Historisch Archief 1877-1940
No. 1058
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
in alle tuigen mak zich gekenmerkt hadden.
Op de vriendschap, heeren!
En later dronk hij nog op den directeur, op den
dirigeerstok, op de solisten en op den suppoost,
die de kaartjes innam om eindelijk te komen
tot de vrouwen... die lieve vrouwen, die trouwe
moeders en dochters, die nu thuis in de armen
van Morpheus rustten opblijven deden ze niet
meer, dar, hielp toch niet en morgenochtend met
een vriendelijken glimlach zouden vragen of de
brave echtgenoot en vader zich goed geamuseerd
had. Daar gaan onze dierbare vrouwen en dochters !
Hiep, hiep, hiep, hoerah !
En hij wierp zijn glas nadat het geledigd was
natuurlijk ??te pletter op den grond. Dat glas,
waarmede die heilige toost geslagen was, mocht
niet meer dienen om nog een anderen dronk van
minder allooi te drinken ! De geestdrift steeg ten
top ; het geweten, dat bij sommige mannen en vaders
al een beetje was gaan knagen, werd door het gerin
kel dier glasscherven tot zwijgen gebracht en men
schonk nog eens lustig in.
De onvermoeide bakker had onophoudelijk nieuwe
stof. Hij liet zijn spiedend oog gaan over al wat er
in de zaal gebeurde en wist elke kleinigheid in een
onderwerp voor een toost om te zetten. Heel laat
in den nacht ontdekte hij dat een jougmeusch, een
collega, liever gezegd een concurrent van hem, ter
sluiks zijn biezen wou pakken. De jongeling had
den deurknop reeds in zijn hand, maar met luider
stem bracht de spreker hem tot staan.
»Hé, meneer X, n woordje alsjeblieft." En
daar volgde een hartroerende speech over het plichts
gevoel, dat deze jongeling ten toon spreidde en
hetwelk hij hoopte, dat'alle aanwezigen zich ten
voorbeeld zouden stellen. Zie," riep bij, //midden
uit de vreugde want niemand zal ontkennen
dat we plezier hebben, nietwaar? midden uit de
vreugde snelt deze jongeling huiswaarts om aau den
zwaren, vermoeiender), nachtelijken arbeid te gaan
en te zorgen dat zijne klanten, toch ook medebur
gers als wij, morgen hij het ontbijt met een blik
van welgevallen naar de versche cadetjes zullen
kijken. Dat is plichtgevoel, mijne heereu, en zulk een
plichtbesef kan niet anders dan rijke zegeningen dra
gen. Het is dau ook eigenlijk overbodig te wenscheu
dat die zegeningen in overvloed het deel van dezen
jongeling zullen zijn. Maar toch, n glas moet
meneer X nog met ons ledigen op den bloei en
de welvaart van eene zaak, die ouder zulk eene
uitstekende leiding staat als de zijne. Jan, een
flesch Champagne. Komaan meneer X, daar ga je.
Lang leven je vader en je moeder, om in een geluk
kigen ouderdom getuigen te zijn van den voorspoed
van een braven zoon."
De brave zoon werd geroerd en gaf ook een
flesch champagne en raakte zoo in de pret, dat hij
zijne heele bakkerij vergat en de blikken van wel
gevallen" zijner klanten den volgenden ochtend
achter een nijdig sluiertje verborgen waren.
Zoo ging het nog geruimen tijd voort tot ein
delijk onder de fanfare: daar is een tijd van komen
en een tijd van gaan, de bijeenkomst toch uiteen
ging; en geen van al de zondaars heeft zich ooit
willen laten overtuigen dat ze erg veel bombast
te slikken hadden gekregen.
Integendeel, deze toostenmepper kreeg de
renommée van een uitmuntend spreker te zijn en
het duurde niet lang of hij werd door zijn aan
hang afgevaardigd naar den Raad, om die groote
heeren eens op hun nommer te zetten. Als ik mij
wel herinner heeft een kapitein van de schutterij
verbeeld u zoo'n hooge plaats voor hem moe
ten maken.
Met het op hun nommer zetten van de groote
heeren" ging het niet al te vlot en de
toostenslaande bakker maakte een vrij mal figuur. Maar
minimi INI n imiiiiiiiiiiiiniimiiiiiiii
iiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitnititiiiii
In de Kampong.
DOOK
VEH A.
(Slot.)
«Hoe vinden jullie 'm?" vraagt Vonk ook nu,
een geschoten wild varken, dat hij om den breeden
gespierden nek op de schouders heeft gedragen,
met een smak op den grond werpend, terwijl hij
daarna zijn geweer, een ouden beroesten
tromplader, in een hoek van de voorgalerij nederzet.
«'t Was me 'n vrachhie," gaat hij daarop voort,
den breedgeranden rotanhoed afnemend om zich
daarmede lucht toe te wuiven met de eene hand,
terwijl hij met de andere de afgezakte wit en
rood gestreepte bemodderde nachtbroek tot ouder
de oksels ophaalt over den grijswolleu borstrok.
In een kringetje hebben de drie anderen zich
intusschen om 't doode varken opgesteld.
Wat 'n kanjer hè?" merkt de hoefsmid tot den
naast hem staandeu man in 't wit op.
Zeg Vonk, er blijft zeker nog wel een stukje
voor mij over? Hier zoo'n achterpoot bijvoorbeeld?"
vraagt de majoor.
Eu de man in 't wit, zich vermannend, blijkt
een zekere voorliefde voor 't haasje te hebben.
De heer des huizes heeft op deze aanvragen
slechts een kort gebrom tot antwoord en, den
armen dooden knor bij de achterpooten opnemend,
sleept hij 't dier mede naar binnen oiu daar met
een stentorstem zijn beide zonen, die de fuuctieën
van slachter waarnemen, tot zich te roepen.
De drie in de voorgalerij hebben zich iutusschen
weder op hun plaatsen neergezet. Eensklaps ver
toont zich tegelijkertijd een glans vau genot op
die gezichten daarbinnen worden eenige llesscheu
ontkurkt.
Weldra komt Vonk weer naar voren, met een
paar flesschen en de noodige glaasjes. Den
rotanhoed heeft hij door een wit en blauw gestreepte
slaapmuts vervangen; hij is nog wat warm vau
de jacht en bang voor kouvatten.
.Dit oogenblik vast te houden en op 't doek te
vereeuwigen zou het penseel van een Jan Steen
waardig zijn geweest die ruwe, verweerde nog
maar half ontnuchterde gezichten in vurige
behij was de ijsbnker en ofschoon de eerste proef
met dezen bakker genomen, .de kiezers we! voor
vele jaren van een herhaling afschrikte, later, toen
de democratische strooming zich meer en meer
baan brak, voerde die bij elke doorbraak burgers
naar 't stadhuis en het is tegenwoordig niets
buitengewoous meer gemeenteraadslid te zijn. Een
president van een rederijkerskamer had voorheen
veel meer bekijks.
Op het oogenblik is het, zooals ik zeide, in de
Raadzaal of men door de buitenwijken loopt. De
deftige buurten zijn ook nog wel ruim vertegen
woordigd door namen als Melvil vau Lijnden,
Huijdecoper van Maarsseveen en JVigtevecht,
Verloreu van Themaat, van Asch van Wijck en last
not least Templeman van der Hoeven, maar namen
als van Straaten, de Ligt, vau Lier, Warendorf en
meer anderen versiereu allaug onze gevels en de
jongste verkiezing heeft ons zelfs gebracht: van
Ha>sel niet eens vau Hasselt, maar van Hassel
Grondijs, Huijberts. Als men niet wist dat laatst
genoemde notaris is met een goede praktijk, zou
men immers niet met hem willen ruilen. Is dat
een naam... Huijberts? Ik geloof dat mijn barbier
ook zoo heet en ik hoop vau harte dat ons raads
lid niet zoo woordenrijk zal zijn als ziju
baardschrapende naamgenoot.
Maar in 't gezelschap van dit drietal is ook nog
een heel mooie naam ous deelachtig geworden:
Baert de la Faille! Klamp u vast meneer Baert
aan Verloren eu de anderen, die ik noemde. Vorm
met heu een hecht bolwerk tegen den wassenden
stroom vau de Van Hassels en Groudijzen of we
gaan ten groude.
llttlttttHIIIIIHIIIIII
TOONLLC7ÏTMVZIEK
Tooiieelroein.
Catulle Mendès is bezig zijn tooneelkritieken
te verzamelen; het tweede deel van l'Art uit
Théatre is nu verschenen. Het belangrijkste van
dien tweeden bundel is de voorrede, waarin
Mendès, op het voetspoor van Victor Hugo en
Dumas Vila, de gelegenheid heeft gevonden om
allerlei dingen te zeggen- die hem op het hart
lagen. Hij heeft het daarin over het aandeel
dat den acteurs toekomt in het succes en het
scheppen van dramatische werken, en het aan
deel dat zij zich daarin toekennen, twee zaken
die volgens hem hemelsbreed uit elkaar loopen.
Zijn tooneelschrijvers veel dankbaarheid ver
schuldigd aan hun vertolkers 'i Men weet hoe
Coquelin denkt over Molière en de andere too
neelschrijvers, die »hem op het denkbeeld van
eene creatie gebracht hebben"; hij acht hen wel
gelukkig dat er een Coquelin geboren is, voor
wien zij werken mochten. Met I'ossart en de
andere tooneelvirtuozen zal het wel eveneens
zijn; strenge regisseurs op Duitsche theaters
hebben het heel dikwijls met tooneelspelers aan
den stok over het recht dat deze eischen om
zich hun rollen »zurechtzulegen."
Catulle Mendès zet voorop, dat hij veel achting
heeft voor de acteurs, «gewoonlijk heel brave
iimiiniiiiiiiiim iiiiiiiiiiiiiu
wondering en vereering starende op hun afgod,
de vierkante flesch hun verwaarloosde kleeding
nog daarbij grotesk of walgelijk 't geheel, naar
gelang van 't standpunt dat men inneemt.
Heb je geen krant?" vraagt de majoor na een
poosje aan Vouk. Deze 't glas, dat hij juist aan
den mond heeft gebracht, nederzettend staat schielijk
op, om vanachter eene bamboelat der omwaudiug,
een courant te voorschiju te halen en op de tafel
te werpen met een: Hcbbe jullie die niet eens
gezien? Ik had 'm nog wel klaargelegd, maar jullie
hadde natuurlijk geen andere gedachtens dan aan
de jenever. Miju ook al goed leve de jenever,
daar gaat ie." En iu n teug zijn glas ledigend,
welk voorbeeld de anderen volgen, schenkt hij
wederom in.
De boeberlap mot voorleze," spreekt de smid
de courant opnemend. //Die het de beste stem van
ons allemaal."
//Boeberlap," zegt de hiermede bedoelde zijn
bijnaam herhalend en daarbij de wenkbrauwen
fronsend, 't Enkele glaasje van zoo even heeft hem
reeds een weinig meer strijdlustig gemaakt.
Kom van Luuteren, 't was immers maar een
aardigheid van Willemse. Maak je nou niet kwaad
en lees ons voor, dat doe je immers zoo goed."
Van Luuteren, zichtbaar gevleid door deze
toespraak, voldoet aau 't vriendelijk verzoek van
den majoor.
't Eerst komen natuurlijk de berichten van
Atjeh in aanmerking waarbij de lezing herhaaldelijk
door op- en aanmerkingen van de aanwezigen wordt
onderbroken, terwijl inmiddels de hartversterking
niet vergeten wordt.
't Was toch 'n weergaasch kranig stukkie hè,
hoe ze dieëu Toeshang (temer der tusscheu
uitgejaagd nebbe," waagt Wiüeuise tijdens eeut> pauze
op te merken.
't Mocht wat,'' valt de majoor" op scham
peren toon iu. ,/lk weet niet of jullie Boekit
Seboen kennen, jou vraag ik 't niet Vonk, jij bent
er natuurlijk wel 's geweest." Spreker houdt even
op om, als zij, tol wie hij de vraag richt, ont
kennend 't hoofd schudden, daarop voort te gaan:
//Nou ik wel, ik ben 'r 'u paar jaar geleden nog
's geweest bij 'n oorlogsmarsch ouder overste...,
ach hoe heet ie ook weer, enh'ju 't doet'r niet toe,
jelui ziet dat ik 'r geweest ben. Eu als ze mij
nou gezegd hadden ga jij die Toekoe Ocinar van
Boekit Seboeu wegjagen, nou dan was ik niet
eerst naar die andere berg gemarcheerd, want zie
je, Boekit beteekeut zooveel als ber^, maar ik was
troes door naar Boekit Seboen gegaan en had die
meneer Uemar daar bij zijn vestje gepakt. Wat
hebbeu ze nou, de vent is 'r weer van door, ze
menschen, warm van hart, vatbaar voor geestdrift,
gul van hand, gul met vriendschap en
medeIjjden, en niet weerzinwekkender in de ondeugden
of belachelijkheden van hun beroep dan letter
kundigen, advokaten of sportsmen.1' Hij ziet hen
met genot, omdat zij hartstocht, vreugde en
smart zijn, dolheid en wanhoop, liefde, haat,
fantazie, alles in n woord, zichtbaar en tast
baar tot het uiterste gedreven, levend ideaal !"
Maar over hun pretenties zegt hij:
»Zij berusten er niet in, als masker en spreek
trompet te dienen voor Aeschylus of voor mijn
heer Ordonneau; in plaats van tolken willen
zij vinders zijn. Dat verwy't ik hun. Gevloekt
de man die het eerst, in plaats van eenvoudig
te zeggen: »De rol is door mijnheer X voor het
eerst gespeeld," op het idee gekomen is, te
zeggen: »die rol is door mijnheer X gecreëerd."
Van de inbeelding, eene rol te creëeren, tot die,
een geheel stuk te creëeren, is de afstand niet
groot; misschien is uit een onjuiste uitdrukking,
uit een onhandige lofspraak, al het kwaad wel
ontstaan. Zeker, en te betreuren, is het,
dat er op het oogenblik geen tragédien, of
comédien, of vaudevillehansworst is, die niet
meent het recht en zelfs den plicht te hebben,
wat van hem zelf in de stukken te leggen. En
niet alleen dat wat inderdaad van hem zelf
is: de schoonheid of grappigheid der hou
dingen, de aangenaamheid van het gezicht, de
klank van de stem, de duidelijkheid van zeggen,
de ware of schijnbare echtheid der emotie, de
aantrekkelijke vroolijkheid van zijn karakter,
maar ook wat litterairs, dat in 't geheel niet van
hem zelf is. Ik herinner me een der beroemdste,
intelligentste acteurs der Comédie-Eranc,aise te
hebben hooren zeggen: «Zijn wij niet de natuur
lijke medewerkers der tooneelschrijvers ?" Wel
neen, zeker niet! Raadpleeg mijnheer de la
Palisse maar eens, den eenigen man die altoos
gelijk heeft; bij zal u antwoorden: «Acteurs zijn
acteurs; schrijvers zijn schrijvers." Bewonderens
waardig axioma! Ge leest Talma een rol voor;
wat moet Talma nu doen V Naar de voorlezing
luisteren, de rol begrypen (dat is nog niet eens
noodig), haar van buiten leeren totdat hij haar
zonder fout kan opzeggen, zich er in alle
opzichten aan houden, doen uitkomen (tot in de
fijnste nuances die de schrijver hem openbaart)
al hare schoonheid, hare gratie, hare kracht, door
de volkomene onderschikking van zijn veelvormig
wezen aan die schoonheid, gratie en kracht. Want
die gave van indienststelling is het genie van
den acteur; en een acteur die op andere wijze
subliem wil zijn dan zijn rol het hem voorschrijft,
is geen goed acteur."
Mendès heeft het later over het kortstondige
van den acteursroem, waar de acteurs zich gaarne
om laten beklagen, en dat ook door dichters in
vers is gebracht, »Die Nachwelt Hicht dem Mimen
keine Kriinze", en door Alfred de Musset in de
Stances <t la Malibran. Daar hecht Mendès in
't geheel niet aan.
;>Vergiet er toch geen tranen over, goede zielen,
dat die groote glorie der tooneelhelden zoo
iliiiiiiiiiiiHiiiiitiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiMiiiimimititiMiiiiiiiiK
hebben 'm niet te pakken kunnen krijgen. Eu
als ie niet op Boekit S^boen had gfzeten dan was
ik in n stuk doorgeloopen naar Ivroeng-Raba en
had de heele kloof afgezet dat er geen mannetje
uit kon komen. Zie je zoo had ik 't 'm geleverd."
In volle bewondering voor de door den spreker
aan den dag gelegde strategische bekwaamheden
staren van Lunteren en Willemse hem aan,'t geen
hem tot nog grootseher daden aanspoort.
Ja en ik had 'r voor gezorgd, dat we geen
mannetje verloren hadden."
Een algemeen hè" doet hem eensklaps inhouden,
dan gaat hij, zich uitsluitend tot de beide
hiervorengenoemden richtend voort?bij Vonk zou 't
hoogstwaarschijnlijk toch niet pakken:
Waarom hè? Dat begrijpen jullie zoo niet,
zie je, maar met 'n beetje beleid en strategie kun
je daar heel best voor zorgen. Eu ik vind 't 'n
schande weet je, om die arme soldaatjes zoo maar
voor niets te laten doodschieten."
//Ja, ja," vallen de beide toehoorders met, een
zucht van verlichting in. Bij dat beleid en strategie
van den geleerden spreker heeft 't huu een weinig
geschemerd, maar diens laatste uitval valt ontzet
tend in den smaak. Schelden kunnen ze en gedu
rende eenige oogenblikkeu beijveren zii zich om van
deze hunne kunst de doorslaandste bewijzen te geven.
Vonk heeft zich intusschen dit intermezzo ais
eene diversie ten nutte gemaakt om zich zelf een
extra glaasje iu te schenken en te ledigen. Wanneer
zijn hand dan op nieuw naar de flesch grijpt merkt
de smid het en nchuift zijn glas bij :
//Schenk ons ook 's iü."
Brommend voldoet de heer des huizes aan dit
verzoek en van Luutereu neemt de couraut weder
op om met de lezing voort, te gaan.
Plotseling onderbreekt de majoor" de lectuur
met een vloek, daaraan toevoegend :
Zien jullie nu, de, menschen laten doodschieten
dat kunnen ze, maar zorgen dat de soldaten ook
behoorlijk te eten krijgen als ze vechten moeten,
dat, vinden ze heelcmaal niet noodig. Ik weet
we), ik had 't lekker vertikt," met deze laatste
woorden 't bewijs leverend, dat 't ofticieele oordeel
over zijn militaire waarde zeer juist was geweest.
Ja," valt nu van Lunteren in," de soldate
late ze honger lije maar de oll'esiere neme 't 'r
goed van."
Da's niewaar," roept de smid uit.
Wat weet jij der van r" merkt de vorige spreker
honend op. Hebbe de paarde je soms wat verteld
as ze bij je in de smeeierij kwame?"
//Alsof ik te vore niet cavalderist eerste klas
Ejeweest was voordat ik bij de smeeienj kwam en
toe heb ik dikkels gezien hoedatte de ofl'esiere
plotseling wordt uitgedoofd met het voetlicht
dat hen bescheen! Van allen artistieken roem,
blijft juist die van den acteur het langst, de
eeuwen door, tot het eind der tijden, levens
krachtig, bloeiend, onverwoestelyk ! En waarom ?
Omdat, zoodra het sujet dood is, niemand het
tegendeel meer bewijzen kan !
Meen niet, dat ik hier met paradoxen scherm;
ik kan bewijzen wat ik zeg.
Er is een Homerus geweest; Zoilus heeft ge
zegd: »nu ja, die Homerus!" Er is een
Euripides geweest, men weet wat er, na Aristoteles
over hem gezegd is; en Shakespeare, de zielen
koning van Engeland, is door een Engelsch
koning »die snaak" genoemd. Cicero kan men
uitschelden, uitlachen, onuitstaanbaar aristocra
tisch en babbelziek vinden, maar Roscius blijft
een groot acteur, want niemand kan het tegen
deel bewijzen."
Er is zeker in Mendès' bewering iets waars;
toch kan men niet tegenspreken dat de schrijver
den acteur, die hem goed begrijpt, die de per
sonen zijner gedachte in personen der werkelijk
heid omzet, wel eenige dankbaarheid verschuldigd
is. En zelfs, mag men de legende gelooven, dan
werden niet enkel moderne schrijvers, maar ook
Molière en Voltaire, door eigenaardigheden van
hun acteurs op het denkbeeld gebracht van scènes,
die onsterfelijk zijn gebleven. Wat het gebruik
van het woord »creëeren" betreft, is zeker de
waarheid aan den kant van Mende 3; niemand
toch is de schepper, dan hij die de kiem, de
gedachte van een werk heeft aangebracht.
v. L.
Antoine.
In zijn nieuw theater (de vroegere
MenusPlaisirs, aan den Boulevard de Strasbourg) zal
Antoine de volgende stukken geven:
Le repos du Lion, van Eranyois de Curel,
een sociaal zedenstuk;
Girouettes van Maurice Vancaire, eene uiterst
pikante Ȏtude de moeurs parisiennes" ;
een socialistisch drama van l'rbain Gohier,
spelend op de barricaden der Commune;
lifyultat des uoiirses, van Brieux;
Lu enge, van Lucien Descaves, dat evenals een
stuk van Uctave Mirbeau, naar men verwacht en
misschien hoopt, door de censuur verboden zal
worden;
Lu l'erre, naar den roman van Zola.
Als reprises belooft Antoine:
L't'-cole des femmes, van Molière;
Jiérénice, van Ilicine;
liomco et Juliette, naar Shakespeare;
en Les Tisserau/la, naar Hauptmann, ofschoon
ook dit nog door de censuur wordt tegengehouden.
Mascagni- reclame.
De drie beroemdste vertegenwoordigers van het
muzikale Jong-Italiëzijn uit kommervolle omstan
digheden binnen betrekkelijk korten tijd tot geze
ten burgers geworden, eu omdat zij armoede ge
kend hebben, genieten zij nu des te meer van de
vruchten van hun welgeslaagden arbeid.
Leoncavallo is het liefst in het schitterende Parijs;
Puccini is ziju vaderland getrouw gebleven en
woont in zijn prachtige villa iu Torre de Lago,
even ijverig bezig met, zijn kuust als met alle
andere moderne sport. Het meest geniet Mascagni
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini mi
wachte met der ete totjat ook onze potjes gekomine
ware, asse we der 's op uit ware. Maar jij leelijke
boeberlap," spreekt de smid zich opwindend, hou
jij asjeblief je mond over ome ofl'esiere eu bemoei
i je eiges met je dokters ea .. ." volgt eeue opsom
ming van de gewoonlijk aan ziekeuoppassers in 't
leger toegekende attributen.
Van Luutereu stuift woedend op en wil zich
op Willemse werpen, maar de heer des huizes
houdt hem tegen, daar hij reeds hoogst bedenkelijk
op zijne beenen waggelt. Laat me los!" schreeu
wend en worstelend om zich uit den ijzeren greep
te bevrijden begint de goede man nu te schelden
tegen den smid, die eindelijk op een: kom op as
je durft laffe dronkaard" aan de uitdaging gevolg
wil geven maar door Last daarin verhinderd wordt.
Een oogeublik trachten nu de beide auderen de
twistzoekers te kalmeeren. Als dit niet spoedig
gelukt begint 't Vonk te vervelen en met, eene
hand het scherm op zij schuivend werpt hij met
de andere zijn gast de voorgalerij uit, zoodat
laatstgenoemde met ziju gezicht in 't zand terecht
komt, terwijl hij daarna aau Last een teeken geeft
om evenzoo tegenover den smid te handelen.
//As ze wille vechte, late ze't dan buiteu doen."
Een poos blijven de man iu de kaputj-is cii de
man in 't wit, bedwelmd door den val en de ge
noten hoeveelheid alcohol roerloos op dcu grond
liggen. De boeberlap" krabbelt 't eerst op om
dau Vonk met een vloed van scheldwoorden te
overladen en te dreigen met aangiften eu zoo meer.
De smid heeft zich ten slotte ook weder op de
been weten te brengen, maar voelt zich wat
slapjes in de knieën en grijpt als eeuig voorhanden
steun deu arm van ziju auta^ouist.
/?Kom laat die gemeene kerels loope," spreekt
hij gemoedelijk, ga met mijn mee dau drinke we
same bij mijn nog 'u borrel."
Broederlijk gaan nu beiden, arm in arm, elkander
steunend, huns weegs doch niet alvorens vau
Luuteren een verpletterendeu minachtenden blik
geworpen heeft in de richting van de kort te voren
op zou hoogst eigenaardige wijze verlaten voorgalerij.
Vouk trekt zich hiervan evemmu ais van de
scheldwoorden eu bedreiging-en iets aan. Hij kent
zijn luidjes en weet dat morgen op 't gewone uur
noch de smid noch de boeberlap" op 't appel
zullen outbrekeu.
Kalm als ware er niets gebeurd vult hij nogmaals
de glazen voor zich eu den overgebleven gast, om
daarna, de beeuen uitstrekkend, een zoo gemakkelijk
mogelijke houding aau te nemen.
Wel Last der is ai menig jaartje voorbijgegaan
sedert wij elkaar kennen hè?"
Deze vraag is 't sein tot 'c oprakelen van 't