag werd
gevormd door witte faille, waaruit van achteren
een hooge ruche Valois van wit zy'den mousseline
omhoog stond.
Wat de oranjebloesem aangaat, men is terug
gekomen van de gewoonte der laatste jaren om
er geheele slingers van te drapeeren om ceintuur
en sleep, op schouder en heup. Een heel be
scheiden bouquetje aan het ceintuur of aan den
hals is voldoende; sommigen vergenoegen zich
met den diadeem, zonder meer, of het kleine
takje dat den sluier vasthoudt.' In Frankrijk
neemt men den sluier van voren tot even over
het middel, van achteren by'na zoo lang-als de
sleep; op het kapsel vormt hij door middel van
spelden een kleine verhooging, een soort lichte,
wolkachtige aigrette. De rokken onder den sleep
worden niet lang genomen; maar de sleep zelf
wordt met zijde en ouatine gevoerd en van een
flinke neteldoeken balayeuse, met kant geboord,
voorzien.
* *
*
In de revue Cosmopolis geeft Prof Max Muller
eene reeks schetsen, Hoyalties, waarin hij zijne
ontmoetingen met vorstelyke personen vertelt.
Over keizer Friedrich, over keizer Wilhelm II,
heeft hij redelijk interessante bijzonderheden;
ook over keizer Pedro van Braziliëen koning
Oscar van Zweden en Noorwegen. Deze beide
laatste vorsten hadden het over Sanskriet, waarin
keizer Dom Pedro veel belang stelde. Koning
Oscar zuchtte: »Ik heb geen tijd voor Sanskriet.
Die gelukkige keizer van Brazilië, hij heeft
maar over n volk te regeeren, ik over twee."
Toch is dit, zooals men weet, Dom Pedro op
den duur ook niet gelukt.
Ook koningin Sophia der Nederlanden heeft
Max Muller herhaaldelijk ontmoet. »De overledene
koningin van Holland," vertelt hij, »was zeer
begaafd en in gezelschap allerinnemendst. Zij
kwam heel dikwijls naar Engeland, en, naar de
couranten willen weten, als vriendin en voor
spraak voor Napoleon. Maar Sophia was veel te
verstandig, om aan het Engelsche hof die rol te
spelen. Zij vergenoegde zich rnet bewonderd te
worden, en won veler harten. Zij kwam ook
eens ontbijten in het decanaatshuis van
Westminster, bij Stanley. Zij had daar een aantal
litteraire beroemdheden laten uitnoodigen,
Tennyson, Huxley en anderen. Wy' wachtten en
wachtten al, Tennyson kwam maar niet. Stanley
stelde voor, dat wij maar niet langer zouden
wachten, maar de koningin wilde niet aan tafel
gaan, voordat de groote dichter er was. Eindely'k
kwam iemand op het idee, dat Tennyson mis
schien wel in de kruisgang wandelde. En inder
daad, het was zoo. Hij werd gegrepen en naast
de koningin gezet. Koningin Sophia wist bij
zonder goed haar kroon te verstoppen en bracht
allen in aangename stemming. Zij nam het gesprek
in. handen en hield het gedurende het geheele
ontbijt gaande. Alleen uit Tennyson kon zy
niets krijgen. Hij was blijkbaar nerveus, en daar
ik naast hem zat, kon ik hem op iedere vraag
die de koningin deed, hooren antwoorden : Ja
Madame! of Neen Madame! of, eindelijk, na
groote inspanning: Madame, er is voor beide
zijden van de quaestie veel te zeggen ... Toen
wendde hij zich tot mij eu zei goed verstaanbaar:
Ik wilde wel dat men een van jelui babbelaars
naast de koningin gezet had !"
* *
*
Een interessant boekje, een brochure, is bij de
firma W. Versluys te Amsterdam verschenen,
l'leer/ztister zijn, door Mara. Het boekje maakt
den indruk van een zeer getrouw verslag te geven
': van den werkkring der pleegzusters in een onzer
; groote ziekenhuizen, uit onsympathiek
oog| punt gezien. De schrijfster betoogt, dat ze »niet
; naar behooren behandeld en gesalarieerd, tot
beI zwijkens toe geëxploiteerd'' worden, en bewijst
dit door haar eigen ervaringen.
| Toch is er ook iets in het boekje dat den
j indruk vermindert. Nergens komt uit, dat de
; bedoelde pleegzuster na hare intrede in het
gei sticht hare taak als eene van menschenliefde en
zelfopoffering beschouwd heeft; onder de klachten
zy'n er een aantal: over het niet versche brood,
over het ontbreken van een toiletemmer, enz.
j die bij zulk een beschouwing allicht waren
weg; gevallen. Eene pleegzuster is, volgens het ge
voelen der leeken, bezield door een hoogere
opj vatting van hare taak dan in Mara's brochure
, uitkomt.
divans en tegelijk als linnenkisten te gebruiken.
Juister ware het gezegd: hun divans zoo te laten
maken, dat zy voor koffers te gebruiken zijn;
want wanneer het meubelstuk vier maanden in
de kamer moet staan en twee dagen reizen,
is het beter vooral op het eerste doel te let
ten. En in dat geval is zeker de raad niet
slecht. Men laat eenvoudige kisten maken van
licht hout, in den vorm van linnenkisten, laag
en langwerpig, met vaste deksels en in plaats
van van boven op zijde opengaand, met twee
deuren die met een sleutel gesloten worden, Als
linnenkisten of piano's laat men ze aan beide
zijden van een hengsel voorzien; het is niet veel
zwaarder ze op een wagen te laden dan een ge
wone koffer. Buiten gekomen legt men op de
kisten een kussen met lang afhangende strook
of lambrequin van kleurig cretonne of liberty
silk, zoo ruim dat men hem van voren gemak
kelijk kan opslaan om de deuren van de kist
open te doen. E-e.
iiiinii minimum mum
niiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiii
iiuiniiiiiiniiim
Onze dienstboden.
Mijnheer de Eedacteur '.
Met aandacht las ik het artikel van den heer
F. W. Dry'ver in uw No. van 29 Aug. Ofschoon
het stuk van mevr. Coster in het Familieblad
mij niet onder de oogen kwam, zoo geloof ik,
blijkens de aanhaling, het meer met hdar eens
te zy'n dan met den heer D. In theorie zal ieder
wel het gevoelen van den heer Drijver deelen,
doch er is zulk een verschil tusschen theorie
en praktijk l
Heeft de heer D. ondervinding zooals ik, van
het treurige resultaat dat men heeft bij het door
hem aangeprezene, om toe te zien op het ge
zelschap der dienstboden, te rade te gaan met
de ouders, zorgen voor goede lectuur, enz. ?
In een dorp moge eene «samenleving" als be
doeld, bereikbaar zijn, doch in groote steden is
het een utopie te noemen. Gelooft de heer D.
wezenlijk dat de dienstboden daYir vatbaar zijn
voor eene leiding als door hem bedoeld 'l
Wat daarvan de oorzaak is kan moeielijk in
weinig woorden worden nagegaan; zeer zeker
hebben de ouders veel schuld, en niet minder
de socialistisch getinte vrijers.
Met een gerust geweten kan ik verklaren
steeds het goede te hebben gewild niet alleen,
doch heb ik getracht met mijne dienstboden samen
te leven zooals de heer D. het noemt; telkens
kwam ik echter bedrogen uit en ben ik helaas
nu genezen van philantropische denkbeelden
als de heer D. voorstaat.
Dat er verandering kome in dezen bedroefden
toestand is zeker wel de bede van elke huisvrouw;
het is eene echte ellende »fin de siècle".
Alleen nog dit, wél ben ik het met den
geachten schrijver eens waar hij de politieboekjes
veroordeelt, doch om een geheel andere reden.
Zoolang de dames toch niet de zuivere waarheid
in zulk een boekje vermelden, doch zooals
ik helaas ook meermalen ondervond uit ver
keerd geplaatst medelijden een deugniet aan
een goede dienst trachten te helpen, zoolang
zal een dergelijk getuigenboekje weinig praktisch
nut opleveren.
Uw getrouwe lezeres
A'dam 5 Sept. mevr. P. v. B.
Een l'ransch blad geeft den raad aan familiën
die naar buiten gaan, hun kotters buiten als
Aan Mej. H. Noordenbos!
Het ly'kt mjj nog al gewaagd toe, dat iemand
zich tot schrijven zet, die de duidelijkste blijken
er van geeft, dat hij niet eens kan lezen. U trekt
tegen my'n stukje »Een sociaal Vraagstuk" te
velde en vaart uit over de meesteressen der
dienstboden, gij beweert en dat is iedereen
met u eens dat beter dan schrijven over de
zaak het geven van een goed voorbeeld is enz.
enz. altemaal dingen, die niets met de
quaestie te maken hebben.
Gij hebt doodeenvoudig niets van mijn bewe
ren begrepen.
Het doel er van was geen ander dan lotsver
betering te verkrijgen voor onze dienstboden, de
toekomstige werkmansvrouwen. Daartoe beval ik
hen die eer als lid des gezins dan als werk
kracht beschouwd moesten worden aan in de
welwillendheid der huisvrouw, opdat die hun
tevens tot leidsvrouw mocht zijn. En nu slaat gij
door, zonder rede te hebben verstaan, en haalt
er apothekeressen en telegrafisten bij en wilt dat
die evenveel loon ontvangen (zij, van wie zoo
veel kennis en evenzeer heel wat werk wordt
wordt geëischt) als de keukenprinsesjes, die vol
gens u maar eens in de drie weken uitgaan: ik
kan niet gelooven, dat u Amsterdamsche zijt!
Het schijnt u ook niet weinig geërgerd te heb
ben, dat ik het »ieder in zijn stand" ook onzen
dienstboden welmeenend toeriep, geheel in hun
eigen belang en in 't belang van hun toekomstige
echtgenooten en kinderen.
Ook valt mjj op, hoe gij mevr. Coster's woorden
die ik nota bene nog al eens bestrijd tel
kens met de mijne verwart. Zie, zoo schrijft
men niet!
Ik heb dan ook geen lust uw woorden te weer
leggen, die bovendien den vereischten ernst mis
sen; maar wel verzoek ik u my'n artikeltje nog
eens op te schommelen en met kalmte en oordeel
te herlezen. Misschien zult u dan inzien, dat u
eigenlijk niet wist wat u schreeft!
Grosthuizen N.-II, F. W. DHUVEK