De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 3 oktober pagina 2

3 oktober 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1058 Ons dunkt, ook de voorstanders van den monarchalen regeeringsvorm zullen hun hou ding in deze hebben te wijzigen. Indien er een gelegenheid bestaat, waarbij behoefte moet gevoeld worden aan openhartigheid en waarheid van de zijde der volksvertegenwoor diging, dan is dit juist wanneer de koningin zich tot haar heeft gericht. Dit spreken en het antwoord op dat spreken mogen niet zinledig zijn. De heer Kerdijk achtte het bij zijn zwijgen toch noodig te verklaren, dat hij wel iets te zeggen had, maar zijn redevoering bewaren zou tot de behandeling der begrooting gelijk gebruikelijk is : gebruikelijk echter o. i. te onrechte. Het geeft in het constitutioneel stelsel allerminst pas: om, zoo te zeggen, H. M. maar te laten praten en dan tegelij kertijd te waarschuwen, met een: later kom ik wel eens uit den hoek. Waarom later? hoffelijk is dit niet. Zouden het nu juist de socialisten moeten zijn, die den Kamer leerden een troonrede en een antwoord op een troonrede als iets te behandelen, dat nog wel eenige ernst verdiende? Het loopt soms vreemd in de wereld! Spanje, Cuba en de YereenigdeSlaten, De regeering van Spanje verkeert in niet geringe moeielijkheden. Na den op den minister-president Canovas del Castillo gepleegden moord, staat in de binnenlandsche politiek alles op losse schroeven, en thans dreigen ook buitenlandsche verwikkelingen van den meest ernstigen aard. De regeering van de Vereenigde Staten heeft zich tot tolk gemaakt van de gevoelens van vele duizenden Amerikanen, en hare lijdelijke houding tegen over den opstand op Cuba laten varen. Generaal Woodford, de gezant der Vereenigde Staten bij het Spaansche hof, heeft aan den Spaanschen minister van buitenlandsche zaken, den hertog van Tetuan, officieel mede gedeeld, dat de regeering te Washington, met het oog op het groote nadeel, door den opstand op Cuba aan de Amerikaansche belangen berokkend, zelve zou moeten doen wat haar nuttig en noodig voorkwam om geregelde toestanden op het eiland te herstellen, indien de opstand niet binnen een bepaalden, korten termijn was ten onder gebracht. Deze mededeeling geschiedde eerst mondeling, en zeker niet op de gemakkelijkste wijze, daar generaal Woodford het Fransch, de taal der diplomatie, evenmin spreekt als het Spaansch, terwijl de hertog van Tetuan geen Engelsen verstaat, zoodat het onderhoud door middel van een tolk moest worden gevoerd. Van daar dat over de juiste termen van de Amerikaansche bedreiging nogal uiteenloopende geruchten zijn verspreid. Intusschen is het»vertoog" in de diplomatieke wereld is men te beleefd om te dreigen ook schriftelijk, in den vorm van een memorandum, overhandigd aan de Spaansche regeering, die daarvan natuurlijk zoo weinig mogelijk laat verluiden. Aan den anderen kant deelen de organen van president Mac Kinley mede, dat deze den tekst van het memorandum voorloopig nog niet zal publiceeren, om de regeering te Madrid niet in onnoodige moeielijkheden te brengen. Maar de hoofdzaak, n.1. dat de Ver eenigde Staten op de eene of andere wijze een einde willen maken aan den oorlog op Cuba, wordt door niemand ontkend. Het lijdt geen twijfel, dat de openbare meenirg in de Vereenigde Staten, wat deze quaeslie betreft, geheel op de hand is van president Mac Kinley. Nog onlangs deelde een te New-York verschijnend blad de resul taten mede van eene enquête, gehouden bij de gouverneurs van de voornaamste staten der Unie. Eenparig hadden deze dignitarissen verklaard, dat een ingrijpen van Amerika in de Cubaansche quaestie onvermijdelijk was en in de Vereenigde Staten algemeene sym pathie zou vinden. Natuurlijk hult men zich in Spanje in zijne waardigheid. Op verontwaardigden toon ver klaren de meesie Spaansche bladen, dat Spanje er niet aan kan denken, zijn rechten op Cuba op te geven, en dat het geenerlei vreemde inmenging in den strijd tusschen het moeder land en de oproerige kolonie kan of mag dulden. Het is weer een illustratie van het bekerde: .Stol*, lich' ich tien Sj/rinicr." Maar de groote verlegenheid, waarin de vertoogen uit Washington de Spanjaarden brengen, blijkt uit de wonderlijke voorstellen, die door enkele organen der pers van het Iberisch schiereiland reeds nu worden gedaan. Men wil namelijk Cuba afstaan aan Engeland, onder voorwaarde, dat Cuba onder Spaansche suzereiniteit blijft; dat het een deel overneemt van de Spaansche staatsschuld en al de kosten draagt van den tegenwoordigen oorlog ; dat Engeland hiertoe de noodige middelen zal ver schaffen, bijvoorbeeld door het waarborgen var, eene leening, en dat hetin ruil daarvoor »zekere rechten ' op Cuba zal verkrijgen. Een zon derlinge vorm van afstand doen! John Buil heeft een goede maag, maar met zulk een saus zal het beste brokje hem onsmakelijk en onverteerbaar voorkomen. En niet slechts zijn de conditiën, waarvan deze bladen fantaseeren, op zich zelf onaannemelijk, maar Engeland zal zich wel wachten zulke meer dan problematische voordeelen, die het onver mijdelijk zouden brengen tot een breuk met de Vereenigde Staten, in te ruilen voor het genoegen van Spanje uit den brand te helpen en een bodemlooze schatkist te stijven. Spanje's rechten op Cuba worden door geen enkele mogendheid betwist. Maar rechten zijn onafscheidelijk van plichten, en die plich ten zijn door het ergerlijk wanbestuur van Cuba met voeten getreden. Dat wanbestuur is de eenige oorzaak van den opstand, en nu Spanje niet bij machte blijkt dien opstand te dempen, schendt het ook zijne plichten tegenover derden, die hun eigen gerecht vaardigde belangen hooger stellen dan het eergevoel der Spanjaarden. Minstens eens in de maand zendt generaal Weyler uit Cuba bericht, dat de onderdruk king van den opstand nog slechts het werk van enkele weken zal zijn, en even regelmatig volgen elkander de telegrammen op, die spre ken van groote overwinningen, door de Spaan sche troepen op de opstandelingen behaald. En wat leeren de feiten? Volgens de opgaven, door het Spaansche ministerie van oorlog zelf verstrekt, zijn van November 1895 tot Mei 1897 dertien expe dities, te zamen 181,738 manschappen en 0301 officieren (waaronder 40 generaals) tellende, naar Cuba gezonden. Met de daar reeds aanwezige en de later gezonden troepen erbij, komt men tot een cijfer van ver over de 200,000 man. En niettegenstaande die machtsontwikkeling is de positie der Span jaarden zwakker dan bij het begin van den opstand. Het gansche eiland is verwoest; drievierden daarvan generaal Weyler moest het in zijn laatste telegram erkennen ? zijn in handen van de opstandelingen, di<e in den laatsten tijd zelfs versterkte plaatsen belegeren en innemen, zonder dat de Spaansche troepen eene poging wagen om die te ontzetten. Dat de Spanjaarden onder het voor hen ongewone klimaat en bij de slechte verpleging ontzettend veel zieken hebben in de hospitalen op Cuba liggen thans meer dan 40,000 man laat zich begrijpen. En wat den nerrun rerum, de geldmiddelen betreft: volgens den Imparcial hebben de soldaten en de ambtenaren eerst in Juni de soldij en het traktement voor Januari ontvangen, en wel met een koersverlies van 50 percent; volgens het zelfde blad was de regeering aan de troepen en de burgerlijke ambtenaren in Juni 225 millioen pesetns schuldig, welk cijfer thans tot 350 millioen moet geklommen zijn. Het is zonder twijfel diep bedroevend voor het nationaal zelf bewustzijn der Spanjaarden, dat van een reusachtig koloniaal gebied de laatste overblijfselen onder zulke omstandig heden dreigen verloren te gaan. Maar aan wien de schuld, als de Spanjaarden de maar al te duidelijke lessen hunner eigen geschie denis nog steeds niet hebben leeren verstaan ? De inmenging der Vereenigde Staten kan slechts een onvermijdelijk proces verhaasten. Het is te hopen, dat dit zal kunnen geschie den met vermijding van onnoodige verwikke lingen. iiiliilllillllimilliiliiimlmiiiltllllllllltliiii ociale, aanaed&a&n/wb&n iiuiiiiiiiiMmuiiiiiiiimiiimiMiiimHiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiii Een praatje en een »Ik zou wel willen dat een prijs werd uit geloofd niet van vijfhonderd francs maar van een millioen. met kronen, kruisen en linten voor hem, die een goede, eenvoudige, ver staanbare definitie geeft van het woon!: Staat." »Wat een grooten dienst zou hij niet aan de maatschappij bewijzen!" »De Slaat' Wat is hij? waar is hij? wat doet hij? wat zou hij moeten doen?" Zoo ongeveer schreef de bekende auteur van de Harmonies conomiques, een halve eeuw geleden, om zelfgenoegzaam te geksche ren met velen zijner tijdgenooten die, in wan hoop voor hunne oeconomifche nooden en behoeften, geen beter adres wisten dan den Staat. Bastiat stuurt de arme drommels weg-, nadat hij hun met een lachend gezicht een lesje heeft gegeven dat hierop neerkomt: domme jongens, weetje dan toch niet dat de Staat zelf niets heeft, dat alles wat hij geeft moet komen uit de portemonnaie zijner bur gers en dut, hij dus, naarmate hij meer besteedt, genoodzaakt is meer aan zijn ingezetenen te ontnemen! De vermaning eindigt dan niet een plechtige verklaring als van een klein-steedschen, zich van zijn wetenschap bewusten, magistraat: bedenkt dat de Staalde algemeene belangen het best dient door bescherming van persoon en goed tegen geweld en bedrog, eloor handhaving van het recht! Welk een mengeling van waarheid en dwaling. Wat een oppervlakkige phraserij. En toch, hoelang heeft deze «beschouwing" niet viij algemeen gegolden als de grond voor alle politiek beleid. Ja, voor hoevelen is zij nog- de bron voor (ie kennis van goed en kwaad op het terrein van den Staat. Handhaving van orde en recht, van onver biddelijke gehoorzaamheid aan de wet ten opzichte van allen, zonder onderscheid van rang of stand, opdat er vrijheid zij, wie zou niet meenen dat hiertoe de Staat geroepen is. Maar ... is liet reclit, dat ge den Staat wilt doen eerbiedigen wel... recht? Hierop komt het aan. * * * Gelukkig is de prijsvraag van Bastiat, naar de meening van vele wetenschappelijke be oefenaars, in latere jaren, op eenvoudige, duidelijk en verstaanbare wijze beantwoord door de omschrijving: de Staat is de dienaar van de maatschappij. Hare behoeften wijzen zijn taak aan; hij is er voor haar, niet omgekeerd. Als hij praalt, glanst, schittert, zijn grondgebied door geweld ten koste van den zwarte of blanke vergroot, door ijdel vertoon, afgunst en ontevredenheid opwekt en prikkelt, terwijl vele leden der maatschappij, »vele maats", die te vergeefs vragen om recht en orde, door gemis van het bescheiden bestaan noodig voor zedelijke en geestelijke verheffing, gevaarlijk worden voor vrijheid en eigendom, dan . . . is »de dienaar" ontrouw aan zijn roeping. Hij miskent dan de reden van zijn bestaan. Hij geeft schijn. voor werkelijkheid; hij slaat valsche munt. Hij behoort zichzelven te herzien ; terug te keeren tot toepassing van : eenvoud is het kenmerk van het ware. Boven alles heeft hij te onderzoeken, onbevooroordeeld, of de be staande burgerlijke wetgeving nog in alle opzichten weldadig influenceert om den arbei der van eiken rang, van eiken stand, de vruchten van zijn arbeid, te verzekeren. Mocht dat onderzoek tot de overtuiging leiden dat de drie grondslagen waarop on ze maatschappij ten opzichte van het oeconomisch leven zoo nauw verwant met het geestelijk en zede lijk peil des volks rust, herziening behoeven, dan mag geen klassebelang of wat dan ook deze verhinderen. De wetgeving, »het recht'' behoort dan wederom gewijzigd te worden opdat, door de handhaving van hare voor schriften, werkelijk recht gedaan, het rechtsge voel bevredigd worde. Welke zijn nu de drie grondslagen waarop de maatschappelijke organisatie rust? Zijn zij nog zulke goede régulateurs voor het oecono misch bestaan dat herziening nog lang mag worden uitgesteld ? Al gebiedt de verleende plaatsruimte eene eenigszins uitvoerige ge motiveerde beschouwing betreffende dit sym pathieke onderwerp tot de volgende weekuit te stellen, toch kan ik voor de beantwoording der gestelde vragen inmiddels verwijzen naar dat woelige leven zelf met zijn pijnlijke tegen stellingen. Alom immers hoort men belang stellenden in de maatschappij meer of minder dringend vragen om geneesmiddelen voor de zieke maatschappij. Op de programma's van alle politieke partijen worden oeconomische en maatschappelijke hervormingen noodig geacht en beloofd. Sociale onderwerpen zijn aan de orde onder de bewerkers van diamant zoowel als van iizer, onder het personeel van de keuken niet minder dan in de nijvere en bescheiden wereld van de kantoor-employés, in kringen van landbouw, nijverheid, crediet, litteratuur, kunst (leve Jozef'Israëls!) 1), kerk, gemeenteraad, in^ staten-provinciaal en statengeneraal. Sociare aangelegenheden betreffen niet alleen de arbeiderswereld, maar wel de gelijk de geheele maatschappij, niet het minst den arbeidzamen middenstand. Huber's proplietie, dat het veld der sociale kwestie het slagveld der toekomst zou zijn wordt allengs meer waarschijnlijk. De jongste troonrede^ wijst op sociale onder werpen en de Tweede Kamer begint de nieuwe zitting met een sociaal debat. De heer van der Zwaag die wellicht de volkstoestanden beter dan eenig ander Kamerlid heeft leeren kennen verzet zich legen de betrekkelijke paragraaf der troonrede omdat zij den wer kelijk droevigen toestand niet uitdrukt. In antwoord hierop wijst de premier op de vol gende sterftecijfers voor het geheele land: 1S71 .... 250 | , 1SS') ?>](} P d<3 i8!)5 ; ; ; : m! * 1(l°inw nersWel wat zonderling repliceert de Friesche afgevaardigde hierop: aan de cijfers vanden minister meen ik niet veel waarde te kunnen hechten; er was een lijd dat er geen mais door den menscb gegeten werd en dat gebeurt nu wel. Zonderling, zeg ik, omdat (ie volks vertegenwoordiger zijn beoordeeling zoo zwak of in het geheel niet motiveerde. En er is toch goede grond voor de mindere waardeering van die cijfers. Zij behooren immers tot die herleidingscijf'ers die, rekenkunstig juist, van wetenschappelijk standpunt bezien vrij vaag zijn omdat ze door samenvoeging van de zeer uiteenloopende cijfers omtrent den levensduur der verschillende maatschappelijke klassen zijn verkregen. Mijne bedoeling wordt duidelijker aange wezen door liet bekende voorbeeld omtrent de berekening van een middencijfer voor de waarde van den grond in Gelderland. Veronderstellen we dat een H.A. bouwland in de Betuwe waard is ? 3u(i(i een H.A, heidegrond in de Velu we. - 10tl dan zal het duidelijk zijn, dat men daaruit niet de gevolgtrekking mag afleiden dat de gemiddelde waarde van den grond in Gel derland mag voorgesteld worden door /'155(1 l ni i +?: ji ii ii i , Een ander voorbeeld: De ambtenaren eener maatschappij verdienen jaarlijks. . /15000 de werklieden » 20000 rekenkunstig middenciifer 15000 + 20000 g = »17500 Een volgend jaar ontvangen de ambtenaren ?20000 terwijl de arbeiders het onveranderd bedrag van ?20000 genieten; nu wordt als rekenkunstig midden cijfer ?2000*) aangewezen terwijl alleen de ambtenaren zijn vooruitge gaan. Het hoogere middencijfer geeft ook in dit geval volstrekt geen algemeenen voor uitgang aan. Tegenover de cijfers van Z. E. had de heer van der Zwaag de belangrijke uitkomsten kunnen stellen van de statistiek van de stad 's Gravenhage over de jaren 1800?1884, uit gegeven door de vereeniging tot verbetering van den gezondheidstoestand. Daaruit blijkt zoo treffend het groote verschil tusschen de sterfteverhouding in de verschillende buurten. Ik wijs slechts op de uiterste termen van de reeks: In buurt XV, Bezuidenhout, bedroeg de gemiddelde sterfte per jaar in 1800?1884 op 10000 inwoners 14,58; voor buurt XVIII, Noordwest en Zuidbinnen- en buitensingels, was dat cijfer echter 30,10! Terecht en zeer voorzichtig zeide dan ook de minister: dat de toestanden met het oog op den naderenden winter niet volmaakt zijn, zoowel in den Haag als elders.... De heer van der Zwaag doet een goed werk door in 's lands vergaderzaal de noodklok te luiden ; de uitkomsten der sociale boekhouding kunnen hem hierbij van groot nut zijn. En de beoefening der sociale wiskunde zou hem behoed hebben voor de verontachtzaming van de betrekkelijke waarde van de groote en kleine getallen toen hij tegenover de cijfers des ministers, uitkomsten van waarneming over het geheele land, zijne toch altijd geringe waarneming, in zijn vak als slachter, stelde. Dit doet denken aan den practicus, wars van alle »schoolgeleerdheid" die op grond van zijn waarneming in de praktijk de man had toevallig bijzonder veel nichtjes in zijne fami lie bleef beweren dat het bepaald zeker was dat er steeds veel meer meisjes dan jongens geboren worden. Deze opmerkingen worden niet als aanmerkingen bedoelel; inte gendeel, voor sociale feiten wordt slechts het gebruikmaken van statistieke cijfers aanbe volen. »Non seulement les chiffres gouvernent Ie monde, mais encore ils montrent cornment Ie monde est gouverné." Ontvangen boeken : P. M. SCHELLING. Het eenig geneesmiddel. Amsterdam, 1897. W. Versluys ?0.90. BK.V.IAMIN KIDD. Sociale evolutie. Uit het Engelsen door L. v. B., niet een naschrift van Mr. M. W. F. TREUH. Bespreking van beide boeken een volgenden keer. 28,29 Sept. '97. D. STIUTER. 1) Onze dichters en kunstenaars blijven niet achter. Zij brengen de klacht der armen en ellendiger) voor 't 'and : zij doen een beroep op het geweten .... Tn zijn afkeer voor zondags-uiterlijk heeft Jozef Israëls in de kunst voor ons land iets ge heel nieuws gebracht: iets oorspronkelijks ver richt. Mr. II. J'. (!. (JI-ACK. De S'iei'ilixteii. Personen en Stelsels, bl. llM5. Signalementen flitflenUtehtscnen Gemeenteraad door JAK VAN 'T Sïinrr. Onze Raad heeft ik constateer het met bij zonder genoegen een eenigszins ander aanzien gekregen na de jongste verkiezingen. Het burgerlijk element treedt al meer en meer in onze stad op den voorgrond en ook in den Raad neemt het steeds meer zetels in beslag. Vroeger ik spreek van voor eenige jaren terug kreeg men, in ons achtbare college zijnde, altijd den indruk of men door de deftigste straten of door de Maliebaan wandelde, langs hooge, groote huizen, waar iif geene namen op de deurpost ston den geschilderd omdat iedereen tocli wel wist wie er woonde of namen met barons- of jonk heerstitels er voor. Maar tegenwoordig! Wel, men krijgt een ge waarwording alsof men op een Zondagmorgen door de uitgebreide buitenwijken gaat. Alles heel netjes op zijn /ondagsch opgedirkt, gordijntjes sclminweg voor de glazen met, bloempotjes er tusschen; spion netjes aan het vensterkozijn, opdat moeder de vrouwop de hoogte kan blijven van de faits et gestes harer huren en op elke deur een naamplaatje, het een al mooier dau het ander, dat wil zeggen het naamplaatje, de namen wedijveren met elkaar om zoo prozaïsch mogelijk te zijn. Daar leest men Knot, Punt, Goot, Leer, Smeer en dergelijke. 7,oo is het in onzen Raad eveneens gegaan. Die heeft ook langzamerhand buitenwijken gekregen. 't Is begonnen, al vele jaren L'eledeu, niet een bakker, die er zich vestigde. De man hij is al lang ter ziele had zich buiten den liaad bij zijne medeburgers een zekeren roem verworven als //spreker". Er waren er velen, die zich hem niet anders konden voorstellen dan staande op een stoel of een fafVl en slaande een gloeiende toost. Hij was de ziel van alle vereenigingen, vooral van de napretjes, welke in die dagen na uitvoerin gen zeer in zwanu waren en die hij door een gees tig woord en rusteloos gebaar dit laatste ge woonlijk van de tafel naar zijn mond opluis terde en tot in den vroegen ochtend bijeen hield. De man speechte over alles. Hij begon al, zoodra het, middernachtelijk uur geslagen was, met een woord van oprechte hulde aan hen, die, ofschoon ze er toch ook den smaak van beet hadden, zich reeds irerecd maakten om te vertrekken, omdat ern stige zaken morgen hunne helde]heid van geest vereisciit.cn. Hu nauwelijks was de deur achter hen gesloten, of hij schonk een glas ten boorde vol in om liet in i'éii teug tot, den bodem te ledigen ad funduni ! riep hij met geestdrift uit, op bet gezellig samenzijn van dezen avond, dat het, nog lans;, zeer lang moge duren im zich kenmerken door den vriendsohappelijken toon, door welken van oudsher dergelijke bijeenkomsten van Aurora, Mannenzang, Amicitia, Jan van Beers. . . het kwam er niet opaan welke vereeniging hij ging

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl