De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 26 september pagina 8

26 september 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1057 voor dnelleerenfle prinsen. (DU:) Strijkster: »Met dit overhemd aan, meneer, kunt u gerust op tien pas op u laten schieten." John Buil in Britsch-Mië, (Caran d'Ache in den Figaro.) Een dierentemmer in verlegenheid. Een compromis, (I'ick me L'p.) Meneer ! Vader is dronken en moeder zeit, dat hier heet water is en of u je zelf maar scheren wil en mij het dubbeltje geven ! Als iiieflici 't oneens zijn. t'l'tck me f [>.) goed collega, we zullen zien, post-mortem !" SCHETSJES. Een yan het ballet. Naar het Duitsch. van OLGA WOIILBKÜCK. IV. //Is dat alles, wat je eet, Kurt!" vraagt het dienstmeisje, als zij de tafel komt afnemen. Ik heb genoeg," antwoordt Kurt lakouiek. En een oogenblik later laat hij erop volgen: //Wat is het voor weer?" //O, Koud, erg koud, en het waait zóó, dat je haast niet op de beenen kunt blijvin staan! Als mama maar geen kou vat! Och hemel, daar zie ik toch warempel, dat mevrouw vergeten heeft haar wollen doek onder haar mantel om. te doen! Neen maar! ..." Kurt draait zich met een ruk om en grijpt naar den grooteu roodbruinen gehaakten doek. //Ik zal hem haar wel brengen," zegt hij op beslisten toon. Neen, neen, Kurt, dat gaat niet. Je moogt 's avonds niet alleen op straat.. . dat wil mama niet hebben." Knrt stampt toornig op den grond. //Laat me met rust! Ik weet heel best, wat ik doen moet." //Nu, mij kan het niet schelen . .." Kurt schiet haastig zijn jas aan, trekt zijn muts over de ooren, neemt den opgeroiden wollen doek onder den arm en vliegt de straat in. Jawel, dat ontbrak er nog maar aan, dat hij ma niet eens tegen kouvatten mocht, beschermen! Als niemand anders om ma dacht, dan zou hij wel voor haar zorgen. Arme ma! Een klein beelje nieuwsgierigheid komt er ook bij. Hij wil haar zoo graag eens in den schouwburg zien, tusschen al die ande ren ... Zij zal wel verschrikkelijk boos zijn ... Hm ja ... erg boos. Maar zij kon hem zijn hoofd toch niet afhakken, en ah zij het al te bont maakte, wel, dan, //blokte" hij niet meer met haar, en dan trok zij aan het kortste eind. Hij lacht bijna hardop. Die lieve ma! Hij heeft op school geen n zoo goeden vriend. Hij kon alles met haar bepraten, alle"1, al neemt zij zoo nu en dan ook wel eens een toon van gezag aan. En een beetje ontzag heeft hij eigenlijk ook wel voor haar. Vooral als zij heelemf>al niets zegt, en hem alleen maar bestraffend aanziet met haar mooie, groote oogen. .. Hè, voor ma's o .gen zou hij voor niets ter wereld een leelijke gedachte willen hebben, en als de jongens in het speeluur allerlei rare praaljes hielden en hij aan ma's oog* u dacht, dan liep hij maar gauw weg en begon het een en andere vroolijke, wilde spelletje, dat het lichaam sterk en lenig maakt en hart en hoofd onbezoedeld laat. //Eigenlijk beu ik toch een geluksvogel", denkt hij in zich zelf, mijn vader is nu een groot geleerde, en ma . . . zoo'n . .. pracht stuk van een rna !" Nu staat hij voor deu schouwburg. Hij vraagt verschillende menschen naar Frau Dr. Fassikrit, en telkens krijgt hij ten antwoord : //O . .. Frauleiit Kurtz.. . jawel." Hoe gek ! Waarom zouden ze ma hier Fraulein noemen ? Zou papa dat weten? Een dikke, groote man wil hem heelemaal niet binnen laten, maar Kurt blijft op zijn stuk staan. //Ik ben haar zoon, hoor je, en ik ben besteld, hoor je?' De dikke man lacht. //Nu, nn. .. wind je maar niet op, jonge vriend... 't Is goed, hoor! Ga de trap maar op, dan de eerste ijzeren deur door, dan het tooneel over, dan de tweede ijzeren deur, eii dan links om de gang in." Kurt loopt dapper voort. Is dat het tooneel? Die groote, holle halfdonkere ruimte: En wat een lucht. . . Ba!?Hij kruipt voor zichtig tusschen twee op linnen geschilderde decors door. Wat zijn die gek beschilderd! Groote groene, bruine eu rooke vlekken en streepen 't lijkt wel, of ze er met een bezem opgesmeerd zijn ! Hè. . . daar liggen touwen. . . iiij was er bijna over gevallen. Mannen in kielen scharrelen overal heen en weer, twee heeren met een opengeslagen boek in de hand loopen van den eenen hoek naar den anderen en daar. . . Knrt wordt vuurrood. Vijf of zes kleine meisjes staan giebelend en fluisterend bij elkaar... Wat zien die er uit! Hij komt naderbij en merkt, dat zij eigenlijk heelemaal niet klein zijn, veel grooter dan hij... maar zij hebben zulke korte rokken aan, zulke Kneselljk korte rokken en. . . neen maar ! heelemaal geen kousen. Mouwen hebben ze ook niet, en geen kraag. . . alleen maar lange, lange haren en overal goud eu zilver. //Hè, hoe is 't mogelijk!" denkt Kurt, terwijl hij schuw en beschaamd zijn gezicht afwendt en zonder om te kijken op de tweede ijzeren deur toesuelt. Een nog veel warmere, benauwdere lucht komt hem tegemoet. En als verstijfd blijft hij bij den ingang staan, met wijd opengespalkte oogen en zijn lippen van elkaar, een beeld van verbazing. Onder het flikkerende licht van twee gasvlammen loopen in groepjes van twee of drieën allemaal van die groote kleine meisjes met korte wijduitstaaude, doorzichtige tullen rokjes, sandalen aan de schijnbaar bloote voeten, bloemen en gouden gespen in het lange haar en schitterende steeuen om den witten hals. Aan weerskanten van de gang bevindt zich een heele rij kleine kamertjes met groote spiegels, waarvoor pirouetteerende, neuriënde, zich vervende wezens staan. . . Kurt wordt er duizelig van. Hij weet niet naar welken kant hij zal kijken hij zou, o zoo graag, willen wegloopen, hij schaamt zicli vreeselijk en blijft schuw in een hoek staan. Twee nu i^jes, in rozcroode tullen wolken gehuld, gaan lachend voor hem staan. //Wel, waar ga jij naar toe, kleine man?" //Ik ... ik wou ... is hier niet. . ." Kurt zwijgt. Tot die schepsels zóó iets te zeggen! Hier kan Ma toch onmogelijk zijn! De meisjes lachen luidde en trekken hem uit zijn donker hoekje te voorschijn. Je hoeft niet bang voor ons te zijn, zien we er zoo vreese lijk uit? Hoe kan zoo'n knappe flinke jongen nu bang zijn!" //Laat me los!" roept Kurt, laat me alsjeblieft los!" De meisjes beginnen nog harder te lacben. //Wel neen, jongenlief, daar komt niets van in. Eerst eens opbiechten; wie van ons beiden is het mooist?" //Maar ..." Waar houdt je meer van, van blond of van bruin! Wij zijn vriendinnen van elkaar dus we zullen niet boos worden. Maar. . ." //Ben je soms al verliefd?" vraagt de brunette. ,/Zuigelingeu dansen bij ons niet," zegt de blondine. Kurt kijkt haar plotseling aan. //Daast u ?' Een schaterend gelach klinkt om hem heen. L)e danseressen hebbeu zich allen om hem geschaard, en doorboren hem met spot tende, vroolijkn, nieuwsgierige blikken. '/uilen we eens wat voor je dansen?" roept een harer. Kurt voelt, dat het angstzweet hem op het voorhoofd parelt. /.Dus. .. u bent allemaal van het ballet?" //Ja, warempel zijn we van het ballet!... Wat een grappige jon gen ... Etu aardig ventje . . . Wat doet hij hier toch eigenlijk?. . ?" Zoo klinkt het verward door elkaar. De ijzeren deur gaat open en een jonge man, wiens uiterlijk den viveur verraadt, gekleed in rok en witte das en met een monocle in het oog komt binnen, De danseressen stuiven uit elkaar. //Anna, je graaf!" fluistert de blondine tegen de brunette, en huppelt den jongen man tegemoet en reikt hem haar hand die'hij hoog boven den elleboog, teeder kust. Kurt is vergeten. Hij wil weg, naar buiten ... Een onverklaarbaar gevoel van weerzin, van angst en schaamte heeft hem aangegrepen. Weg... weg van hier! Hij weet niet meer, waarom hij gekomen is, hij is zich niet meer ervan bewust. dat hij nog steeds den wollen doek tegen zich aangedrukt houdt Weg ... weg! Heimelijk, als een boosdoener, sluipt hij de deur uit. Weer komt hij een troepje lachende, pratende danseressen tegen, met geblanket gelaat, schitterende oogen en golvenden boezem. Hij vangt enkele afgesproken zinnetjes op. Hè, ik wou dat het al uit, was... De baron komt mij halen om te gaan soupeeren." Zoo'n lomperd, die balletmeester...! Ik ga me beklagen bij den intendant." De directeur... nu ja, een kusje in eere . .." Wat is Kurtz van avond weer aan het hoesten . . .! Nu 't is een pleiziertje om getrouwd te zijn, als je je zóó moet afbeulen...!" Kurt krimpt ineen als onder een onverwachten slag. De danse ressen zijn hem voorbij gegaan, de gang in, hij loopt, haastig door maar, door komen er nog drie aan. Een van de drie loopt langzaam zij houdt haar hand op haar ontblooteu boezem, en hoest. Een korte rok van wit gaas bedekt tenauwernood haar knieën, glanzend rood haar valt in lange krullen over haar rug. Treurig en vermoeid kijken een paar groote bruine oogen uit het bleeke, geblankette gelaat. Kurt blijft als versteend staan. ,/Wat" roept hij hardop, geheel onwillekeurig. Als een gillende wanhoopskreet klinkt die uitroep door het halfdonkere vertrek. De uitgeputte vrouw wankelt, zij strekt haar armen uit, alsor zij hulp en steun zocht... De twee andere danseressen blijven verschrikt staan. Kurt. .. ben jij hier ...?" Klara houdt zich vast aan. Kurt...?" herhaalt zij nog eens. Niet boos, niet toornig,, maar bedroefd, onuitsprekelijk bedroefd. Eu dau kruist zij haar armen over haar ontblooten hals en trekt zich zooveel mogelijk terug in de schaduw. Kurt kan geen woord uitbrengen . .. Zijn gezicht is bleek, zijn kin beeft, zijn kuiten knikken, eu met bevende handen houdt hij; den doek ver voor zich uit. Daar... daar hebt u een doek!" komt hem eindelijk met inspanning over de lippen. Kurt..." herhaalt Klara nog eens en ziet hem met haar groote oogen dankbaar en treurig aan. Maar zij waagt het niet, dichter bij haar zoon te komen, haar hand naar den doek uit, te strekken . .. Daar sluit het kind zijn oogen, rolt den doek uit elkaar en werpt hem in een breeden boog over zijn moeder heen, zoodat haar geheele gestalte er door bedekt wordt. Eu zij trekt hem vast eu dicht om zich heen. »Dank je, mijn jongen!" zegt zij zacht en tracht te glimlachen. Maar Kurt rent haar voorbij zonder haar aan te zien, zonder iets te zeggen, naar buiten, de straat op ... Nu weet hij, w~at het beteekent: Een vau het ballet! V. Het is al laat-, als hij thuiskomt. ,/Maar Kurt!" zegt de oude dienstmaagd op verwijtenden toon,. weet je wel, dat, je meer dan een uur bent uitgebleven? Waar heb je al dien tijd gezeten? Eu wat zie je uit... ben je ziek?" Kurt trekt langzaam, zouder iets te antwoorden, zijn jas uit. Dau zegt hij, zonder haar aan te zien: /,Is ma al thuis?" Neen, maar papa wel, en ook nog een vreemde mijnheer. . . in de eetkamer." Zoo . . ." Kurt, doet de deur van de eetkamer opeu en gaat naar binnen. De tafel is gedekt, Dr. Fassikrit is juist bezig, zijn gast een, glas wijn in te schenken. Hij is nog in den rok, zijn gewoonlijk bleek gelaat is met een lichten blos bedekt, en om zijn lippen speelt, een vergenoegde glimlach. //Beu jij daar?" vraagt hij verbaasd, als hij zijn zoon ziet binnen komen. Ja, papa,... ik," zegt Kurt en ziet zijn vader regelrecht in de oogeu. Dr. Fassikrit wordt een beetje verlegen, wat moet hij met dien jongen beginnen? Professor, mag ik u mijn zoon voorstellen . . . r" De professor, een klein, nietig mannetje met een verstandig gelaat en vriendelijke, heldere oogen, strekt zijn hand Daar Kurt uit. «Het doet me pleizier, je te leereu kennen, kleine zoon vaneen groot vader...!" zegt hij. Dr. Fassikrit kucht even en brengt zijn glas aan de lippen. Kom, kom, geeu valsche bescheidenheid! U weet zelf heel besr. wat u waard bent, . . . Jammer, dat die jongen er van avond niet bij geweest is! Het is voor kinderen altijd prettig te zien, hoe hun ouders geëerd worden, dat zij trotsch op hen kunnen zijn . . ." Het bloed stijgt Kurt, naar het gelaat, en zenuwachtig trekt hij zijn hand terug uit die van den professor. Moet je ook een groot geleerde worden, zooals papa?" Kurt aarzelt, een oogenblik, dau schudt hij heftig het hoofd. Niet?" De professor lacht. Wat dan? ollicier?" Neen . . . een man." En Kurt vestigt zijn oogeu weer op het gelaat van ziju vader. Een man, bravo! Dat bevalt mij." Eu wat zul je doen, als je een man bent?" vraagt hij schert send verder. Geld verdienen," antwoordt Kurt kortaf. Oho . . . hoe practisch ! . . . Dr. Fassikrit, u moest een voorbeeld nemen aan uw zoon! Neen, neen, alle gekheid op eCn stokje . . . U moet aan uw toekomst denken, u moet uw schuwheid voor publiciteit overwinnen, u moet het professoraat aannemen, dat u d'si weet ik zeker dezer dagen zal worden aangeboden. U bent het niet alleen aan u zelf, maar ook aan uw familie verplicht. ? Nu wacht maar laat mij maar eens met uw vrouw spreken ! Vrouwen zijn veel prac'ischer, en uw vrouw moet een ware schat zijn . .. want hoe weinigen ouder ons genieten het voorrecht zulk een verstandige hulp te vinden iu hun vrouw':" Dr. Fassikrit knikt. Ja alledaagsch is zij niet..." Waarom heeft zij uw lezing niet bijgewoond. Zij moest van avond in den schouwburg zijn . ..'' Wat, ? Is zij actrice!?" klinkt het iu grenzeulooze verbazing van de lippen vau den professor. Kurt wendt ziju oogen niet van zijn vader af. Dr. Fassikrit gevoelt zich niet op ziju gemak. ,/Ja . . . dat wil zeegen . . . ja, zij is aan het tooneel .. ." En hij drinkt zijn glas in ii teug leeg. Kurt wendt, zijn gelaat af. Brandende tranen springen hem in de oogen, maar hij schaamt zich, als een klein, kim! te gaan schreien. . . Daar hoort hij de deur van het voorkamertje opengaan, hij hoort zijn moeder hoesten, en een oogenblik later komt zij binnen. Kurt durft haar eerst niet aanzien, maar als hij het doet, sch.'.k; hij van haar bleekheid, vau haar koortsachtig schitterende oogen. Dr. Fassikrit stelt iiaar voor aan den professor, zij praat met hem op haar gewone kalme, vriendelijke manier; maar telkens grijpt zij met de haud naar haar borst, alsof daar een heftige, ste kende pijn zit... En dan hoest zij weer, zoo hard, zoo lang, zoo beangstigend . .. Kurt zou zijn oogen wel willen dichthouden . .. Nu, hoe is het gegaan?" vraagt Klara.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl