De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 3 oktober pagina 1

3 oktober 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1058 DE AMSTERDAMMER A°. 1897. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Dit Blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parij 3. Zondag 3 October, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .... 0.12* Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel 0.20 0.40 Aan onze Abonnés. Redactie en Uitgevers van De Amsterdammer Weekblad voor Nederland" hebben gemeend bij gelegenheid van de opening der Nieuwe Tweede Kamer hunne abonnéa te verplichten door de samenstelling van een Album, bevattende de Portretten van de leden der Tweede Kamer, benevens eenige mededeelingen betreffende partij, maatschappe lijke positie enz. Het album is in bewerking. Niettegenstaande de groote kosten, aan die uitgave verbonden, wordt dit album uitsluitend aan de abonnés van ons Weekblad aange boden voor slechts vijf en twintig cents. Reeds thans is de gelegenheid opengesteld om zich de ontvangst van ean exemplaar te verzekeren. Abonnés in de stad gelieven daartoe 25 Cents te storten ten onzen kantore, Singel 542 bij de Vijzelstraat, terwijl den abonnés buiten Amsterdam verzocht wordt dit bedrag in postwissel te zenden aan de Uitgevers van het Weekblad, Van Holkema & Warendorf, te Amsterdam. I N H O U Di VAN VERRE EN VAN NABIJ: Persoonlijke dienst plicht, door Ares. Het a«lres van antwoord Spanje, Cuba «n de Vereenigde Staten. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Een praatje en een kijkje, door D. Siigier. Signalementen uit den Utrefhlschen Gemeenteraad, door Jan van 't Sticht- TOONEEL EN MUZIEK: Tooneelroem, door v. L. Mascagnireclame. KUNST EN LETTEREN : De tentoon stelling van St. LuCas, door Th. Molkenboer. Boek- en Tijdschrift, door F R. WETENSCHAP: Beins' Tooversiphon Sarepta, door J P. Vis. VAB1A. FEUILLETON: In de Kaïnpong, door Veha. (Slot). SCHAAKSPEL. RECLAMES. VOOR DAMES: Een zeebad voor millionairs. ALLERLEI, door E-e .?INGEZONDEN SCHETS JES: Een van het ballet. Naar het Duitsch, van Olga Wohlbrück, (Slot). PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN. In het najaar van 1892 gaf de commissie van rapporteurs voor de Oorlogsbegrooting den toenmaligen minister Seyft'ardt in over weging, Hoofdstuk VIII te vervormen in een credietwet. De minister kon echter aan dien »raad of wensch" geen gevolg geven, omdat de posten, welke de commissie van rapporteurs aan leiding tot bedenking gaven, »na rijpe over weging" in de begrooting waren opgenomen, terwijl de minister verder vreesde, dat door een credietwet zoodanige «maatregelen, die in het belang van de levende strijdkrachten of van de doode weermiddelen noodig en al dadelijk uitvoerbaar zijn, voor onbepaalden tijd zouden moeten worden verschoven/' Ver der verzekerde het hoofd van het oorlogs departement, dat al hadde hij niet reeds tijdens zijn Kamerlidschap geleerd, hoe de tijd voor de voorbereiding van wetsvoorstellen gevorderd, bijna immer tegenvalt, het hem bij xyn wetsvoordracht omtrent de regeling van de samenstelling der landmacht wel zou zijn gebleken. De Kamer zou dan ook »wel willen erkennen, dat de minister omtrent het tijdstip van indiening van de wetsontwerpen, betreffende den dienst bij militie, schutterij en landstorm en omtrent de dienstplichtig heid daarbij, die allen door meer dan een departement moeten worden bewerkt, bezwaar lijk bepaalde toezeggingen kan doen." 't Was kort vóór den dag, waarop eene commissie van Nederlandsche generaals en militaire deskundigen moest verklaren, dat »de bestaande regeling onzer strijdkrachten als onvoldoende moet worden beschouwd." Vijfjaren bijna zijn daarna verloopen; de minister Seyffardt is vervangen door den minister Scnneider, die weder moest plaats maken voor den generaal Eland, en in de onvoldoende regeling onzer strijdkrachten is niets noemenswaard veranderd. Doch daar worden wij nu eensklaps ver rast met eenige artikelen van den oud-minis ter Seyffardt, die het wetten maken zulk een tijdroovend iets vond en die nu niet alleen komt verklaren: ilians is de invoering van persoonlijke dienstplicht mogelijk, maar ook dringend tot spoed maant en daarbij de hoop uitspreekt, »dat het pas opgetreden ministerie als 't ware »van haar wittebroods weken" gebruik zal maken, om ten spoedigste de invoering van den persoonlijken dienst plicht aan de orde te stellen. »Niet alleen" zegt hij, »dat daardoor zonder geldelijke opoffering aan een groot beginsel van sociale rechtvaardigheid wordt voldaan, niet alleen dat daardoor het vraagstuk der kaderkwestie voor legeren legerreserve feitelijk tol oplossing wordt gebracht, doch tevens is dan de weg gebaand tot verdere hervormingen op het gebied der levende strijdkrachten. Her vormingen, welke eerst dan met hoop op goed gevolg kunnen worden aangevat, alsdetwistappel van den persoonlijken dienstplicht is weggeruimd en daardoor tevens meer en meer belangstelling is gewekt in militaire zaken, ook bij de hoogere standen en bij de bezit tende klassen. Dat de persoonlijke dienstplicht in de weermacht van den Staat een voldongen feit zij, nog vóór de troonsbestijging onzer jonge Koningin, is zeker de weusch van zeer velen in den lande; welnu, de mogelijkheid daartoe is thans aanwezig." 1) Van waar eensklaps die haast; hoe te verdedigen, dat eerst in deze dagen de in voering van den persoonlijken dienstplicht mogelijk kan zijn. De heer Seyffardt verklaart het aldus: »Het is mijne meening dat eerst thans 1) (dat is dus o. a. nog niet in 1891 of in 1894) door verschillende omstandigheden en wel in de eerste plaats door de instelling van het reservekader en eene, thans mogelijke, op de wet gegronde legerreserve, de invoe ring van den persoonlijken dienstplicht in de tegenwoordige müitiewet, meer voordeelen dan nadeelen biedt. Tevens is het mijne meening dat die invoering om dezelfde rede nen eerst titans de wegbereidster kan zijn om te komen tot een weerstelsel, gegrond op het beginsel dat zooveel mogelijk allen geoefend moeten worden in vredestijd, om in oorlogstijd den plicht om mede te werken aan de verdediging van ons grondgebied te kunnen vervullen." Onwillekeurig krijgt men medelijden met den man die van 21 Augustus 1891 tot 9 Mei 189-1 aan het hoofd stond van het Departement van Oorlog, zonder iets wezenlijks en bestendigs te kunnen doen in het belang der levende strijdkrachten, die toen reeds geheel onvoldoende waren, en wiens streven reeds als kamerlid er geheel op gericht was, om door amendementen het beginael van algemeenen dienstplicht in de wet-Bergansius te brengen; welk pogen toen ook door toe doen der rechts liberalen is verijdeld." Wat moet het den heer Seyft'ardt die drie jaren minister was, zonder zelfs een zijner wetjes betreffende de regeling der levende strijdkrachten in de af'deelingen be handeld te zien niet hebben gekost dezer dagen het volgende te schrijven: -De persoonlijke dienstplicht is noodig in elk legerstelsel, want zonder deze is het on mogelijk het noodige kader te vormen, zoo wel officiers- als onderofficierskader voor leger en legerreserve, onverschillig of deze laatste schutterij of landvveer heet. Het gaat onze financieële krachten gansch en al te boven om voor leger en legerreserve, dat is dus voor onze geheele weermacht het noodige beroepskader te verkrijgen, dat is kader dat 1) Degblad de Tdigrutif van 15, 10, 21 en 25 Sept. 11. voortdurend, ook in vredestijd een bestaan vindt in dat beroep. Om in de behoefte aan het zoo talrijk noodige onmisbare kader te voorzien, moet men zijn toevlucht nemen tot militie- of reservekader, dat als het ge noegzaam in het leger is geoefend tot zijn burgerlijk beroep of bedrijf terugkeert en slechts nu en dan voor betrekkelijk korten tijd onder de wapenen komt om de verkre gen oefening te onderhouden. Dat talrijke noodige reserve- en militie kader is uit den aard der zaak alleen te verkrijgen als een groot aantal der intellec tueel meer ontwikkelden hun dienstplicht persoonlijk vervullen en bereid zijn de meer dere lasten, moeiten en kosten te dragen aan het verkrijgen van ;een rang of graad ver bonden. Om tot het persoonlijk dienen der meer ontwikkelden te komen, is een wijzi ging der bestaande müitiewet noodig; een wijziging welke den weg afsnijdt, om indien men er toe wordt aangewezen zich in den militairen dienst op eenige wijze te doen vervangen. De ondervinding der laatste vijf en-twintig jaren heeft echter geleerd, dat als men zulk een wijziging der müitiewet vastkoppelt aan andere wijzigingen in verband staande met een voorgenomen legerorganisatie, met een vergrooting van de jaarlijksche lichting, met wijziging of opheffing der bestaande vrijstel lingen enz., er al bitter weinig kans bestaat om voor een zoo groote wijziging een vol doende meerderheid in de volksvertegen woordiging te vinden. Zelfs sterke voorstanders van het beginsel van persoonlijken dienstplicht kunnen dan als 't ware genoodzaakt zijn, door al wat er bijgevoegd is en dat zij geheel of ten deele zeer verkeerd achten, tegen zulk een wet te stemmen." Onwillekeurig raadpleegt men hier zijn geheugen, om zich te herinneren, wat de heer Seyffardt gedurende zijn driejarig minis terschap, en toen steunende op eene onder vinding van 20 jaren, heeft beproefd om een wijziging der müitiewet te verkrijgen, zonder de door hem hier bedoelde koppelingen. Dat raadplegen is echter te vergeefs ; geen wonder, want de heer Seyffardt deed geen stap in die richting, en wel omdat »Eerst onlangs door de wet op de reserve van de landmacht, l Juli jl. in werking getreden, de instelling van het reservekader op wettelijken grondslag werd gevestigd, en tevens een algemeene vrijwillige legerreserve moge lijk is gemaakt. Daardoor is eerst thans de mogelijkheid ontstaan om voor velen de groote bezwaren, aan de invoering van den persoonlijken dienstplicht in de tegenwoordige müitiewet verbonden, weg te nemen en vol doend talrijk militie- en reservekader te ver krijgen; terwijl tegelijkertijd de samenstelling van de volksvertegenwoordiging thans gunstig voor die invoering is." Het noodlot heeft alzoo den minister Seyf fardt tot werkeloosheid gedoemd ; ware het reservekader eerder uitgevonden . .. Ilnllr la. Het denkbeeld van het reservekader is geen uitvinding der laatste twee of drie jaren, het bestond reeds vóór het optreden van den heer Seytt'ardt als minister, die er nu eens klaps zoomede blijkt ingenomen, dat hij vergeet den geestelijken vader van dat reserve kader nl. den kolonel van Dam van Isselt te noemen. Een wet op de reserve van de landinarlü. \ hadde evengoed de onderteekening van den minister Seyffardt als van den minister Schneider kunnen dragen en daarmede valt dan ook het ellenlange betoog van den heer Seyf fardt, dat eerst thans de invoering van den persoonlijke dienstplicht mogelijk is. En nu zou het overbodig zijn geweest, dit aan te toonen, ware het niet, dat de lieer Seyffardt gemeend hadde geheel ongevraagd niet alleen een ora/io pro domo te moeten houden, telkens bewerende: 't is heusch, mijn schuld niet, dat er door mij in die richting niets is gedaan, doch nu de invoering van den algemeenen dienstplicht feitelijk als een wisse-wasje gaat voorstellen. Nog erger; de heer Seyffardt kom nu betoogen : wijzig enkel en alleen de militie-wet door de artikelen betreffende de plaatsvervanging te schrappen en doe dat binnen een paar weken, want... 't moet klaar zijn vóór de kroningsfeesten. Spoed is hier zeker noodig, doch haast onvergeeflijk, wat niet belet dat het ons vreemd klinkt uit den mond van een ex-minister, l wien het gegeven was drie jaren aan het hoofd van het Departement te staan, zonder iets blijvend tot stand te brengen, nu te moeten hooren, dat het vraagstuk der dienstvervanging in een ministerieele honeymoon is af te doen. Wij vergeten daarbij de groote beteekenis van het reservekader niet, doch hoe is het te verklaren, dat de minister Seyf fardt zoo weinig partij heeft getrokken van v. Dam van Isselt's geniaal denkbeeld? Heeft de heer Seyffardt zoo weinig doorzicht gehad, dat hij niet reeds voor jaren heeft begrepen, hoeveel er met dit reservekader viel te doen ? Men nam er in '93 slechts een proef mee, meer dan een jaar nu het optreden van den heer Seyffardt, een proef die het reservekader gelukkig heeft doorstaan, hetgeen meer pleit voor dejuistheid der inzichten van den kolonel van Dam van Isselt, als van hen, die de wijze van proefnemen voorschreven of ... duldden. Van gouverner c'est prévoir was hier aller minst sprake. Geheel onwillekeurig natuurlijk, brengt thans de heer Seyffardt het groote publiek op het dwaalspoor. Met persoonlijken dienst plicht hoe nuttig en noodig, ja, hoe on misbaar dan ook is het vraagstuk der legerhervorming volstrekt niet opgelost, en de kaderquaestie is wel van groot, zelfs van over wegend belang, maar het aantal geoefende »mennekens" wil ook nog iets beteekenen. Te beweren, dat »dan enkel na afschaffing der plaatsvervanging de weg gebaand is tot verdere hervormingen" (wij cursiveeren) is wel wat te optimistisch. 't Komt ons voor, dat de heer Seyffardt na het Plein verlaten te hebben, de taak van een minister van oorlog als van te eenvoudigen aard is gaan beschouwen. Hartelijk verlangen wij naar den dag, dat de persoonlijke dienstplicht zal zijn ingevoerd, doch niemand vergete, dat de afschaffing der plaatsvervanging slechts een enkele stap is in de goede richting. Moge het dan verder zijn ce n'est que Ie premier pas, qui route. ARES. Hel adres van Antwoord, De troonrede heeft een debat ten gevolge gehad, gelijk men ten onzent niet gewoon was. De verschijning der drie socialistische afge vaardigden in de Kamer kon niet onopgemerkt blijven, wijl zij en de heer Staalman de eenigen waren, die hun afkeuring over het voorgestelde adres van antwoord motiveerden. Zonder de mindere of meerdere juistheid van het door de socialisten aangevoerde te beoordeelen, zal hun spreken zelf bij die gelegenheid door een groot deel van het Nederlandsche volk gewaardeerd worden. Immers, het is een al te zonderling verschijnsel dat Hare Majesteit een rede voor de volks vertegenwoordiging houdt, daarin allerlei uitspraken doet over de toestanden, welke in Nederland heerschen, en dat de honderd af gevaardigden, d. i. de honderd vertegenwoor digers van het kiezersvolk, samen den schijn aannemen, als waren zij het volkomen met de Regentes of haar ministers eens. Zeker, men kan het uitspreken van een troonrede als eer. zuivere formaliteit aan merken en mitsdien zeggen : het doet er niet toe of zij naar onze meening waarheid bevat of niet, wij houden ons maar alsof die woorden en frazes geheel en al onze opinie weergeven en ons adres van antwoord is een weersla^ O op de rede een daad van volstrekt geen beteekenis, een praten zonder zin ; maar of men op die wijze het prestige van den troon be vordert, is de vraag. Het opmerkelijke van de zaak is nu zeker, dat juist de socialisten, de tegenstanders van den monarchalen regeeringsvorm, de woorden uit koninklijken mond opgevangen overwe gen als iets ernstigs, terwijl van de nietrepublikeinsche leden der Kamer alleen de heer Staalman door zijn spreken protesteerde tegen een opvatting van de troonrede, als een reeks van zinnen die men aan de waar heid niet te toetsen had.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl