De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 3 oktober pagina 3

3 oktober 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1058 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. in alle tuigen mak zich gekenmerkt hadden. Op de vriendschap, heeren! En later dronk hij nog op den directeur, op den dirigeerstok, op de solisten en op den suppoost, die de kaartjes innam om eindelijk te komen tot de vrouwen... die lieve vrouwen, die trouwe moeders en dochters, die nu thuis in de armen van Morpheus rustten opblijven deden ze niet meer, dar, hielp toch niet en morgenochtend met een vriendelijken glimlach zouden vragen of de brave echtgenoot en vader zich goed geamuseerd had. Daar gaan onze dierbare vrouwen en dochters ! Hiep, hiep, hiep, hoerah ! En hij wierp zijn glas nadat het geledigd was natuurlijk ??te pletter op den grond. Dat glas, waarmede die heilige toost geslagen was, mocht niet meer dienen om nog een anderen dronk van minder allooi te drinken ! De geestdrift steeg ten top ; het geweten, dat bij sommige mannen en vaders al een beetje was gaan knagen, werd door het gerin kel dier glasscherven tot zwijgen gebracht en men schonk nog eens lustig in. De onvermoeide bakker had onophoudelijk nieuwe stof. Hij liet zijn spiedend oog gaan over al wat er in de zaal gebeurde en wist elke kleinigheid in een onderwerp voor een toost om te zetten. Heel laat in den nacht ontdekte hij dat een jougmeusch, een collega, liever gezegd een concurrent van hem, ter sluiks zijn biezen wou pakken. De jongeling had den deurknop reeds in zijn hand, maar met luider stem bracht de spreker hem tot staan. »Hé, meneer X, n woordje alsjeblieft." En daar volgde een hartroerende speech over het plichts gevoel, dat deze jongeling ten toon spreidde en hetwelk hij hoopte, dat'alle aanwezigen zich ten voorbeeld zouden stellen. Zie," riep bij, //midden uit de vreugde want niemand zal ontkennen dat we plezier hebben, nietwaar? midden uit de vreugde snelt deze jongeling huiswaarts om aau den zwaren, vermoeiender), nachtelijken arbeid te gaan en te zorgen dat zijne klanten, toch ook medebur gers als wij, morgen hij het ontbijt met een blik van welgevallen naar de versche cadetjes zullen kijken. Dat is plichtgevoel, mijne heereu, en zulk een plichtbesef kan niet anders dan rijke zegeningen dra gen. Het is dau ook eigenlijk overbodig te wenscheu dat die zegeningen in overvloed het deel van dezen jongeling zullen zijn. Maar toch, n glas moet meneer X nog met ons ledigen op den bloei en de welvaart van eene zaak, die ouder zulk eene uitstekende leiding staat als de zijne. Jan, een flesch Champagne. Komaan meneer X, daar ga je. Lang leven je vader en je moeder, om in een geluk kigen ouderdom getuigen te zijn van den voorspoed van een braven zoon." De brave zoon werd geroerd en gaf ook een flesch champagne en raakte zoo in de pret, dat hij zijne heele bakkerij vergat en de blikken van wel gevallen" zijner klanten den volgenden ochtend achter een nijdig sluiertje verborgen waren. Zoo ging het nog geruimen tijd voort tot ein delijk onder de fanfare: daar is een tijd van komen en een tijd van gaan, de bijeenkomst toch uiteen ging; en geen van al de zondaars heeft zich ooit willen laten overtuigen dat ze erg veel bombast te slikken hadden gekregen. Integendeel, deze toostenmepper kreeg de renommée van een uitmuntend spreker te zijn en het duurde niet lang of hij werd door zijn aan hang afgevaardigd naar den Raad, om die groote heeren eens op hun nommer te zetten. Als ik mij wel herinner heeft een kapitein van de schutterij verbeeld u zoo'n hooge plaats voor hem moe ten maken. Met het op hun nommer zetten van de groote