De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 3 oktober pagina 9

3 oktober 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1058 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. leden, die een jaarlyksche bydrage van ten minste ?5.?storten en leden, die jaarlyksch ten minste f 1.25 betalen. Het lidmaat schap staat open voor: a. allen, die behooren tot den Nederlandschen stam; fc. andere personen, die het genootschap wenschen te begun stigen ; c. bestaande Nederlandsche kunstkringen, letter- of taalkundige en andere vereenigingen. De opgave voor het lidmaatschap en van de bijdrage, die men wenscht te storten, kan worden gedaan aan het hoofdsecretariaat, «Jan Frans Willems", Scheldelaan, Gent, en aan den heer J. J. B. v. d. Cby's, te Delft. Aan deze adressen zijn tevens (je verkrjjgen afdrukken van de wet en van het laatste Neerltmdianommer, die echter bij niet toetreding kosteloos weder gorden teruggewacht. Nederlanders, waakt voor de kracht, de zelfstandigheid van onzen stam, voor het behoud van onze schoone moedertaal, door eendrachtige samenwerking by dit edel streven. : TI t r e c h t. G. J. BKraiv«EEVE, Wd. Secr. voor N. N. Julius Pruttelman Brommeijer. Dat is je niet gelukt, Sjoerd, zei ik tot Meinesz. je libertijnsche denk wijze in den Raad de zege te ver schaffen. Jij en Gerritsen bent er bekaaid afgekomen. Wij blijven bid den hierin Amsterdam,aanvankelijk nog dat neutraal gebedje, en ik hoop het te beleven, dat ook het oorspron kelijk gebed, waaraan de kinderen Israëls een ergernis namen, weer in «ere zal worden hersteld. Hoe kon je toch zoo wezen en hoe ben je zoo geworden? Is het de invloed van Treub die nawerkt of heeft van Hall je het ongeloof aangepreekt ? In elk geval kan ik me niet begrijpen, dat je met dien Gerritsen gemeene zaak gaat maken. Sjoerd schudde zijn hoofd en antwoordde ?eerst niets hij gevoelde blij kbaar dat noch de «wijsheid" noch de «voorzich tigheid", waarom hij niet meer wilde vragen, in voldoende mate door hem was aan den dag gelegd en zoo gaf hij mij alle reden hem toe te voegen: Sta je daar in je verlegenheid nu zelt niet als het beste argument voor het gebed? Sjoerd zuchtte nog eens en zei: ja, ik stem je toe, die zaak was slecht aangepakt. Wanneer iemand, zooals Gerritsen, van het eene ongeluk in het andere vervalt en men ziet hem dan midden in zijn rampzaligheid met een voorstel komen om in het vervolg niet meer te bidden, dat moet op de ge tuigen een slechten indruk maken. Hot ware beter geweest als een ander, b.v. Muller of Kouveld, een man, wien het genoeg voor den wind gaat om hem niet te kunnen ver denken van zich op het lot te willen wreken, de afschaffing hadde voorgedragen .... en had het Gerritsen voor een ?enkelen keer niet aan de noodige wijsheid en voorzichtigheid ?ontbroken, dan zou hij zich bij deze gelegenheid ter wille van de zaak op den achtergrond hebben gehouden; iets waartoe men den man altijd bereid vindt. Ja, hernam ik, geef jij hem nu maar de schuld; zoo gaat het in de wereld; de menschen zijn bijna nooit het slacht offer van hun eigen fouten; zoodra er van schuld sprake is, zoekt ieder zijn remplacant. Maar dat zal je niet helpen. .Ten eeuwigen dage zal in het boek der stads-en landshistorie je naam geschandvlekt staan, als van een burgervader, die op zijn negentiende-eeuwsch, fin de siècle, der ongodisterij een stoel met de drie X X X in den Amstsrdamschen ge meenteraad heeft willen aanbieden, maar gelukkig zal het nageslacht dan ook lezen, dat van de 42 aanwezigen, 20 dat opzet hebben verijdeld en je te verstaan hebben gegeven : of je wil of niet Vening, bidden zul je! Ik moet zeggen, dat is een gerechte straf voor je; was 't op de publieke tribune niet te benauwd van al de baliekluivers, die 's Woensdagsmiddags daar nog liever een zitje hebben, dan dat zij over de leuning van de brug aan den Voorburgwal hangen, en kon ik in het verlengde van de Raadzaal, als voornaam poorter, een plaatsje innemen, zonder me onder controle van je sergeant-auppoost te stellen, ik zou eens komen kijken, om jou tegen heug en meug, met je gezicht, dat anders als voor een plechtige verrichting gesneden schijnt, Onze-lieve-Heer te zien aanroepen. Ik zal daar niet verschijnen, want ik kan het me ook zoo best voor stellen vooral op dit oogenblik, nu je daar voor me zit. Waarachtig, onwillekeurig doe je me denken aan dien kwaden jongen, die het Onze Vader maar niet wou op zeggen, tenzij zijn moeder hem met een lat dreigde, met de onmiskenbare bedoeling, heter uit te zullen ranselen. Enfin, dat was voor dat knaapje z'n opvoeding, maar jou opvoeding Sjoerd, moest nu toch wel voltooid kunnen heeten! Je hebt het alleen aan je kinderachtigheid te wijten, dat de wel denkende leden van den Raad je het uitspreken van het febed tot een periodieke strafoefening hebben gemaakt. Je ad in deze geen kleur moeten bekennen, zoowel om je zelf als om je raadsleden. Wat zal nu het geval zijn'? Dat zelfs zij, die gewoon waren zonder eenige bijgedachte naar het gebed te luisteren, allicht eens een oogje zullen opendoen om te zien wat voor gezicht jij als voorganger zet; wat tengevolge kan hebben, dat .juist de lui, die het meest behoefte gevoelen aan hun plicht herinnerd te worden, zooals x\ltes, meer op jou zullen letten dan op de woorden die je uitspreekt. Nietwaar, hier is schade aan alle kanten tegelijk, maar denk erom, de grootste schade lijdt het burgemee&tersambt.... want niet licht zal het, ve;geten worden, dat de Amsterdamsche gemeenteraad in 181J7 zijn voorzitter nog zóó onder den duim had, dat hij dien tot alles kon dwingen, tot zelfs bidden incluis. Sjoerd heeft iets hoogs in zijn wijze van zijn; je kunt aan alles merken dat hij een afstammeling is van de vrije Friezen, die er maar moeielijk toe konden besluiten den nek te buigen. Ik zag dan ook duidelijk aan de manier, waarop hij kaarsrecht zijn hoofd ophief', hoe hij inHerlijk zich verzette tegen de vernedering hem aangedaan en de straf hem opgelegd. Hoor eens Brommeijer, zei hij op zachten toon maar met grooten nadruk.... ik zal niet met je redeneeren over dit onderwerp. Eén ding echter moet mij van 't hart. Toen de Raad eenmaal wist hoe ik, die dan toch het gebed niet alleen moet bijwonen maar ook gal/ouden ben het uit te spreken, over deze zaak dacht, had men geen besluit behooren te nemen, tegen mijn overtuiging en wil. In een land als het onze, van gewetensvrijheid is het iets ongeoorloofds, onder welk pretext ook, iemand den dwang aan te doen, gelijk ik spreek nu niet van mij zelven den burgemeester van de hoofdstad geschiedt. Deze burgemeester nog eens, ik spreek niet van mij zelf kan ongeloovig zijn, Spanje, Cuba en de Vereenigde Staten. Broeder JOHATIIAX (tot den Spanjaard) : »Uwe Heerlijkheid zal over die koloniale lappen nog struikelen. Laat mij inminste van Cuba bevrijden." u tenminste hem het houden van het gebed als een verplichting op te leggen, is in strijd met vrijzinnigheid en moraliteit.... Ik moet erkennen, ik gevoelde op dat moment iets voor hetgeen Sjoerd zei, en daar ik begreep, dat het in elk geval een moeilijk te vergulden pil voor hem was. terwijl hij toch al met een begrooting had moeten aankomen, die den b) i j moedige ten burgervader en blijmoedig is Sjoerd van nature niet erg naargeestig zou maken, liet ik zijne opmerking voor hetgeen zij was. Maar dat de beste antwoor den in den regel je eerst invallen als de man, die ze zou moeten ontvangen, ze niet meer hooren kan, ondervond ik ook weer bij Sjoerd's argumentatie. Toen hij weg was, las ik het verslag nog eens over en ontdekte in de redevoe ringen der voorstanders van het behoud der plechtige ope ning van de raadszittingen geen regel, geen woord, geen syllabe, waarbij te denken viel aan een streven naar 't uitoefenen van gewetensdwang: het waren integendeel allemaal overwegingen, van verstandelijken, gemoedelijken, godsdienstigen aard. En het meest stelden mij de namen der voorstemmers gerust. Iets wat Sauvage. Altes, v. Nierop, Boelen, Schut, Onnes begeerden, kon onmogelijk in strijd verkeeren met de eelite liberaliteit. Ik sprak er dan ook van Nierop daags daaropvolgende op de Beurs eens over en zei tot hem: je bent mij meegevallen F rits, om je de waarheid te zeggen, ik had niet gedacht dat jij je ook verzetten zoudl tegen dien toeleg van Meinesz en Gerritsen. Hij keek ietwat verwonderd en vroeg mij : hoe zoo ? Dat bracht me een weinig in verlegenheid en ik antwoordde hem: hoe zoo vraagje? wel, van alle lui, die ik in mijn leven ooit heb zien bidden staat jou gezicht er het minst naar, maar kun je nu begrijpen wat Meinesz toch tegen die ge woonte heeft ; hij wou beweren dat hem te verplichten tot het spreken van een goed woord, in strijd verkeerde met de moraliteit en de liberaliteit. Van hierop vatte het blijkbaar evenmin als ik. Weet ik veel! riep hij uit als ik mij bereid verklaar het aan te hooren en er me hoed bij af te zetten, mag Meinesz toch wel de moeite nemen liet voor te lezen, en het is zonde, dat hij het met zoo weinig ingenomen heid doet... Jawel, viel ik hem in de rede, hij leest, het veel beter dan (rijs. Een paar dagen later kwam ik Altes tegen en ik richtte tot hem dezelfde vraag. Och. zei Altes. ik heb daar geen 'oordeel over, maar ik kan mij best begrijpen dat de burgemeester meent een overbodig werk te doen; hij is niet in zaken en kent dus zoo niet de verleidingen waaraan wij dagelijks blootstaan. Want eigenlijk hel) ik mij inden Raad versproken. Ik bedoelde niet, dat het zoo noodig was door dat gebed aan onze plichten als raadsleden herinnerd te worden, maar ik wou zeggen, dat, het. zoo'n voordeel voor ons was, omdat het, als we het l'rinsenhof weer verlaten hadden, nog bij ons bleef' nawerken in onzen handel en wandel, op het kantoor, op de Beurs, in huis en in de Sociëteit ... Want waarlijk Mijnheer Bronmieijer, als u eens precies wist hoe weinige van ons vijf-en-veertigen, behalve als Meinesz ons op den Voorburgwal daarin voorgaat, aan den hemel denken, zou u u bedroeven over de boosheid van het tegenwoordig geslacht. Boelen, die ons gesprek aanhoorde, kwam zich ook nog even er in mengen. Zeker mijnheer Brommeijer, zei hij, Altes heeft volkomen gelijk. Maar er is nog iets anders: 'zooals ik Onnes en Schut vóór de raadszitting deed opmerken: het gebed, hoe ook beschouwd, is het cement dat de maat schappij in haar voegen houdt. Schaf je het af, dan gaat het hek van den dam en je geeft het socialisme, anarchisme en nihilisme vrij spel. Eergisteren had ik het genoegen Sauvage te ontmoeten ; hij had Dinsdagavond ons zijn gewoon bezoek niet kunnen brengen en zoo verlangde ik al naar hem. Weet jij ook, begon ik dadelijk, hoe het mogelijk is, dat Meinesz in dat gebod om j-uilie voor te gaan een beleediging van de mora liteit en der liberaliteit kan zien '? Maar Sauvage, dien ik voor een der scherpzinnigste leden van den Raad houd, kom al evenmin een verklaring geven. Wat die schending der liberaliteit betreft, dat moet een misverstand zijn, meende hij. Het gebed, zooals het tegenwoordig luidt, is zelf een toonbeeld van vrijzinnigheid, en de moraliteit, hoe die door een voorschrift tot bidden benadeeld zou kunnen worden, ik versta het niet; dat Meinesz eenvoudig bij het voorlezen het woordje »amen" weglate en hij heeft zich gevrijwaard van alle huichelarij. Maar, zoo vervolgde Sauvage, na een oogenblik zwijgens, de tijd. dien wij beleven, is zeer ongunstig voor het bewaren van het decorum, dat voor't minst ons edel achtbaren tot duren plicht is gesteld. U zal gelezen hebben,hoe te Utrecht onze collega's gisteren met overgroote meerderheid de godsdienstige opening der raadszittingen hebben afgeschaft; erger nog, dat reeds vóór die afschaffing gedurende twee en een half jaar in het geheel niet gebeden was, ter wijl vóór dien tijd de voorzitter alleen een gebed aanhoorde, dat haast niet te verstaan was onder het gedruisch. hetwelk uit de w.achtkanier in de raadszaal drong. U begrijpt, dat als zoo iets in Utrecht kan gebeuren, de zetel van Bronsveld, het brandpunt der Christelijk-Historische partij, van ouds de vuurhaard en smidse van bijna alle orthodoxie, dat wij nog van geluk mogen spreken, nu we een burgemeester hebben, die. zij 't dan ook tegen wil on dank, onze raads zitting wijdt. De laatste mededeeling, die voor mij nog nieuw was, bracht mij eenigszins in een wrevelige stemming; daar rezen uit mijn binnenste woorden op mijn lippen, welke het mij ineen heroieke poging van zelf'beheersching gelukte weer terug te dringen ; ik maakte voorzichtigheidshalve een eind aan onze bespreking van dit onderwerp, door Sauvage de hand te drukken, hem toevoegende: je hebt gelijk, vriendlief, aan jou en aan al de liberale leden, die je geholpen. hebben, mijn hartelijke dank.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl