De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 19 september pagina 5

19 september 1897 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1056 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. HEEEE3I* VOO El DAMEjSf. ?l Nationale tentoonstelling w vronwenarbeifl. Het Comitévoor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, het volgend jaar te 's Gravenhage te houden, heeft een afzonderlijke cir culaire gericht »aan de vrouwen in Nederlandsch Oost-Indiëen aan allen die in onze O.-I. bezit tingen belangstellen." Daarin wordt een uittreksel gegeven van het prospectus der vereeniging en tevens meegedeeld dat voor Indiëniet al de 18 onderafdeelingen van de tentoonstelling zullen worden aangenomen, maar alles gesplitst in twee afdeelingen. De circulaire zegt voorts : »Reeds onder het hier te lande gemeenschap pelijk arbeiden der verschillende rubrieken voor dit groote doel zy'n de gunstige resultaten der beweging merkbaar. Velen toch zyn daardoor meer over de positie der vrouw gaan nadenken, want onze aandacht wordt gevestigd op veel, dat nog weinig bekend was en bij degenen, die zich nog geen levensdoel gekozen hadden, werd de lust opgewekt zich voor anderen nuttig te maken. De tentoonstelling zal, hopen wy, die goede richting op ruimer veld voortplanten. Dit alles is ook voor u, vrouwen in Indië, van het grootste belang! Nog onlangs deelde het weekblad Inswlinde mede, hoe 200 gediplomeerde hulponderwijzeressen tevergeefs op plaatsing wachten. Zal het nu niet voor die en nog zoovele andere vrouwen veel waard zijn als er zichtbaar en hoorbaar wordt aangetoond, op hoerele ver schillende wijzen z\j ook in Indiëhaar brood kunnen verdienen of, wanneer zij dit om haarzelve niet noodig hebben, hoe zy voor maatschap pelijke belangen werkzaam kunnen zy'n ? En verder hoe de Inlandsche vrouw door goedbe taalden arbeid, die hier of elders in Europa mede een debiet vindt, uit ons werk voordeel zal kunnen trekken ! Nu nog iets anders: Waar zoovele Nederlandsche meisjes, getrouwd of zelfstandig, hare toekomst vinden in de Oost, is het toch zeker gewenscht, dat men hier meer op de hoogte komt van de Indische toestanden, zeden en gebruiken, terwy'l omgekeerd de in Indiëgeboren en opgevoede vrouwen zeker ook wel belang zullen stellen in hetgeen hare in Europa wonende zusteren denken en doen. Meerdere wederzijdsche toenadering zal zeker uit de tentoonstelling en hare gevolgen voort vloeien, zoodat men elkaar dan ongetwijfeld meer zal gaan waardeeren. De commissiën voor de verschillende rubrieken hier doen haar best om een zoo getrouw mogelyk beeld te geven van den tegenwoordigen toestand der vrouw en om dat ook wat betreft de in Indi wonende vrouw te kunnen doen, hebben wij in zendingen en gegevens noodig, die wy vooral door uwe bemiddeling zullen moeten kry'gen. Wij hebben wel reeds toezeggingen voor inzending van Indisch vrouwenwerk voor zoover dit hel eigendom is van in Nederland wonende personen en ook zy'n ons de bamboe en de'verdere bouw materialen voor een paar kamponghuizen beloofd ; doch alleen, wanneer wij daarbij nog mogen rekenen op belangrijke inzendingen in denzelfden geest, door uwe zorg verkregen, zal onze afdeeling een echt Indisch karakter kunnen dragen. Maar al is dit reeds van groote waarde, van nog veel meer belang zal 't zijn, dat wij op het gebied van kennis en studie der Vrouwentaak in Oost-Indiëiets degelyks tot stand brengen, waarin alles, zooals dit door de Nederlandsche rubriekverdeeling wordt beoogd, zooveel mogelijk tot zy"n recht komt. Dit zal door samenwerking van U met ons kunnen worden verkregen en onze Oost-Indische Afdeeling kan dan de »Clou" der tentoonstelling zijn. WÜhebben tot het vormen van plaatselijke Comités te Batavia en elders in Indiëde hulp ingeroepen van de Nederlandsch-Indische Maat schappij van Landbouw en Ny verheid te Batavia en wy- durven de hoop koesteren, dat die hulp ons welwillend zal worden verleend. Dit rond schrijven heeft dan ook alleen ten doel om in de hand te werken, wat die maatschappij in ons belang zal willen beproeven en om op te wekken tot aansluiting bij de te vormen Comités, ook al mocht gij geene andere uitnoodiging daartoe ontvangen dan deze." De Indische vervoermaatschappijen hebben reeds zeer gunstige bepalingen verleend. De Ned. Ind. Spoorwegmaatschappij staat kosteloos vervoer toe op haar lijnen door geheel Java, van goederen, bestemd voor de O. I. rubriek der nat. tentoon stelling voor vrouwenarbeid. De stoomvaart-maatschappij «Nederland" en de Rotterdamsche Lloyd hebben 50 pCt. reductie van vracht toegestaan op alles wat voor de tentoon stelling is bestemd, zoowel bij heen als terugvoer. De commissie voor de rubriek »Oost-Indië" bestaat uit de dames: mevr. G. F. Lucardie Daum, presidente, mevr. G. E. V. L. van Zuylen Tromp, mej. A. M. Gerth van Wijk, secretares, Groothertoginnelaan 28, mej. P. Delprat, mevr. G. L. Bosch?Wermuth, allen te 's Gravenhage, mej. P. Brondgeest, Utrecht, mej. C. Byleveld, directrice der industrieschool te Leiden, mej. C. van der Hart, 's Gravenhage, mevr. C. G. Pekel haring?Doijer, vice-presidente van het hoofd bestuur, Groningen, en mej. J. van der Schuit, te Rotterdam. uuiuiHiiHiiinmtiiimiiiiiuiiiiiiiiiniiiimmiiimumimiiiiiiiiiiimiiiitmii Aan oen Grooten M Mocht, Een curieus romantische geschiedenis uit de vorige eeuw, is door een bijzonder toeval ontdekt door Ginisty, den directeur van het Parij sche Odéon. Sedert jaren bezat hij een oude staal gravure, voorstellende eene jonge vrouw in het costuum van het midden der achttiende eeuw, met fijne, melancholieke trekken, en den naain »Marie-Elisabeth Gérard du Tillet, pouse de Pierre Hennequin, marquise Defrène." En daar onder de volgende naïeve en raadselachtige verzen: Cette beautécharmante eut de grandes alarmes. Un tyrannique poux voulut, malgréses larmes, La vendre au Turc barbare et médita sa fin. Le ciel seul la sauva de son affreux destin. Het was om ieder snuffelaar te prikkelen; Ginisty informeerde links en rechts; in geen der kronieken uit de XVIIIe eeuw kon hij iets vinden over eene markiezin, die door haar man voor den harem van den »Grooten Turk" ver kocht was. Toevallig kreeg hij onlangs een deeltje in handen van eene uitgave, Causes de Séparation geheeten, in 1750 bij Jean Néaulme in den Haag verschenen, en vond er inderdaad de treurige geschiedenis der petite marquise in. Haar droevig uiterlijk op het portret, die hem getroffen had, laat zich wel verklaren. De roman begint met eene schaking. MarieElisabeth liet zich door Pierre Hennequin, dien zij hartstochtelijk liefhad, uit het ouderlijk huis wegvoeren. Zy had intusschen als voorwaarde gesteld, dat een priester het huwelijk zou in zegenen, en volgens de gewoonte der liefde romans van die dagen liet Hennequin, door een bediende, als priester gekleed, deze comedie vertoonen. De vader van Marie-Elisabeth intusscben, de heer Du Tillet, was president van de Chambre des Comptes, en toen eenmaal het geval er toe lag, wist hij wel te zorgen dat het huwelijk in wettigen vorm werd overgedaan. Pierre Hennequin had spoedig genoeg van zijne amourette; hij had nooit bedoeld het meisje te trouwen en wilde haar nu wel kwijt zyn. Hij durfde haar niet rechtstreeks te dooden, maar deed haar alle mishandelingen en vernederingen aan. Toen zy- niet wilde vluchten of sterven, besloot b.y' tot wat anders : haar naar Turkije te brengen en haar daar aan sultan Achmet II te verkeopen. Zy was heel mooi en hy hoopte er een goeden pry's voor te krijgen. Al spoedig had bjjj haar overgehaald om met hem op reis te gaan; het voorwendsel was, eene badplaats te bezoeken. Tot Lyon toonde hij haar de betooverendste vriendelijkheid; het arme schepsel meende dat de dagen van hunne jonge liefde waren teruggekeerd. Maar toen begon hij het masker af te werpen; hij voerde haar, ofschoon zij uitgeput was van de vermoeienissen der reis, meedoogenloos door Savoye naar Genua, om daar scheep te gaan naar Constantinopel. Toevallig intusschen lag er geen schip gereed; hij was woedend en dacht er nog over, haar te dooden. Maar informeerend vernam hij dat er uit Savona een schip naar de Levant vertrekken zou, en besloot nu de vrouw daarheen te voeren. De marquise wist niet wat hij voorhad, maar werd steeds angstiger, te meer omdat zijn gedrag jegens haar steeds ruwer werd. Zij werd streng bewaakt, en mocht met niemand spreken; toch gelukte het haar den koetsier, die haar van Genua naar Savona moest brengen, medelijden in te boezemen, en hij beloofde, haar in het uur van het gevaar niet in den steek te laten. Hij bracht het paar in eene herberg, waarvan hij den waard kende, en wist met behulp van dezen, de jonge vrouw op het gebied van den hertog van Savoye te doen vluchten. De woedende echtgenoot reisde haar na, en nam, toen geweld niet hielp, zijn toevlucht tot list. Hij wierp zich aan de voeten van zy'ne vrouw, in tegenwoordigheid van den gouverneur van het slot waarin zij gevlucht was, en deze leverde haar, ondanks haren angst en hare smeekingen, weder aan haren man uit. Nu nam Pierre Hennequin wraak, mishandelde zy'n arme vrouw op de wreedste wijze, en zette zijn plan door; hij nam twee plaatsen op een schip dat naar de Levant zeilree lag. Nog op het laatste oogenblik gelukte het Marie-Elisabeth hem weer te ontsnappen, weer naar Savoye, en nu wist zij tot den hertog zelven door te dringen. Maar Pierre was forsch en brutaal; hij dreigde den hertog met de ergste represailles, wanneer hij het waagde, aan een onderdaan van den machtigen Franschen koning zy'n wettig eigendom, zijne vrouw, te ontnemen, en de hertog, ofschoon vol medelijden voor de ongelukkige jonge markiezin, liet hen gaan, op de belofte dat Hennequin in 't vervolg zy'ne vrouw »met de haar toekomende achting" zou behandelen. Pierre zag wel in, dat hij zijne vrouw niet naar Constantinopel zou krijgen, en besloot nu met haar naar Parijs terug te keeren. Waarom hij haar niet doodde, terwijl hij daar zooveel lust in had, is een raadsel. Op een avond, in een dorpje in Italië, kreeg hij een nieuw idee. Er was een middel om haar levenslang in een klooster te doen stoppen. Hy bracht den gansenen nacht met schrijven door, vulde twintig blaadjes, waarin hij hoe langer hoe meer pleizier kreeg. Toen hy klaar was, ging hij den volgenden mor gen naar zijn jonge vrouw, en beval haar de blaadjes te copieeren. Het waren minne brieven, aan een denkbeeldigen geliefde; hij wilde haar met behulp van die brieven van echtbreuk beschuldigen. Zij weigerde ; hij haalde een pistool uit den zak, en onder voortdurende bedreiging voltooide zij het werk. Toch was er nu weer een schijn van redding; Pierre vreesde voort durend voor ontdekking ; toen hij gerucht buiten hoorde, ging hij even uit het raam kijken; de vrouw maakte daarvan gebruik om een der blaadjes van Pierre's schrift er tusschen uit te nemen en in haar corsage te verbergen; toen schreef zij gewillig verder. Te Parijs kwam de zaak voor de rechtbank, maar toen Pierre Hennequin de overbrenging van zijne vrouw naar de Madelonnettes vorderde, bracht zy' haar bewijsstuk voor den dag, deed haar verhaal, bewees haar onschuld en had de voldoening dat haar booze man veroordeeld en met eene lettre de cachet in de Bastille gebracht werd, waar hy voortaan onschadelijk was. Bruidstoiletten. Koningin Sophia. . Pleegzusters. Koffers en kisten. In bruidstoiletten is men steeds bezig naar wat anders te zoeken dan het traditioneele satin duchesse of peau de soie, vlekkeloos wit. Andere stoffen, doffer, zwaarder, zijn nu en dan gekozen, damast met groote patronen, brocaat, geciseleerd fluweel, ze hebben niet voldaan. Eenige voor uitstrevende dames, niet heel jong meer, of actrices, of excentriek, hebben rose of lichtblauw, of bleekgroen tusschen wit gemengd; de oneer'biedigen hebben erom geglimlacht en de oudere dames hebben het onbehoorlijk gevonden, dat eene bruid er niet aan hechtte, het maagdelijke wit te afficheeren. Wit satijn is nog steeds het aangewezene; geribde witte zijde is te soepel en valt in te dunne plooien; moiré, moire antique en bengaline moirée zy'n te hard of te slap om een zoo mooien sleep te vormen als wit satijn. Eene uitzondering is dezen winter gezien. Eigenlijk moest, wie in zwaren rouw is, niet trouwen, maar het kan voorkomen, wegens vertrek naar Indiëof om andere reden. Eene bruid in zwaren rouw had dezen winter wit laken gekozen en het stond heel goed. De japon was met witte faille gevoerd, ter wille van de plooien; de rok was forme princesse en het geheele costuum zeer eenvoudig, maar in stemming; de kraag werd gevormd door witte faille, waaruit van achteren een hooge ruche Valois van wit zy'den mousseline omhoog stond. Wat de oranjebloesem aangaat, men is terug gekomen van de gewoonte der laatste jaren om er geheele slingers van te drapeeren om ceintuur en sleep, op schouder en heup. Een heel be scheiden bouquetje aan het ceintuur of aan den hals is voldoende; sommigen vergenoegen zich met den diadeem, zonder meer, of het kleine takje dat den sluier vasthoudt.' In Frankrijk neemt men den sluier van voren tot even over het middel, van achteren by'na zoo lang-als de sleep; op het kapsel vormt hij door middel van spelden een kleine verhooging, een soort lichte, wolkachtige aigrette. De rokken onder den sleep worden niet lang genomen; maar de sleep zelf wordt met zijde en ouatine gevoerd en van een flinke neteldoeken balayeuse, met kant geboord, voorzien. * * * In de revue Cosmopolis geeft Prof Max Muller eene reeks schetsen, Hoyalties, waarin hij zijne ontmoetingen met vorstelyke personen vertelt. Over keizer Friedrich, over keizer Wilhelm II, heeft hij redelijk interessante bijzonderheden; ook over keizer Pedro van Braziliëen koning Oscar van Zweden en Noorwegen. Deze beide laatste vorsten hadden het over Sanskriet, waarin keizer Dom Pedro veel belang stelde. Koning Oscar zuchtte: »Ik heb geen tijd voor Sanskriet. Die gelukkige keizer van Brazilië, hij heeft maar over n volk te regeeren, ik over twee." Toch is dit, zooals men weet, Dom Pedro op den duur ook niet gelukt. Ook koningin Sophia der Nederlanden heeft Max Muller herhaaldelijk ontmoet. »De overledene koningin van Holland," vertelt hij, »was zeer begaafd en in gezelschap allerinnemendst. Zij kwam heel dikwijls naar Engeland, en, naar de couranten willen weten, als vriendin en voor spraak voor Napoleon. Maar Sophia was veel te verstandig, om aan het Engelsche hof die rol te spelen. Zij vergenoegde zich rnet bewonderd te worden, en won veler harten. Zij kwam ook eens ontbijten in het decanaatshuis van Westminster, bij Stanley. Zij had daar een aantal litteraire beroemdheden laten uitnoodigen, Tennyson, Huxley en anderen. Wy' wachtten en wachtten al, Tennyson kwam maar niet. Stanley stelde voor, dat wij maar niet langer zouden wachten, maar de koningin wilde niet aan tafel gaan, voordat de groote dichter er was. Eindely'k kwam iemand op het idee, dat Tennyson mis schien wel in de kruisgang wandelde. En inder daad, het was zoo. Hij werd gegrepen en naast de koningin gezet. Koningin Sophia wist bij zonder goed haar kroon te verstoppen en bracht allen in aangename stemming. Zij nam het gesprek in. handen en hield het gedurende het geheele ontbijt gaande. Alleen uit Tennyson kon zy niets krijgen. Hij was blijkbaar nerveus, en daar ik naast hem zat, kon ik hem op iedere vraag die de koningin deed, hooren antwoorden : Ja Madame! of Neen Madame! of, eindelijk, na groote inspanning: Madame, er is voor beide zijden van de quaestie veel te zeggen ... Toen wendde hij zich tot mij eu zei goed verstaanbaar: Ik wilde wel dat men een van jelui babbelaars naast de koningin gezet had !" * * * Een interessant boekje, een brochure, is bij de firma W. Versluys te Amsterdam verschenen, l'leer/ztister zijn, door Mara. Het boekje maakt den indruk van een zeer getrouw verslag te geven ': van den werkkring der pleegzusters in een onzer ; groote ziekenhuizen, uit onsympathiek oog| punt gezien. De schrijfster betoogt, dat ze »niet ; naar behooren behandeld en gesalarieerd, tot beI zwijkens toe geëxploiteerd'' worden, en bewijst dit door haar eigen ervaringen. | Toch is er ook iets in het boekje dat den j indruk vermindert. Nergens komt uit, dat de ; bedoelde pleegzuster na hare intrede in het gei sticht hare taak als eene van menschenliefde en zelfopoffering beschouwd heeft; onder de klachten zy'n er een aantal: over het niet versche brood, over het ontbreken van een toiletemmer, enz. j die bij zulk een beschouwing allicht waren weg; gevallen. Eene pleegzuster is, volgens het ge voelen der leeken, bezield door een hoogere opj vatting van hare taak dan in Mara's brochure , uitkomt. divans en tegelijk als linnenkisten te gebruiken. Juister ware het gezegd: hun divans zoo te laten maken, dat zy voor koffers te gebruiken zijn; want wanneer het meubelstuk vier maanden in de kamer moet staan en twee dagen reizen, is het beter vooral op het eerste doel te let ten. En in dat geval is zeker de raad niet slecht. Men laat eenvoudige kisten maken van licht hout, in den vorm van linnenkisten, laag en langwerpig, met vaste deksels en in plaats van van boven op zijde opengaand, met twee deuren die met een sleutel gesloten worden, Als linnenkisten of piano's laat men ze aan beide zijden van een hengsel voorzien; het is niet veel zwaarder ze op een wagen te laden dan een ge wone koffer. Buiten gekomen legt men op de kisten een kussen met lang afhangende strook of lambrequin van kleurig cretonne of liberty silk, zoo ruim dat men hem van voren gemak kelijk kan opslaan om de deuren van de kist open te doen. E-e. iiiinii minimum mum niiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiii iiuiniiiiiiniiim Onze dienstboden. Mijnheer de Eedacteur '. Met aandacht las ik het artikel van den heer F. W. Dry'ver in uw No. van 29 Aug. Ofschoon het stuk van mevr. Coster in het Familieblad mij niet onder de oogen kwam, zoo geloof ik, blijkens de aanhaling, het meer met hdar eens te zy'n dan met den heer D. In theorie zal ieder wel het gevoelen van den heer Drijver deelen, doch er is zulk een verschil tusschen theorie en praktijk l Heeft de heer D. ondervinding zooals ik, van het treurige resultaat dat men heeft bij het door hem aangeprezene, om toe te zien op het ge zelschap der dienstboden, te rade te gaan met de ouders, zorgen voor goede lectuur, enz. ? In een dorp moge eene «samenleving" als be doeld, bereikbaar zijn, doch in groote steden is het een utopie te noemen. Gelooft de heer D. wezenlijk dat de dienstboden daYir vatbaar zijn voor eene leiding als door hem bedoeld 'l Wat daarvan de oorzaak is kan moeielijk in weinig woorden worden nagegaan; zeer zeker hebben de ouders veel schuld, en niet minder de socialistisch getinte vrijers. Met een gerust geweten kan ik verklaren steeds het goede te hebben gewild niet alleen, doch heb ik getracht met mijne dienstboden samen te leven zooals de heer D. het noemt; telkens kwam ik echter bedrogen uit en ben ik helaas nu genezen van philantropische denkbeelden als de heer D. voorstaat. Dat er verandering kome in dezen bedroefden toestand is zeker wel de bede van elke huisvrouw; het is eene echte ellende »fin de siècle". Alleen nog dit, wél ben ik het met den geachten schrijver eens waar hij de politieboekjes veroordeelt, doch om een geheel andere reden. Zoolang de dames toch niet de zuivere waarheid in zulk een boekje vermelden, doch zooals ik helaas ook meermalen ondervond uit ver keerd geplaatst medelijden een deugniet aan een goede dienst trachten te helpen, zoolang zal een dergelijk getuigenboekje weinig praktisch nut opleveren. Uw getrouwe lezeres A'dam 5 Sept. mevr. P. v. B. Een l'ransch blad geeft den raad aan familiën die naar buiten gaan, hun kotters buiten als Aan Mej. H. Noordenbos! Het ly'kt mjj nog al gewaagd toe, dat iemand zich tot schrijven zet, die de duidelijkste blijken er van geeft, dat hij niet eens kan lezen. U trekt tegen my'n stukje »Een sociaal Vraagstuk" te velde en vaart uit over de meesteressen der dienstboden, gij beweert en dat is iedereen met u eens dat beter dan schrijven over de zaak het geven van een goed voorbeeld is enz. enz. altemaal dingen, die niets met de quaestie te maken hebben. Gij hebt doodeenvoudig niets van mijn bewe ren begrepen. Het doel er van was geen ander dan lotsver betering te verkrijgen voor onze dienstboden, de toekomstige werkmansvrouwen. Daartoe beval ik hen die eer als lid des gezins dan als werk kracht beschouwd moesten worden aan in de welwillendheid der huisvrouw, opdat die hun tevens tot leidsvrouw mocht zijn. En nu slaat gij door, zonder rede te hebben verstaan, en haalt er apothekeressen en telegrafisten bij en wilt dat die evenveel loon ontvangen (zij, van wie zoo veel kennis en evenzeer heel wat werk wordt wordt geëischt) als de keukenprinsesjes, die vol gens u maar eens in de drie weken uitgaan: ik kan niet gelooven, dat u Amsterdamsche zijt! Het schijnt u ook niet weinig geërgerd te heb ben, dat ik het »ieder in zijn stand" ook onzen dienstboden welmeenend toeriep, geheel in hun eigen belang en in 't belang van hun toekomstige echtgenooten en kinderen. Ook valt mjj op, hoe gij mevr. Coster's woorden die ik nota bene nog al eens bestrijd tel kens met de mijne verwart. Zie, zoo schrijft men niet! Ik heb dan ook geen lust uw woorden te weer leggen, die bovendien den vereischten ernst mis sen; maar wel verzoek ik u my'n artikeltje nog eens op te schommelen en met kalmte en oordeel te herlezen. Misschien zult u dan inzien, dat u eigenlijk niet wist wat u schreeft! Grosthuizen N.-II, F. W. DHUVEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl