Historisch Archief 1877-1940
No. 1056
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Keizer Wilhelm in Hongarije.
Keizer FRANZ JOSEPH (Jen omnis homo toejuichend): »Een
prachtige Czardas ! Eljen ! Eljen!"
S \ l B l .1 B s.
In zijn verslag aangaande het 24ste Taal- en Letterk.
Congres schrijft dr. Jan ten Brink als vertegenwoordiger
der Ned. Regeering o. m.:
»In de derde plaats werd gedurende de zittingen der
eerste afdeeling van taal en letteren een scherpe oorlog
gevoerd over de vereenvoudiging van onze spelling naar
de voorstellen van dr. R. A. Kollewijn. Reeds gedurende
het XXIIIste Congres te Antwerpen, in 1890, werd eene
poging in dezen geest gedaan. Ditmaal werden deze
pogingen tot tweemaal toe herhaald. Het bleek evenwel,
dat de Zuidnederlandsche Congresleden van deze om
wenteling in de bestaande spellingstoestanden niet gediend
waren. Zoowel prof. dr. Paul Frédéricq, hoogleeraar aan
de Universiteit te Gent, als dr. Max Rooses, voorzitter
van het XXIIIste Congres te Antwerpen, lieten .eene
waarschuwende stem hooren.
Uw vertegenwoordiger maakte gaarne van deze gele
genheid gebruik, om nogmaals aan te toonen, dat het
huldigen eener nieuwe spelling hoe men ook moge
oordeelen over hare wetenschappelijke waarde, hare nood
zakelijkheid en hare fraaiheid gelijk zou staan met
het afbreken van den arbeid der drie-en-twintig vorige
Congressen. De hoofduitkom«ten dezer Congressen waren
juist: het Woordenliocl; der Xcdcr/andtc/ic Taal, door den
geldelijken steun der Regeeringen van Nederland, Belgi
en de Zuidafrtkaansche Republiek tot stand gekomen,
en de eenheid run ftpellhif/ der Nederlandsche taal in
Nederland en Vlaamsch-België, door beider Regeering
bekrachtigd.
Tevens werd door uwen vertegenwoordiger opgemerkt,
dat noch in Nederland, noch in Vlaarnsch Belgiëeen
spellingplicht bestaat, zoodat ieder de vrijheid heeft zijne
eigene denkbeelden in dit opzicht te volgen. Een Neder
landsen Taal- en Letterkundig Congres kan er onmogelijk
in toestemmen zijn eigen wel volbracht werk eigenhandig
af te breken. Het is te verwachten, dat bij volgende
Congressen, na de zeer duidelijke verklaringen van Zuid
nederlandsche zijde, geen kostbare tijd weer verloren zal
gaan door het hernieuwen van dezen strijd."
Als men dit leest, zou men haast zeggen, dat Dr. Jan ten
Brink boos was en indien het waar is, dat nle om wenteling
in de spellingstoestanden" het werk van 23 congressen on
gedaan kan maken... is dat te begrijpen.
23 congressen het is voor 't eerst in mijn leven, dat
ik deze opeenhooping van arbeids-producten mij voor den
geest roep: ik heb tot dusverre het nooit gewaagd mij dien
berg voor te stellen, nu echter moet ik wel, door niemand
minder dan mijn vriend ten Brink er toe aangezocht.
En nu ik dat doe zie ik boven op dien berg dr. Jan ten
Brink zelf met het Woordenboek der Nederlandsche taal
onder zijn nen armen een Nederlandsch-Belgisch
stellingsprptocol onder den anderen, en daar heel beneden dr. Kolle
wijn met een troepje vrijbuiters hun buks aanleggen, geluk
kig niet op den dokter zelf, dien willen zij nog sparen, maar
op dat fameuse Woordenboek en dat nog fameuser
SpellingsUnie-lractaat. Ik houd mijn hart vast, want hoe licht zou
onder deze Rf.<lr.rlandselie schutters er eens n kunnen
zijn, die bij vergissing den dokter zelf'raakte, zoodat hij, hoe
zeer onwpndbaar uit baloorigheid er de brui van gaf
te verschijnen op het 25e congres!
En daar kan hij niet gemist worden. Wanneer Ten Brink
ontbreekt, wie zal dan het Gezag representeeren en zich be
lasten met het uitoefenen van de tucht ? Ditmaal heeft hij
de spelling omwentelaars als kwade jongens nog bij de ooren
gepakt ze in den hoek gezet, maar wie doet hem dat na?
Het eenig middel om zonder ten Brink de orde te bewaren,
en te voorkomen dat het 2öe Congres 'eigenhandig het, wel
volbrachte werk" der 24 voorgangers zal «afbreken" zou
zijn een politie-cornmissaris. b.v. den ouden heer Steenkamp,
thans in ruste, met de taak te belasten. Deze kan er voor
zorgen dat alleen spellings-rechtzinnisen worden toegelaten
of althans, dat dadelijk de vergadering worde gesloten,
zoodra het mocht blijken, dat er revolutionnairen waren
binnengedrongen, die zich trachtten te vergrijpen aan de
door beide rederingen bekrachtigde spellings-orde. Want,
wat Jan ten Brink in zijn devote piëteit het meest hinderde
de beleediging der 23 congres-schimmen is voor mij
nog maar bijzaak: ik kom allereerst op voor de twee Majes
teiten en hunne Excellentiën, wier wil en wet ten opzichte
onzer schrijftaal door een bende drieste en onbesuisde woel
waters alle beteekenis wordt ontnomen. Wat duivel, zoo
ben ik geneigd te vragen, als we zelfs in de taal niet meer
geregeerd worden, waarvoor sluiten we ons dan voor 't
overige ook maar niet bij de anarchisten aan ? De taal
immers is gantsch het volk.
In elk geval heeft het congres meer reclame gemaakt voor
de nieuwe spelling dan mij lief is. Wat me zelf betreft, ik
denk in de laatste dagen aan weinig anders dan aan de
spellingrevolutie, en zoo schijnt het mijn collega Elanor van
den Spectator ook te gaan. Hij vindt die revolutie toch nog
weer al te veel gereglementeerd en te weinig doorlastend
tengevolge van de taalgeleerdheid die haar mak maakt.
"Voor taal," zoo schrijft hij dan, «vooral voor vereenvou
diging van schrijftaal, is meer noo lig dan taalgeleerdheid.
Zoo A. Marius bijv. eens meer kin leren beluisterd had in
hun intiem leven, had hij 't onzinnig enirefüetje »m i s
gelezen" in liet eerste nummer van het Maandblad wel
thuis gehouden.
->I)e zaak komt hierop neer. Een familie aan een station,
t jongste kind moet iets meuscheli.jks verrichten. Een
oudere jongen loopt het perron op en komt bij moeder terug,
«moeder, hier kan je zusje helpen, hier staat depot,"
Natuurlijk had de jongen ergens Depot," zien slaan.
»\Velzoo, dacht ik" - roept d,- heer Marius nu triomfante
lijk uit -- »dat komt van die vreemde spelling. ->Was die /
«maar weggelaten en had men d e p o geschreven, dan zou
?>een Nederlandsche jongen niet misgelezen hebben."
??;Als de heer Marius nu beter het gebruik der woorden
kende, zou hij weten, dat, hel hier ersebnte" meubel door
negen van de tien kinderen juist, zonder / wordt uitgesproken."
Ware Elanor niet even als ik aangegrepen door de
spellingquaestie, hij zou dit onderwerp of dit: voorwerp zwijgend
voorbij zijn gegaan, maar hij kun dat niet, de letteren laten
hem geen rust. Heeft Marius de kinderen wel genoeg be
luisterd in hun intiem leven? vraagt hij bij'.ichzelf en
zijn antwoord luidt: geenszins; van de tien kinderen zeggen
negen de po. in plaats van de pot dit toch bedoelt, hij,
als hij schrijft dat dit woord pardon, dat, dit ^meubel
zonder t wordt uitgesproken."
Deze scherpzinnige opmerking is juist, geloof ik ; wel te
verstaan, waar er sprake, is van >y^r/'//'/r-kinderen ; de overige,
die het reeds tot de kunst van lezen gebracht hebben, kre
gen hoogst waarschijnlijk ook kennis van het woord pot. Ik
roer dit punt aan, of liever ik passeer het rakelings, met het
bepaalde voornemen alles te vermijden, waardoor de quaestie
meer op den voorgrond kan worden gebracht, want niets zou
ik onaangenamer vinden dan dat Flanor en Snuifjesman
samen de oorzaak moesten heeten van een strijd in de
taalgeleerde wereld over de po en den pot. Liever, mede tot af
leiding van de aandacht der litteratoren van dit punt, zoowel
van die der revolutionaire als die der parlementairs, ga ik
van het bovengenoemd meubel over op Dr. J. Tideman,
Bieblieotekaris Kon. Bieblieotheek, wien Elanor ten laste
legt, dat hij zich aldus inschrijvende in de ledenlijst zich
niet genoeg «vereenvoudigd" heeft. Hier is, dunkt mij,
mijn collega in zijn verwijt geheel juist. Wanneer de
Bieblieotekaris Kon. Bieblieotheek zich naar de nieuwe
spelling versimpelt, behoort hij te schrijven Dr. Jee T/«deman,
wil hij geen gevaar loopen bij 't afgeven van zijn kaartje
de meid te hooren zeggen : dat is zeker niet' mijnheer
Ttedeman van de IJieblieoteek. Want, dat moet hij vooral
niet vergeten, onder zijn mede-voorstanders en
voordstandsters van de nieuwe spelling zijn er maar weinige zoo conse
quent in haar toe te passen als het dienstpersoneel, zoodat het
mij niet. zou verwonderen wanneer het later nog eens uitkwam,
dat KoJlewyn van zijn eigen dienstmeisje zijn stelsel had ge
leerd. Daar is het volstrekt niet minder om. Bedenk maar
eens hoe Flanor en A- Marius beide een argument, een
pro en een contra, hebben gevonden door zoo iets
onschuldigs of zoo iets onopgevoeds, als een kindje op de po of den pot.
Uit een particulier schrijven is liet X. v. (L J), te weten
gekomen, dat de tat-major van de Kortenaer door den Graaf
van Rpchteren Limpurg, waarnemend gezant te Brussel, op
zeer bijzondere wijs is ontvangen geworden.
»De waarnemende gezant was bij zijne receptie gekleed in
een prachtig historisch costuum als ridder van de Duitsche
Orde, den jagershoed met veeren, losse mantel met een groot
rood kruis er op, hooge verlakte rijlaarzen met groote
kapelvormige strikken er op en een kolossaal slagzwaard op zijde."
Nu heb ik altijd wel gedacht dat v. Rechteren, als hij zijn
spulletjes aantrok, er belangwekkend zou uitzien, ? maar
zóó, dat ging mijn verwachting toch te boven. Ik geloof
evenwel, dat do beschrijving in n opzicht minder juist is,
dat kolosgaal slagzwaard zal zoo buitengewoon kolossaal
niet geweest, zijn. Dat leek maar zoo, omdat v. R >criteren,
althans toen ik hem de laatste maal zag, zelf niet zoo heel groot
groot was... Juist door zijn niet imponeerende gestalte
zal dit slag/.waard onze zeehelden geïmponeerd hebben.
Hoe dit zij, hei streelt mijn vaderlandslievend hart, dat wij
nog altijd een ilipltmiricit bezitten, die opzien baart, niet alleen
bij het wild door een jagershoed met veeren, maar ook bij
onze zeeoflicieren van wege zijn slagzwaard bij onze
cavaleristen door zijn hooge verlakte rijlaarzen, en misschien
wel bij onze kamerheereii door de groote kapelvormige
strikken boven zijn voet.
Uit het particulier schrijven echter schijnt, te blijken dat
v. Rechteren niet in zijn mooie pakje met zijn slagzwaard
de officieren aan L°opold heeft voorgesteld en dat is jammer.
Hierover verdient hij een zachte berisping, maar een veel
sterker verwijt haalt onze Ii»geering zich op den hals.
Waarom is iemand als v. R-rliteren, die er zoo indrukwek
kend kan uitzien, nog maar waarnemend gezant en dan
nog wel aan zoo'n petiterig hofje als d;it te Brussel ? Is
v. Rechteren in zijn costuum van de Duitsche Orde, niet
juist, de diplomaat, dien we noodig hebben te Berlijn bij
Keizer Wilhelm'.' En dan.... moet, zoo'n unicum als v.
Uechteren in zijn iioog adellijke verschijning alleen door
eenige bevoorrechte zeeof'iieieren worden gezien? Zijn
ambtsbezigheden zullen hem wel verhinderen zich hier
en (laar te kijk te stellen maar hebben wij dan niet
hier in de Amstelstraat een l'auopticon?