heeren" ging het niet al te vlot en de toostenslaande bakker maakte een vrij mal figuur. Maar minimi INI n imiiiiiiiiiiiiniimiiiiiiii iiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitnititiiiii In de Kampong. DOOK VEH A. (Slot.) «Hoe vinden jullie 'm?" vraagt Vonk ook nu, een geschoten wild varken, dat hij om den breeden gespierden nek op de schouders heeft gedragen, met een smak op den grond werpend, terwijl hij daarna zijn geweer, een ouden beroesten tromplader, in een hoek van de voorgalerij nederzet. «'t Was me 'n vrachhie," gaat hij daarop voort, den breedgeranden rotanhoed afnemend om zich daarmede lucht toe te wuiven met de eene hand, terwijl hij met de andere de afgezakte wit en rood gestreepte bemodderde nachtbroek tot ouder de oksels ophaalt over den grijswolleu borstrok. In een kringetje hebben de drie anderen zich intusschen om 't doode varken opgesteld. Wat 'n kanjer hè?" merkt de hoefsmid tot den naast hem staandeu man in 't wit op. Zeg Vonk, er blijft zeker nog wel een stukje voor mij over? Hier zoo'n achterpoot bijvoorbeeld?" vraagt de majoor. Eu de man in 't wit, zich vermannend, blijkt een zekere voorliefde voor 't haasje te hebben. De heer des huizes heeft op deze aanvragen slechts een kort gebrom tot antwoord en, den armen dooden knor bij de achterpooten opnemend, sleept hij 't dier mede naar binnen oiu daar met een stentorstem zijn beide zonen, die de fuuctieën van slachter waarnemen, tot zich te roepen. De drie in de voorgalerij hebben zich iutusschen weder op hun plaatsen neergezet. Eensklaps ver toont zich tegelijkertijd een glans vau genot op die gezichten daarbinnen worden eenige llesscheu ontkurkt. Weldra komt Vonk weer naar voren, met een paar flesschen en de noodige glaasjes. Den rotanhoed heeft hij door een wit en blauw gestreepte slaapmuts vervangen; hij is nog wat warm vau de jacht en bang voor kouvatten. .Dit oogenblik vast te houden en op 't doek te vereeuwigen zou het penseel van een Jan Steen waardig zijn geweest die ruwe, verweerde nog maar half ontnuchterde gezichten in vurige behij was de ijsbnker en ofschoon de eerste proef met dezen bakker genomen, .de kiezers we! voor vele jaren van een herhaling afschrikte, later, toen de democratische strooming zich meer en meer baan brak, voerde die bij elke doorbraak burgers naar 't stadhuis en het is tegenwoordig niets buitengewoous meer gemeenteraadslid te zijn. Een president van een rederijkerskamer had voorheen veel meer bekijks. Op het oogenblik is het, zooals ik zeide, in de Raadzaal of men door de buitenwijken loopt. De deftige buurten zijn ook nog wel ruim vertegen woordigd door namen als Melvil vau Lijnden, Huijdecoper van Maarsseveen en JVigtevecht, Verloreu van Themaat, van Asch van Wijck en last not least Templeman van der Hoeven, maar namen als van Straaten, de Ligt, vau Lier, Warendorf en meer anderen versiereu allaug onze gevels en de jongste verkiezing heeft ons zelfs gebracht: van Ha>sel niet eens vau Hasselt, maar van Hassel Grondijs, Huijberts. Als men niet wist dat laatst genoemde notaris is met een goede praktijk, zou men immers niet met hem willen ruilen. Is dat een naam... Huijberts? Ik geloof dat mijn barbier ook zoo heet en ik hoop vau harte dat ons raads lid niet zoo woordenrijk zal zijn als ziju baardschrapende naamgenoot. Maar in 't gezelschap van dit drietal is ook nog een heel mooie naam ous deelachtig geworden: Baert de la Faille! Klamp u vast meneer Baert aan Verloren eu de anderen, die ik noemde. Vorm met heu een hecht bolwerk tegen den wassenden stroom vau de Van Hassels en Groudijzen of we gaan ten groude. llttlttttHIIIIIHIIIIII TOONLLC7ÏTMVZIEK Tooiieelroein. Catulle Mendès is bezig zijn tooneelkritieken te verzamelen; het tweede deel van l'Art uit Théatre is nu verschenen. Het belangrijkste van dien tweeden bundel is de voorrede, waarin Mendès, op het voetspoor van Victor Hugo en Dumas Vila, de gelegenheid heeft gevonden om allerlei dingen te zeggen- die hem op het hart lagen. Hij heeft het daarin over het aandeel dat den acteurs toekomt in het succes en het scheppen van dramatische werken, en het aan deel dat zij zich daarin toekennen, twee zaken die volgens hem hemelsbreed uit elkaar loopen. Zijn tooneelschrijvers veel dankbaarheid ver schuldigd aan hun vertolkers 'i Men weet hoe Coquelin denkt over Molière en de andere too neelschrijvers, die »hem op het denkbeeld van eene creatie gebracht hebben"; hij acht hen wel gelukkig dat er een Coquelin geboren is, voor wien zij werken mochten. Met I'ossart en de andere tooneelvirtuozen zal het wel eveneens zijn; strenge regisseurs op Duitsche theaters hebben het heel dikwijls met tooneelspelers aan den stok over het recht dat deze eischen om zich hun rollen »zurechtzulegen." Catulle Mendès zet voorop, dat hij veel achting heeft voor de acteurs, «gewoonlijk heel brave iimiiniiiiiiiiim iiiiiiiiiiiiiu wondering en vereering starende op hun afgod, de vierkante flesch hun verwaarloosde kleeding nog daarbij grotesk of walgelijk 't geheel, naar gelang van 't standpunt dat men inneemt. Heb je geen krant?" vraagt de majoor na een poosje aan Vouk. Deze 't glas, dat hij juist aan den mond heeft gebracht, nederzettend staat schielijk op, om vanachter eene bamboelat der omwaudiug, een courant te voorschiju te halen en op de tafel te werpen met een: Hcbbe jullie die niet eens gezien? Ik had 'm nog wel klaargelegd, maar jullie hadde natuurlijk geen andere gedachtens dan aan de jenever. Miju ook al goed leve de jenever, daar gaat ie." En iu n teug zijn glas ledigend, welk voorbeeld de anderen volgen, schenkt hij wederom in. De boeberlap mot voorleze," spreekt de smid de courant opnemend. //Die het de beste stem van ons allemaal." //Boeberlap," zegt de hiermede bedoelde zijn bijnaam herhalend en daarbij de wenkbrauwen fronsend, 't Enkele glaasje van zoo even heeft hem reeds een weinig meer strijdlustig gemaakt. Kom van Luuteren, 't was immers maar een aardigheid van Willemse. Maak je nou niet kwaad en lees ons voor, dat doe je immers zoo goed." Van Luuteren, zichtbaar gevleid door deze toespraak, voldoet aau 't vriendelijk verzoek van den majoor. 't Eerst komen natuurlijk de berichten van Atjeh in aanmerking waarbij de lezing herhaaldelijk door op- en aanmerkingen van de aanwezigen wordt onderbroken, terwijl inmiddels de hartversterking niet vergeten wordt. 't Was toch 'n weergaasch kranig stukkie hè, hoe ze dieëu Toeshang (temer der tusscheu uitgejaagd nebbe," waagt Wiüeuise tijdens eeut> pauze op te merken. 't Mocht wat,'' valt de majoor" op scham peren toon iu. ,/lk weet niet of jullie Boekit Seboen kennen, jou vraag ik 't niet Vonk, jij bent er natuurlijk wel 's geweest." Spreker houdt even op om, als zij, tol wie hij de vraag richt, ont kennend 't hoofd schudden, daarop voort te gaan: //Nou ik wel, ik ben 'r 'u paar jaar geleden nog 's geweest bij 'n oorlogsmarsch ouder overste..., ach hoe heet ie ook weer, enh'ju 't doet'r niet toe, jelui ziet dat ik 'r geweest ben. Eu als ze mij nou gezegd hadden ga jij die Toekoe Ocinar van Boekit Seboeu wegjagen, nou dan was ik niet eerst naar die andere berg gemarcheerd, want zie je, Boekit beteekeut zooveel als ber^, maar ik was troes door naar Boekit Seboen gegaan en had die meneer Uemar daar bij zijn vestje gepakt. Wat hebbeu ze nou, de vent is 'r weer van door, ze menschen, warm van hart, vatbaar voor geestdrift, gul van hand, gul met vriendschap en medeIjjden, en niet weerzinwekkender in de ondeugden of belachelijkheden van hun beroep dan letter kundigen, advokaten of sportsmen.1' Hij ziet hen met genot, omdat zij hartstocht, vreugde en smart zijn, dolheid en wanhoop, liefde, haat, fantazie, alles in n woord, zichtbaar en tast baar tot het uiterste gedreven, levend ideaal !" Maar over hun pretenties zegt hij: »Zij berusten er niet in, als masker en spreek trompet te dienen voor Aeschylus of voor mijn heer Ordonneau; in plaats van tolken willen zij vinders zijn. Dat verwy't ik hun. Gevloekt de man die het eerst, in plaats van eenvoudig te zeggen: »De rol is door mijnheer X voor het eerst gespeeld," op het idee gekomen is, te zeggen: »die rol is door mijnheer X gecreëerd." Van de inbeelding, eene rol te creëeren, tot die, een geheel stuk te creëeren, is de afstand niet groot; misschien is uit een onjuiste uitdrukking, uit een onhandige lofspraak, al het kwaad wel ontstaan. Zeker, en te betreuren, is het, dat er op het oogenblik geen tragédien, of comédien, of vaudevillehansworst is, die niet meent het recht en zelfs den plicht te hebben, wat van hem zelf in de stukken te leggen. En niet alleen dat wat inderdaad van hem zelf is: de schoonheid of grappigheid der hou dingen, de aangenaamheid van het gezicht, de klank van de stem, de duidelijkheid van zeggen, de ware of schijnbare echtheid der emotie, de aantrekkelijke vroolijkheid van zijn karakter, maar ook wat litterairs, dat in 't geheel niet van hem zelf is. Ik herinner me een der beroemdste, intelligentste acteurs der Comédie-Eranc,aise te hebben hooren zeggen: «Zijn wij niet de natuur lijke medewerkers der tooneelschrijvers ?" Wel neen, zeker niet! Raadpleeg mijnheer de la Palisse maar eens, den eenigen man die altoos gelijk heeft; bij zal u antwoorden: «Acteurs zijn acteurs; schrijvers zijn schrijvers." Bewonderens waardig axioma! Ge leest Talma een rol voor; wat moet Talma nu doen V Naar de voorlezing luisteren, de rol begrypen (dat is nog niet eens noodig), haar van buiten leeren totdat hij haar zonder fout kan opzeggen, zich er in alle opzichten aan houden, doen uitkomen (tot in de fijnste nuances die de schrijver hem openbaart) al hare schoonheid, hare gratie, hare kracht, door de volkomene onderschikking van zijn veelvormig wezen aan die schoonheid, gratie en kracht. Want die gave van indienststelling is het genie van den acteur; en een acteur die op andere wijze subliem wil zijn dan zijn rol het hem voorschrijft, is geen goed acteur." Mendès heeft het later over het kortstondige van den acteursroem, waar de acteurs zich gaarne om laten beklagen, en dat ook door dichters in vers is gebracht, »Die Nachwelt Hicht dem Mimen keine Kriinze", en door Alfred de Musset in de Stances <t la Malibran. Daar hecht Mendès in 't geheel niet aan. ;>Vergiet er toch geen tranen over, goede zielen, dat die groote glorie der tooneelhelden zoo iliiiiiiiiiiiHiiiiitiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiMiiiimimititiMiiiiiiiiK hebben 'm niet te pakken kunnen krijgen. Eu als ie niet op Boekit S^boen had gfzeten dan was ik in n stuk doorgeloopen naar Ivroeng-Raba en had de heele kloof afgezet dat er geen mannetje uit kon komen. Zie je zoo had ik 't 'm geleverd." In volle bewondering voor de door den spreker aan den dag gelegde strategische bekwaamheden staren van Lunteren en Willemse hem aan,'t geen hem tot nog grootseher daden aanspoort. Ja en ik had 'r voor gezorgd, dat we geen mannetje verloren hadden." Een algemeen hè" doet hem eensklaps inhouden, dan gaat hij, zich uitsluitend tot de beide hiervorengenoemden richtend voort?bij Vonk zou 't hoogstwaarschijnlijk toch niet pakken: Waarom hè? Dat begrijpen jullie zoo niet, zie je, maar met 'n beetje beleid en strategie kun je daar heel best voor zorgen. Eu ik vind 't 'n schande weet je, om die arme soldaatjes zoo maar voor niets te laten doodschieten." //Ja, ja," vallen de beide toehoorders met, een zucht van verlichting in. Bij dat beleid en strategie van den geleerden spreker heeft 't huu een weinig geschemerd, maar diens laatste uitval valt ontzet tend in den smaak. Schelden kunnen ze en gedu rende eenige oogenblikkeu beijveren zii zich om van deze hunne kunst de doorslaandste bewijzen te geven. Vonk heeft zich intusschen dit intermezzo ais eene diversie ten nutte gemaakt om zich zelf een extra glaasje iu te schenken en te ledigen. Wanneer zijn hand dan op nieuw naar de flesch grijpt merkt de smid het en nchuift zijn glas bij : //Schenk ons ook 's iü." Brommend voldoet de heer des huizes aan dit verzoek en van Luutereu neemt de couraut weder op om met de lezing voort, te gaan. Plotseling onderbreekt de majoor" de lectuur met een vloek, daaraan toevoegend : Zien jullie nu, de, menschen laten doodschieten dat kunnen ze, maar zorgen dat de soldaten ook behoorlijk te eten krijgen als ze vechten moeten, dat, vinden ze heelcmaal niet noodig. Ik weet we), ik had 't lekker vertikt," met deze laatste woorden 't bewijs leverend, dat 't ofticieele oordeel over zijn militaire waarde zeer juist was geweest. Ja," valt nu van Lunteren in," de soldate late ze honger lije maar de oll'esiere neme 't 'r goed van." Da's niewaar," roept de smid uit. Wat weet jij der van r" merkt de vorige spreker honend op. Hebbe de paarde je soms wat verteld as ze bij je in de smeeierij kwame?" //Alsof ik te vore niet cavalderist eerste klas Ejeweest was voordat ik bij de smeeienj kwam en toe heb ik dikkels gezien hoedatte de ofl'esiere plotseling wordt uitgedoofd met het voetlicht dat hen bescheen! Van allen artistieken roem, blijft juist die van den acteur het langst, de eeuwen door, tot het eind der tijden, levens krachtig, bloeiend, onverwoestelyk ! En waarom ? Omdat, zoodra het sujet dood is, niemand het tegendeel meer bewijzen kan ! Meen niet, dat ik hier met paradoxen scherm; ik kan bewijzen wat ik zeg. Er is een Homerus geweest; Zoilus heeft ge zegd: »nu ja, die Homerus!" Er is een Euripides geweest, men weet wat er, na Aristoteles over hem gezegd is; en Shakespeare, de zielen koning van Engeland, is door een Engelsch koning »die snaak" genoemd. Cicero kan men uitschelden, uitlachen, onuitstaanbaar aristocra tisch en babbelziek vinden, maar Roscius blijft een groot acteur, want niemand kan het tegen deel bewijzen." Er is zeker in Mendès' bewering iets waars; toch kan men niet tegenspreken dat de schrijver den acteur, die hem goed begrijpt, die de per sonen zijner gedachte in personen der werkelijk heid omzet, wel eenige dankbaarheid verschuldigd is. En zelfs, mag men de legende gelooven, dan werden niet enkel moderne schrijvers, maar ook Molière en Voltaire, door eigenaardigheden van hun acteurs op het denkbeeld gebracht van scènes, die onsterfelijk zijn gebleven. Wat het gebruik van het woord »creëeren" betreft, is zeker de waarheid aan den kant van Mende 3; niemand toch is de schepper, dan hij die de kiem, de gedachte van een werk heeft aangebracht. v. L. Antoine. In zijn nieuw theater (de vroegere MenusPlaisirs, aan den Boulevard de Strasbourg) zal Antoine de volgende stukken geven: Le repos du Lion, van Eranyois de Curel, een sociaal zedenstuk; Girouettes van Maurice Vancaire, eene uiterst pikante »étude de moeurs parisiennes" ; een socialistisch drama van l'rbain Gohier, spelend op de barricaden der Commune; lifyultat des uoiirses, van Brieux; Lu enge, van Lucien Descaves, dat evenals een stuk van Uctave Mirbeau, naar men verwacht en misschien hoopt, door de censuur verboden zal worden; Lu l'erre, naar den roman van Zola. Als reprises belooft Antoine: L't'-cole des femmes, van Molière; Jiérénice, van Ilicine; liomco et Juliette, naar Shakespeare; en Les Tisserau/la, naar Hauptmann, ofschoon ook dit nog door de censuur wordt tegengehouden. Mascagni- reclame. De drie beroemdste vertegenwoordigers van het muzikale Jong-Italiëzijn uit kommervolle omstan digheden binnen betrekkelijk korten tijd tot geze ten burgers geworden, eu omdat zij armoede ge kend hebben, genieten zij nu des te meer van de vruchten van hun welgeslaagden arbeid. Leoncavallo is het liefst in het schitterende Parijs; Puccini is ziju vaderland getrouw gebleven en woont in zijn prachtige villa iu Torre de Lago, even ijverig bezig met, zijn kuust als met alle andere moderne sport. Het meest geniet Mascagni iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini mi wachte met der ete totjat ook onze potjes gekomine ware, asse we der 's op uit ware. Maar jij leelijke boeberlap," spreekt de smid zich opwindend, hou jij asjeblief je mond over ome ofl'esiere eu bemoei i je eiges met je dokters ea .. ." volgt eeue opsom ming van de gewoonlijk aan ziekeuoppassers in 't leger toegekende attributen. Van Luutereu stuift woedend op en wil zich op Willemse werpen, maar de heer des huizes houdt hem tegen, daar hij reeds hoogst bedenkelijk op zijne beenen waggelt. Laat me los!" schreeu wend en worstelend om zich uit den ijzeren greep te bevrijden begint de goede man nu te schelden tegen den smid, die eindelijk op een: kom op as je durft laffe dronkaard" aan de uitdaging gevolg wil geven maar door Last daarin verhinderd wordt. Een oogeublik trachten nu de beide auderen de twistzoekers te kalmeeren. Als dit niet spoedig gelukt begint 't Vonk te vervelen en met, eene hand het scherm op zij schuivend werpt hij met de andere zijn gast de voorgalerij uit, zoodat laatstgenoemde met ziju gezicht in 't zand terecht komt, terwijl hij daarna aau Last een teeken geeft om evenzoo tegenover den smid te handelen. //As ze wille vechte, late ze't dan buiteu doen." Een poos blijven de man iu de kaputj-is cii de man in 't wit, bedwelmd door den val en de ge noten hoeveelheid alcohol roerloos op dcu grond liggen. De boeberlap" krabbelt 't eerst op om dau Vonk met een vloed van scheldwoorden te overladen en te dreigen met aangiften eu zoo meer. De smid heeft zich ten slotte ook weder op de been weten te brengen, maar voelt zich wat slapjes in de knieën en grijpt als eeuig voorhanden steun deu arm van ziju auta^ouist. /?Kom laat die gemeene kerels loope," spreekt hij gemoedelijk, ga met mijn mee dau drinke we same bij mijn nog 'u borrel." Broederlijk gaan nu beiden, arm in arm, elkander steunend, huns weegs doch niet alvorens vau Luuteren een verpletterendeu minachtenden blik geworpen heeft in de richting van de kort te voren op zou hoogst eigenaardige wijze verlaten voorgalerij. Vouk trekt zich hiervan evemmu ais van de scheldwoorden eu bedreiging-en iets aan. Hij kent zijn luidjes en weet dat morgen op 't gewone uur noch de smid noch de boeberlap" op 't appel zullen outbrekeu. Kalm als ware er niets gebeurd vult hij nogmaals de glazen voor zich eu den overgebleven gast, om daarna, de beeuen uitstrekkend, een zoo gemakkelijk mogelijke houding aau te nemen. Wel Last der is ai menig jaartje voorbijgegaan sedert wij elkaar kennen hè?" Deze vraag is 't sein tot 'c oprakelen van 't

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl