Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1058
Ons dunkt, ook de voorstanders van den
monarchalen regeeringsvorm zullen hun hou
ding in deze hebben te wijzigen. Indien er
een gelegenheid bestaat, waarbij behoefte
moet gevoeld worden aan openhartigheid en
waarheid van de zijde der volksvertegenwoor
diging, dan is dit juist wanneer de koningin
zich tot haar heeft gericht. Dit spreken en
het antwoord op dat spreken mogen niet
zinledig zijn.
De heer Kerdijk achtte het bij zijn zwijgen
toch noodig te verklaren, dat hij wel iets te
zeggen had, maar zijn redevoering bewaren
zou tot de behandeling der begrooting
gelijk gebruikelijk is : gebruikelijk echter o. i.
te onrechte. Het geeft in het constitutioneel
stelsel allerminst pas: om, zoo te zeggen,
H. M. maar te laten praten en dan tegelij
kertijd te waarschuwen, met een: later kom
ik wel eens uit den hoek. Waarom later?
hoffelijk is dit niet.
Zouden het nu juist de socialisten moeten
zijn, die den Kamer leerden een troonrede
en een antwoord op een troonrede als iets
te behandelen, dat nog wel eenige ernst
verdiende? Het loopt soms vreemd in de
wereld!
Spanje, Cuba en de YereenigdeSlaten,
De regeering van Spanje verkeert in niet
geringe moeielijkheden. Na den op den
minister-president Canovas del Castillo
gepleegden moord, staat in de binnenlandsche
politiek alles op losse schroeven, en thans
dreigen ook buitenlandsche verwikkelingen
van den meest ernstigen aard. De regeering
van de Vereenigde Staten heeft zich tot tolk
gemaakt van de gevoelens van vele duizenden
Amerikanen, en hare lijdelijke houding tegen
over den opstand op Cuba laten varen.
Generaal Woodford, de gezant der Vereenigde
Staten bij het Spaansche hof, heeft aan den
Spaanschen minister van buitenlandsche
zaken, den hertog van Tetuan, officieel mede
gedeeld, dat de regeering te Washington, met
het oog op het groote nadeel, door den opstand
op Cuba aan de Amerikaansche belangen
berokkend, zelve zou moeten doen wat haar
nuttig en noodig voorkwam om geregelde
toestanden op het eiland te herstellen, indien
de opstand niet binnen een bepaalden, korten
termijn was ten onder gebracht. Deze
mededeeling geschiedde eerst mondeling, en zeker
niet op de gemakkelijkste wijze, daar generaal
Woodford het Fransch, de taal der diplomatie,
evenmin spreekt als het Spaansch, terwijl
de hertog van Tetuan geen Engelsen verstaat,
zoodat het onderhoud door middel van een
tolk moest worden gevoerd. Van daar dat
over de juiste termen van de Amerikaansche
bedreiging nogal uiteenloopende geruchten
zijn verspreid. Intusschen is het»vertoog"
in de diplomatieke wereld is men te beleefd
om te dreigen ook schriftelijk, in den
vorm van een memorandum, overhandigd
aan de Spaansche regeering, die daarvan
natuurlijk zoo weinig mogelijk laat verluiden.
Aan den anderen kant deelen de organen
van president Mac Kinley mede, dat deze
den tekst van het memorandum voorloopig
nog niet zal publiceeren, om de regeering te
Madrid niet in onnoodige moeielijkheden te
brengen. Maar de hoofdzaak, n.1. dat de Ver
eenigde Staten op de eene of andere wijze
een einde willen maken aan den oorlog op
Cuba, wordt door niemand ontkend.
Het lijdt geen twijfel, dat de openbare
meenirg in de Vereenigde Staten, wat deze
quaeslie betreft, geheel op de hand is van
president Mac Kinley. Nog onlangs deelde
een te New-York verschijnend blad de resul
taten mede van eene enquête, gehouden bij
de gouverneurs van de voornaamste staten
der Unie. Eenparig hadden deze dignitarissen
verklaard, dat een ingrijpen van Amerika
in de Cubaansche quaestie onvermijdelijk was
en in de Vereenigde Staten algemeene sym
pathie zou vinden.
Natuurlijk hult men zich in Spanje in zijne
waardigheid. Op verontwaardigden toon ver
klaren de meesie Spaansche bladen, dat Spanje
er niet aan kan denken, zijn rechten op Cuba
op te geven, en dat het geenerlei vreemde
inmenging in den strijd tusschen het moeder
land en de oproerige kolonie kan of mag
dulden. Het is weer een illustratie van het
bekerde: .Stol*, lich' ich tien Sj/rinicr." Maar
de groote verlegenheid, waarin de vertoogen
uit Washington de Spanjaarden brengen,
blijkt uit de wonderlijke voorstellen, die door
enkele organen der pers van het Iberisch
schiereiland reeds nu worden gedaan. Men
wil namelijk Cuba afstaan aan Engeland,
onder voorwaarde, dat Cuba onder Spaansche
suzereiniteit blijft; dat het een deel overneemt
van de Spaansche staatsschuld en al de kosten
draagt van den tegenwoordigen oorlog ; dat
Engeland hiertoe de noodige middelen zal ver
schaffen, bijvoorbeeld door het waarborgen var,
eene leening, en dat hetin ruil daarvoor »zekere
rechten ' op Cuba zal verkrijgen. Een zon
derlinge vorm van afstand doen! John Buil
heeft een goede maag, maar met zulk een
saus zal het beste brokje hem onsmakelijk
en onverteerbaar voorkomen. En niet slechts
zijn de conditiën, waarvan deze bladen
fantaseeren, op zich zelf onaannemelijk, maar
Engeland zal zich wel wachten zulke meer
dan problematische voordeelen, die het onver
mijdelijk zouden brengen tot een breuk met
de Vereenigde Staten, in te ruilen voor het
genoegen van Spanje uit den brand te helpen
en een bodemlooze schatkist te stijven.
Spanje's rechten op Cuba worden door geen
enkele mogendheid betwist. Maar rechten
zijn onafscheidelijk van plichten, en die plich
ten zijn door het ergerlijk wanbestuur van
Cuba met voeten getreden. Dat wanbestuur
is de eenige oorzaak van den opstand, en nu
Spanje niet bij machte blijkt dien opstand
te dempen, schendt het ook zijne plichten
tegenover derden, die hun eigen gerecht
vaardigde belangen hooger stellen dan het
eergevoel der Spanjaarden.
Minstens eens in de maand zendt generaal
Weyler uit Cuba bericht, dat de onderdruk
king van den opstand nog slechts het werk
van enkele weken zal zijn, en even regelmatig
volgen elkander de telegrammen op, die spre
ken van groote overwinningen, door de Spaan
sche troepen op de opstandelingen behaald.
En wat leeren de feiten?
Volgens de opgaven, door het Spaansche
ministerie van oorlog zelf verstrekt, zijn van
November 1895 tot Mei 1897 dertien expe
dities, te zamen 181,738 manschappen en
0301 officieren (waaronder 40 generaals)
tellende, naar Cuba gezonden. Met de daar
reeds aanwezige en de later gezonden troepen
erbij, komt men tot een cijfer van ver over
de 200,000 man. En niettegenstaande die
machtsontwikkeling is de positie der Span
jaarden zwakker dan bij het begin van
den opstand. Het gansche eiland is verwoest;
drievierden daarvan generaal Weyler moest
het in zijn laatste telegram erkennen ? zijn
in handen van de opstandelingen, di<e in den
laatsten tijd zelfs versterkte plaatsen belegeren
en innemen, zonder dat de Spaansche troepen
eene poging wagen om die te ontzetten. Dat
de Spanjaarden onder het voor hen ongewone
klimaat en bij de slechte verpleging ontzettend
veel zieken hebben in de hospitalen op
Cuba liggen thans meer dan 40,000 man
laat zich begrijpen. En wat den nerrun rerum,
de geldmiddelen betreft: volgens den
Imparcial hebben de soldaten en de ambtenaren
eerst in Juni de soldij en het traktement
voor Januari ontvangen, en wel met een
koersverlies van 50 percent; volgens het
zelfde blad was de regeering aan de troepen
en de burgerlijke ambtenaren in Juni 225
millioen pesetns schuldig, welk cijfer thans
tot 350 millioen moet geklommen zijn.
Het is zonder twijfel diep bedroevend voor
het nationaal zelf bewustzijn der Spanjaarden,
dat van een reusachtig koloniaal gebied de
laatste overblijfselen onder zulke omstandig
heden dreigen verloren te gaan. Maar aan
wien de schuld, als de Spanjaarden de maar
al te duidelijke lessen hunner eigen geschie
denis nog steeds niet hebben leeren verstaan ?
De inmenging der Vereenigde Staten kan
slechts een onvermijdelijk proces verhaasten.
Het is te hopen, dat dit zal kunnen geschie
den met vermijding van onnoodige verwikke
lingen.
iiiliilllillllimilliiliiimlmiiiltllllllllltliiii
ociale, aanaed&a&n/wb&n
iiuiiiiiiiiMmuiiiiiiiimiiimiMiiimHiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiii
Een praatje en een
»Ik zou wel willen dat een prijs werd uit
geloofd niet van vijfhonderd francs maar van
een millioen. met kronen, kruisen en linten
voor hem, die een goede, eenvoudige, ver
staanbare definitie geeft van het woon!: Staat."
»Wat een grooten dienst zou hij niet aan
de maatschappij bewijzen!"
»De Slaat' Wat is hij? waar is hij? wat
doet hij? wat zou hij moeten doen?"
Zoo ongeveer schreef de bekende auteur
van de Harmonies conomiques, een halve
eeuw geleden, om zelfgenoegzaam te geksche
ren met velen zijner tijdgenooten die, in wan
hoop voor hunne oeconomifche nooden en
behoeften, geen beter adres wisten dan den
Staat. Bastiat stuurt de arme drommels weg-,
nadat hij hun met een lachend gezicht een
lesje heeft gegeven dat hierop neerkomt:
domme jongens, weetje dan toch niet dat de
Staat zelf niets heeft, dat alles wat hij geeft
moet komen uit de portemonnaie zijner bur
gers en dut, hij dus, naarmate hij meer besteedt,
genoodzaakt is meer aan zijn ingezetenen te
ontnemen! De vermaning eindigt dan niet een
plechtige verklaring als van een
klein-steedschen, zich van zijn wetenschap bewusten,
magistraat: bedenkt dat de Staalde algemeene
belangen het best dient door bescherming
van persoon en goed tegen geweld en bedrog,
eloor handhaving van het recht!
Welk een mengeling van waarheid en
dwaling. Wat een oppervlakkige phraserij.
En toch, hoelang heeft deze «beschouwing"
niet viij algemeen gegolden als de grond
voor alle politiek beleid. Ja, voor hoevelen
is zij nog- de bron voor (ie kennis van goed
en kwaad op het terrein van den Staat.
Handhaving van orde en recht, van onver
biddelijke gehoorzaamheid aan de wet ten
opzichte van allen, zonder onderscheid van
rang of stand, opdat er vrijheid zij, wie zou
niet meenen dat hiertoe de Staat geroepen is.
Maar ... is liet reclit, dat ge den Staat wilt
doen eerbiedigen wel... recht? Hierop komt
het aan.
* *
*
Gelukkig is de prijsvraag van Bastiat, naar
de meening van vele wetenschappelijke be
oefenaars, in latere jaren, op eenvoudige,
duidelijk en verstaanbare wijze beantwoord
door de omschrijving: de Staat is de dienaar
van de maatschappij.
Hare behoeften wijzen zijn taak aan; hij is
er voor haar, niet omgekeerd. Als hij praalt,
glanst, schittert, zijn grondgebied door geweld
ten koste van den zwarte of blanke vergroot,
door ijdel vertoon, afgunst en ontevredenheid
opwekt en prikkelt, terwijl vele leden der
maatschappij, »vele maats", die te vergeefs
vragen om recht en orde, door gemis van het
bescheiden bestaan noodig voor zedelijke en
geestelijke verheffing, gevaarlijk worden voor
vrijheid en eigendom, dan . . . is »de dienaar"
ontrouw aan zijn roeping. Hij miskent dan
de reden van zijn bestaan. Hij geeft schijn.
voor werkelijkheid; hij slaat valsche munt.
Hij behoort zichzelven te herzien ; terug te
keeren tot toepassing van : eenvoud is het
kenmerk van het ware. Boven alles heeft hij
te onderzoeken, onbevooroordeeld, of de be
staande burgerlijke wetgeving nog in alle
opzichten weldadig influenceert om den arbei
der van eiken rang, van eiken stand, de
vruchten van zijn arbeid, te verzekeren. Mocht
dat onderzoek tot de overtuiging leiden dat
de drie grondslagen waarop on ze maatschappij
ten opzichte van het oeconomisch leven
zoo nauw verwant met het geestelijk en zede
lijk peil des volks rust, herziening behoeven,
dan mag geen klassebelang of wat dan ook
deze verhinderen. De wetgeving, »het recht''
behoort dan wederom gewijzigd te worden
opdat, door de handhaving van hare voor
schriften, werkelijk recht gedaan, het rechtsge
voel bevredigd worde.
Welke zijn nu de drie grondslagen waarop
de maatschappelijke organisatie rust? Zijn zij
nog zulke goede régulateurs voor het oecono
misch bestaan dat herziening nog lang mag
worden uitgesteld ? Al gebiedt de verleende
plaatsruimte eene eenigszins uitvoerige ge
motiveerde beschouwing betreffende dit sym
pathieke onderwerp tot de volgende weekuit
te stellen, toch kan ik voor de beantwoording
der gestelde vragen inmiddels verwijzen naar
dat woelige leven zelf met zijn pijnlijke tegen
stellingen. Alom immers hoort men belang
stellenden in de maatschappij meer of minder
dringend vragen om geneesmiddelen voor de
zieke maatschappij. Op de programma's van
alle politieke partijen worden oeconomische
en maatschappelijke hervormingen noodig
geacht en beloofd. Sociale onderwerpen zijn
aan de orde onder de bewerkers van diamant
zoowel als van iizer, onder het personeel van
de keuken niet minder dan in de nijvere en
bescheiden wereld van de kantoor-employés,
in kringen van landbouw, nijverheid, crediet,
litteratuur, kunst (leve Jozef'Israëls!) 1), kerk,
gemeenteraad, in^ staten-provinciaal en
statengeneraal. Sociare aangelegenheden betreffen
niet alleen de arbeiderswereld, maar wel de
gelijk de geheele maatschappij, niet het minst
den arbeidzamen middenstand.
Huber's proplietie, dat het veld der sociale
kwestie het slagveld der toekomst zou zijn
wordt allengs meer waarschijnlijk.
De jongste troonrede^ wijst op sociale onder
werpen en de Tweede Kamer begint de nieuwe
zitting met een sociaal debat. De heer van
der Zwaag die wellicht de volkstoestanden
beter dan eenig ander Kamerlid heeft leeren
kennen verzet zich legen de betrekkelijke
paragraaf der troonrede omdat zij den wer
kelijk droevigen toestand niet uitdrukt. In
antwoord hierop wijst de premier op de vol
gende sterftecijfers voor het geheele land:
1S71 .... 250 | ,
1SS') ?>](} P d<3
i8!)5 ; ; ; : m! * 1(l°inw
nersWel wat zonderling repliceert de Friesche
afgevaardigde hierop: aan de cijfers vanden
minister meen ik niet veel waarde te kunnen
hechten; er was een lijd dat er geen mais
door den menscb gegeten werd en dat gebeurt
nu wel. Zonderling, zeg ik, omdat (ie volks
vertegenwoordiger zijn beoordeeling zoo zwak
of in het geheel niet motiveerde. En er is
toch goede grond voor de mindere waardeering
van die cijfers. Zij behooren immers tot die
herleidingscijf'ers die, rekenkunstig juist, van
wetenschappelijk standpunt bezien vrij vaag
zijn omdat ze door samenvoeging van de zeer
uiteenloopende cijfers omtrent den levensduur
der verschillende maatschappelijke klassen
zijn verkregen.
Mijne bedoeling wordt duidelijker aange
wezen door liet bekende voorbeeld omtrent
de berekening van een middencijfer voor de
waarde van den grond in Gelderland.
Veronderstellen we dat een H.A. bouwland
in de Betuwe waard is ? 3u(i(i
een H.A, heidegrond in de Velu we. - 10tl
dan zal het duidelijk zijn, dat men daaruit
niet de gevolgtrekking mag afleiden dat de
gemiddelde waarde van den grond in Gel
derland mag voorgesteld worden door /'155(1
l ni i +?: ji ii ii i ,
Een ander voorbeeld: De ambtenaren eener
maatschappij verdienen jaarlijks. . /15000
de werklieden » 20000
rekenkunstig middenciifer
15000 + 20000
g = »17500
Een volgend jaar ontvangen de ambtenaren
?20000 terwijl de arbeiders het onveranderd
bedrag van ?20000 genieten; nu wordt als
rekenkunstig midden cijfer ?2000*) aangewezen
terwijl alleen de ambtenaren zijn vooruitge
gaan. Het hoogere middencijfer geeft ook
in dit geval volstrekt geen algemeenen voor
uitgang aan.
Tegenover de cijfers van Z. E. had de heer
van der Zwaag de belangrijke uitkomsten
kunnen stellen van de statistiek van de stad
's Gravenhage over de jaren 1800?1884, uit
gegeven door de vereeniging tot verbetering
van den gezondheidstoestand. Daaruit blijkt
zoo treffend het groote verschil tusschen de
sterfteverhouding in de verschillende buurten.
Ik wijs slechts op de uiterste termen van de
reeks:
In buurt XV, Bezuidenhout, bedroeg de
gemiddelde sterfte per jaar in 1800?1884 op
10000 inwoners 14,58; voor buurt XVIII,
Noordwest en Zuidbinnen- en buitensingels,
was dat cijfer echter 30,10! Terecht en zeer
voorzichtig zeide dan ook de minister: dat
de toestanden met het oog op den naderenden
winter niet volmaakt zijn, zoowel in den Haag
als elders....
De heer van der Zwaag doet een goed werk
door in 's lands vergaderzaal de noodklok te
luiden ; de uitkomsten der sociale boekhouding
kunnen hem hierbij van groot nut zijn. En
de beoefening der sociale wiskunde zou hem
behoed hebben voor de verontachtzaming van
de betrekkelijke waarde van de groote en
kleine getallen toen hij tegenover de cijfers
des ministers, uitkomsten van waarneming
over het geheele land, zijne toch altijd geringe
waarneming, in zijn vak als slachter, stelde.
Dit doet denken aan den practicus, wars van
alle »schoolgeleerdheid" die op grond van zijn
waarneming in de praktijk de man had
toevallig bijzonder veel nichtjes in zijne fami
lie bleef beweren dat het bepaald zeker
was dat er steeds veel meer meisjes dan
jongens geboren worden. Deze opmerkingen
worden niet als aanmerkingen bedoelel; inte
gendeel, voor sociale feiten wordt slechts het
gebruikmaken van statistieke cijfers aanbe
volen.
»Non seulement les chiffres gouvernent Ie
monde, mais encore ils montrent cornment Ie
monde est gouverné."
Ontvangen boeken :
P. M. SCHELLING. Het eenig geneesmiddel.
Amsterdam, 1897. W. Versluys ?0.90.
BK.V.IAMIN KIDD. Sociale evolutie. Uit het
Engelsen door L. v. B., niet een naschrift
van Mr. M. W. F. TREUH.
Bespreking van beide boeken een volgenden
keer.
28,29 Sept. '97. D. STIUTER.
1) Onze dichters en kunstenaars blijven niet
achter. Zij brengen de klacht der armen en
ellendiger) voor 't 'and : zij doen een beroep op
het geweten ....
Tn zijn afkeer voor zondags-uiterlijk heeft
Jozef Israëls in de kunst voor ons land iets ge
heel nieuws gebracht: iets oorspronkelijks ver
richt. Mr. II. J'. (!. (JI-ACK.
De S'iei'ilixteii. Personen en Stelsels, bl. llM5.
Signalementen flitflenUtehtscnen Gemeenteraad
door JAK VAN 'T Sïinrr.
Onze Raad heeft ik constateer het met bij
zonder genoegen een eenigszins ander aanzien
gekregen na de jongste verkiezingen.
Het burgerlijk element treedt al meer en meer
in onze stad op den voorgrond en ook in den
Raad neemt het steeds meer zetels in beslag.
Vroeger ik spreek van voor eenige jaren
terug kreeg men, in ons achtbare college zijnde,
altijd den indruk of men door de deftigste straten
of door de Maliebaan wandelde, langs hooge, groote
huizen, waar iif geene namen op de deurpost ston
den geschilderd omdat iedereen tocli wel wist
wie er woonde of namen met barons- of jonk
heerstitels er voor.
Maar tegenwoordig! Wel, men krijgt een ge
waarwording alsof men op een Zondagmorgen door
de uitgebreide buitenwijken gaat. Alles heel netjes
op zijn /ondagsch opgedirkt, gordijntjes sclminweg
voor de glazen met, bloempotjes er tusschen; spion
netjes aan het vensterkozijn, opdat moeder de
vrouwop de hoogte kan blijven van de faits et gestes
harer huren en op elke deur een naamplaatje, het
een al mooier dau het ander, dat wil zeggen het
naamplaatje, de namen wedijveren met elkaar om
zoo prozaïsch mogelijk te zijn.
Daar leest men Knot, Punt, Goot, Leer, Smeer
en dergelijke.
7,oo is het in onzen Raad eveneens gegaan. Die
heeft ook langzamerhand buitenwijken gekregen.
't Is begonnen, al vele jaren L'eledeu, niet een
bakker, die er zich vestigde. De man hij is
al lang ter ziele had zich buiten den liaad bij
zijne medeburgers een zekeren roem verworven
als //spreker". Er waren er velen, die zich hem
niet anders konden voorstellen dan staande op een
stoel of een fafVl en slaande een gloeiende toost.
Hij was de ziel van alle vereenigingen, vooral
van de napretjes, welke in die dagen na uitvoerin
gen zeer in zwanu waren en die hij door een gees
tig woord en rusteloos gebaar dit laatste ge
woonlijk van de tafel naar zijn mond opluis
terde en tot in den vroegen ochtend bijeen hield.
De man speechte over alles. Hij begon al, zoodra
het, middernachtelijk uur geslagen was, met een
woord van oprechte hulde aan hen, die, ofschoon
ze er toch ook den smaak van beet hadden, zich
reeds irerecd maakten om te vertrekken, omdat ern
stige zaken morgen hunne helde]heid van geest
vereisciit.cn. Hu nauwelijks was de deur achter
hen gesloten, of hij schonk een glas ten boorde vol
in om liet in i'éii teug tot, den bodem te ledigen
ad funduni ! riep hij met geestdrift uit, op
bet gezellig samenzijn van dezen avond, dat het,
nog lans;, zeer lang moge duren im zich kenmerken
door den vriendsohappelijken toon, door welken
van oudsher dergelijke bijeenkomsten van Aurora,
Mannenzang, Amicitia, Jan van Beers. . . het
kwam er niet opaan welke vereeniging hij ging