Historisch Archief 1877-1940
No. 1059
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
directeur van »Ons Huis" in de Rozenstraat
geldt blijkbaar ook: Goed voorgaan doet
goed volgen.
6/7 October 1897. D. STIGTER.
iiMiiMiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiMiiMimmiiiiimiiMiiiiimHiiiiiiii
TOONLLCTfMVZiEK
»Kou. Ver. Het Nederlandsch ooueel" :
De Maa//J van Orleuns.
De gebrekkige vertaling waarvan men zich bij
deze voorstelling heeft moeten bedienen, heeft aan
stonds veel bedorven. In don tekst van Schiller
is het, een martiale symfonie, in welke de stem
des konings een zwakkeren, klagenden, maar geen
onmanlijken toon spreekt; van begin tot einde
doorjubeld van Johanna's krijgslied, dat even voor
het einde daalt en bijna dooft, maar aan het slot
heerlijker stijgt en uitgaat in de teedere
opgetogenheid van haren vaart ten hemel. Doch als nu
onder de wreede handen van den vertaler, het
drama zijn inhoud van geluid moet afstaan, en
weinig meer dan een bloedloos lichaam van verzen
overblijft, kunnen de tooneelspelers met de
gebroden en doffe dichtstukken zoo weinig het effekt
van kunst bereiken, als de muziek van gerafelde
en slappe snaren van een gekraakt instrument.
En daar komt bij dat men bekwamen en ijverigen
akteurs wel al deze rollen kau opdragen, maar
toch niet maken, dat zij, die eenmaal anders ge
mond zijn, toonvol en maatvol zullen spreken. De
bonhommie en guitigheid van Schulze, de fijnere
kalmte van Chrispijn, de leukheid van ourniaire,
de onverschilligheid van Henri de Vries, de salon
manier van Clous, zijn eigenschappen die alle
schouwburgbesturen weten te,waardeeren, en bij de
bezetting van zeer vele stukken uitmuntend kun
nen gebruiken. Maar hunne namen, op het pro
gramma vermeld achter die van ridders en krijgers;
hunne schedels, bedekt met de pruiken (van H.
van den Beugel); hunne ledematen met de
costumes (van W. N. Mulder); en hun gaan enkomen
op slagveld en in hofzaal volgens de regie (van
W. P. de Leur), maken er nog geen sprekers van,
die haast meer zangers dan sprekers moeten zijn,
voor de verzen van Fr. von Schiller.
Zij, die talenten hebben voor den vrede en den
huiselijken omgang geschapen, worden huns ondanks
geworpen in den tuimel vau oorlog en staatszucht.
De eischen van het repertoire zijn onverbiddelijk,
en de gratie is te bewonderen waarmede zij zich
zelven executeereu, en ook een weinig het stuk.
Wij beleven, van dien kant beschouwd, meer een
terechtstelling dan een voorstelling, en hooren in
de woor len van ridder Raoul uit het eerste bedrijf:
Een slachting was 't, geen veldslag meer te noemen.
iets als de aanduiding niet slechts van hetgeen
voor eeuwen plaats heeft gevonden in het
Younedal, toen de maagd van Orleans zich op de
Engelschen wierp, maar bovendien van wat heden op
het Leidscheplein staat te geschieden, nu omge
keerd de Hollanders zich werpen op deze heilige
jonkvrouw.
De Heer van Schoonhoven is de vleesch en been
geworden krijgshaftigheid en zijne daverende
vokalen detoneeren niet in het rumoer van de botsing
der geharnaste benden. Evenmin het soms voor
dit werk te week trillende geluid van den Heer
de Jong. Doch beiden, in plaats van iu hunne
rollen te zoeken naar de stukken en brokken der
versregels, om er zoo goed mogelijk heele eu volle
van te maken, hebben, naar het schijnt, weinig
medelijden met de invaliede rylhmen.
De Heer Bouwmeester neemt ongeveer alleen
voor zijn rekening de baspartij in het gesproken
drama. Zijn mond is een veldstuk dat den donder
braakt; zijn keel een klaroen, in den krijg niet
vrij gebleven van wtêr en slagen, maar nog een
gaaf en krachtig koper.
*
Mevrouw Holtrop heeft mij een groot genoegen
gedaan. Verkeerdheden, zwakheden, afwijkingen,
uitzonderingen op den regel van een verdedig
bare opvatting en een aangename, somtijds aan
grijpende uiting.
llllliMiliiiiiliiiiHimtimiHliiiiiilli
Ons volgend Feuilleton /al bevatten: Eene
goede Hoerde van de mooie IJakkores Catlielijne
van Antwerpen en van den Jonklier Kolnnd
van Viiidhelyne zooals gij >vcl hooren zuil,
door Meester J <'? h a n v a n d c » J) a m m e .
Zegger en Speler van Apertisse," van Prof.
Dr. J4N TEN BRINK.
?iHiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiinnnnininuiniiiiniiii
EEN" UIT VELEN.
i,Ecu kop thee eu 'u broodje'' als 'l u blieft!"
Toen ik mijn bestelling had gedaan zonk ik in
mijn stoel terug met, het gevoel, dat nu alle
verantwoordelijkheid voorbij en afgedaan wa-i. Den
geheelen dag luulden die vier pence mij in den
weg gezeten. Hoi' zou ik ze het best besteden?
Moest ik er de knagiiigen van den honger mee
stillen, die mijn maag kwelden, of ze bewaren ?
Want zoolang er vier peuce is. is er hoop en het
kou mijn bestaan iu deze gelukkige wereld minstens
vier dagen langer rekken.
Maar ik laat, mij nogal vaak door de eerste
ingeving de beste medesiepen; na dus eeu ge
heelen dag over die vier pence te l:chl;e:i getobt,
stapte ik een kofliehuis innen en weg ging
de heele som.
Mevrouw Rössing Sablairolles en de Heer
Chrispijn hadden het eerste bedrijf geopend met
een dialoog, waarbij reeds dadelijk gebleken was,
dat aan het doen samenstemmen vau de personen
onze regie niet mag denken. De Heer Chrispijn
heeft, niets lyrisch in zijn stem, zijn stem is vol
komen metaalloos en draagt niet veel verder dan
de voetlichten. Het is bijna keuvelen wat hij doet,
van eenige voordracht der verzen is geen sprake;
het is alles te haastig, te schraal en te zwak; een
diktie, in een woord, die, zoo zij in andere genren
te pas kan komen, hier geheel misplaatst, is. Zij
geeft aan den toon des konings een zekere gemelijke
afgemetenheid, die hem zelfs in de tweede helft
van het drama, het tijdvak van zijne overwinningen
en eindelijke kroning, niet verlaat. Mevrouw ll
ssing daarentegen, heeft een doordringender geluid
en een breedere voordracht. Zij geeft ons een
weinig de illussie van het gedicht, en begeleidt de
kreupele verzen niet zonder zorg en liefde.
Nu komt Johanna. Tot den graaf Dunois, die
's konings plaats heeft ingenomen om haar te be
proeven, spreekt, zij in drie volkomen verzen:
Bastard von Orleans! Du willst Gott versuchen!
Steh' auf von diesem Platz. der dir nicht ziemt,
An diesen Gröszeren bin ich gesendet.
Mevrouw Holtrop zeide dezen aanhef zeer goed,
klaar, beslist, op den man af, niet te luid.
Zij zal den koning den inhoud noemen van drie
gebeden, die hij in den afgeloopen nacht, in het
midden van zijn nederlagen en reddeloosheid, tot
den Almachtige heeft gericht. Mevrouw Holtrop,
helaas, viel hier in de gewone dwaling, dat het, er
op aankomt, on?, toehoorders, te verhalen wat de
koning heeft gebeden. Zij ging hier de versperioden
detailleeren, met verduidelijkende klemtonen,
inleggiug van belangrijke verschillen van uitdruk
king: stichtelijk, waar de koning heeft- gesmeekt
dat al de Hemelsche toorn, voor Frankrijk bestemd,
mocht worden uitgestort op zijn hoofd alleen;
teeder, waar hij kroon en scepter blijmoedig wil
verliezen, als hem slechts de rust van zijn hart, en
de liefde van Agnes bewaard blijven. Wat is
nu van deze zeggingsmanier deindruk??niet, dat
hier voor u staat een van God gezondene zieneres,
de bevrijdster van Erankrijks erf en redster van
's konings kroon, maar een aardig eu interessant
meisje die wonderlijk weet, te vertellen van ge
heime dingen. Johaniia is de zieneres, de uitver
korene des Heeren die den wankelenden troon zal
bevestigen vau den Allerchristelijksten Karel. Zij
kent hare roeping, die zij zelve beschouwt als een
goddelijk wonder. Komt zij voor het eerst iu
tegenwoordigheid vau alle grooten er van te
gewagen, wordt zij geroepen van hare zending
te doen blijken, door van in gemeenschap des
gebeds ontdekte ziel des konings te getuigen, dan
zal zij in de verrukking van hare vreemde, zegi
11brengende macht, spreken als eene die den voor
smaak van de zaligheid heeft genoten en wier
oog reikt in den hoogsten hemel.
Men gevoelt dat deze opvatting noodzakelijk
voorschrijft, het aannemen van nen toon van
spreken : dien der met voor eigen heiligheid
eerbiedvolle extase, alleen niet zoo ver van de wer
kelijkheid harer afkomst verwijderd, dat alle
meisjesachtige eenvoudigheid haar vreemd zou zijn
geworden. Zij zal dus, als om te kennen te geven
dat niets haar aftrekt van de verrichting der op
gelegde taak, en alles gering te achten is bij dezen
verheveuen plicht, spreken met vermijding van
allen nadruk op bijzonderheden, van iedere afda
ling tot het gemeenzame; ja, met eene opgetogen
heid die haar stelt boven hare aardsche omgeving.
Ich sah den Himmel offen
Und der Sei'gen Angesicht ...
Wat beweegt eu vervult Johanna ? Mevrouw
Holtrop sprak alsof zij den koning wilde prijzen
wegens deu onzelfzuchtigen, nederigeu inhoud van
zijn gebed; alsof haar de gedachte verteederde,
dat hij, een braaf en voor alle zachte aandoeningen
toegankelijk vorst, zoo zwaar te lijden heeft van
de booze Britten en de boozere Bourgondiërs.
Doch betrekkeiijkerwijze is Johanna onverschillig
voor het lief en leed van personen hoog en laag.
Haar is bevolen het vaderland te bevrijden, den
koning zijn erfdeel te redden. Al wat zij zegt
hoort men het mysterie van hare zending aan.
En hier, waar zij het binnenste vau den koning
voor hovelingen en soldaten blootlegt, is het, niet
dat het tafereel zelf haar ontroert, maar de genade
krachtens welke zij de macht heeft zoo te spreken.
liiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiinHiimi
Wat treuzelde ik over die thee, de laatste die
ik dacht op de wereld te zullen drinken!
Er zat geen vrouw op mij te wachten thuis.
Er was geeu club, waar ik mijn tijd kon zoek
brengen, ik twijfel of mijn vrienden mij zouden
herkend hebben den eertijds joligen,
luchthartÏKf.u verkwister iu deu door zorgen gebukte»,
armoedigeii landlooper.
Ik talmde over die thee en liet, mijn vroeger
leven de revue passeeren. Welk een leven was
het, geweest! Ik misdroeg mij óp alle mogelijke
wijzen. Mijn vader moet eeu zekere geniepige
acliting \oor mij gekoesterd hebben, anders zou
hij mij nooit, hebben vergeven voor sommige van
de wandaden die ik bedreef, dk schandvlekte den
eerlijken naam waar hij zoo trotsc'h op was, maar
waarvoor ik geen eerbied had en brak ten slotte
het hart mijner moeder eu zag haar naar het
familiegraf brengen. Zelfs toen verbeterde ik mij
niet. Ik werd zoo mogelijk nog slechter dan te
voren, totdat eindelijk mijn vader mij verstiet
zijn eenigeii zoon voor een scliurkenslreek,
waarover ik uu z Ifs nog niet durf spreken. Maar
ik gtl>of dat, hijzelf er het meest onder leed, 1oeii
hij mij den rug toekeerde.
Wal LVII kranig oud soldaat was hij! Hoeveel
gevechten had hij meegemaakt! U elk eeu hougeu
rang bekleedde hij! Ik herinner mij hoe ik hem
vervloekte, toen ik de plek mijn rug toekeerde,
die niet langer mijn tehuis was.
Gedurende twee jaren daarna leidde ik een
schitterend leven. Jk kwam overal, behoorde tot
de beruchtste viveurs 111 de stad en leidde een
leven vol losbandigheid. Toen, in Monte (,'arlo,
verloor ik alles, wat rechtens mijn eigendo.n was.
Ach, ja . . .
Eindelijk begreep ik, dat ik het caféuiucst
Ik wil niet zeggen aan de Hollandsche, maar
aan de Daitscbe verzen is het goed recht van
deze opvatting duidelijk te hooren :
Es waren drei Gebete, die du thatst;
Gib wohl acht, Dauphin, ob ich dir sie nenne !
Zum ersten flehtest du den Himmel an,
Weun unrecht Gut an dieser Kroue hafte,
Wenn cine andere schwere Schuld noch nicht
Gebüszt, von deiner Vater Zeiten her,
Den thraiienvollen Krieg herbeigerufeu, Dieh
Zum Opfer auzunehmen fiir das Volk
Uud auszugieszeu auf dein einzig Haupt
Die ganzc Schale seines Zorns . ..
De koning, verwonderd en verschrikt, valt haar
in de rede:
Wer bist du, machtig Wesen! Woher kommst du?
En Johanna, zonder te antwoorden, zonder te
hooren, gaat voort en haar stem zwelt met de
verheffing van het besef, dat iu haar een
bovenmenschelijke gave spreekt:
Du thatst dem Himmel diese zweite Bitte . . .
Om te eindigen met de zegevierende vraag:
.S'oll ich dein dritt Gebet dir nun noch nennen ?
Onrecht doet men dit, tooneel, door als Mevrouw
Holtrop bij de regels die aan deze voorafgaan;
Drei einz'ge Güter flehtest du ihn an
Dir zu bewahren, die zufriedne Brust,
Des reundes Herz und deiner Agnes Liebe ...
goedkeurend opsommend de drie onstoffelijke be
zittingen met eeuigen nadruk te noemen, en zich
ten slotte met een kleine wending naar de plaats
te keeren waar zich de geliefde des konings be
vindt een stille belofte, als het ware, om bij
de bruiloft voor een bouket, te zullen zorgen.
Het verhaal van Joliauua's afkomst en
herdersleven hoe geruchten van den oorlog doordron
gen, hoe onder den heiligen eik zij vroeger visioenen
en profetische droomeu zag, hoe eindelijk de Moeder
Gods is verschenen om haar aantezeggen tot welke
taak zij was verkoren dit heeft mevrouw Holtrop
met gedeeltelijk dezelfde tekortkomingen voorge
dragen. Zij verwijlde met uit den toon vallende
weemoedigheid bij den inhoud van een der
wóndertrekken van haren slaap onder den gewijden boom,
ging een harer lammereu verloren in de wilde
bergstreek, als zij zich uederlegde iu zijn schaduw
zag zij aanstonds de plek van het dwalend dier...
Johauna, met een gausch andere verschijning voor
haar geestesoog en op de lippen, kan deze en
dergelijke nu haast vergeten gevallen even melden,
maar alleen ter loops en niet dau als onwillekeu
rige herinneringen, uu zij komt, te spreken over het
vele malen ontzaggelijker wonder vau de nadering
der hemelsche Jonkvrouw na een lange nachtwakc
aan zijn voet. Dd verschijning zelve heeft mevr.
Holtrop veel beter gezegd, bijzonder trof mij het
krachtige, twee keer herhaalde woord:
Sta op, Johanna!
U roept de Heer tot andren arbeid op ...
En ook het slot: eerst de als jubelende
aanvalskreten klinkende enkele regels, waarin zij vorst
en veldheeren de spoedige eu volkomen overwinning
toezegt:
Kaft So werd' ich meinen Eeinden widerstehn ?
Joliimna. Bezwungen leg ich Eraukreich dir zu
Eüszeu!
Kiirel. Und Orleans, sagst du, wird nicht
unterrgehn ?
Jiihnniia. Eli' siehest die Loire du zuriicke flieszen.
Kmi. Werd' ich nach Rheims als Ueberwiuder
[zielm?
Jol/ai/i/tt. Durch tausend Eeiiide führ ich dich
da hiu .. .
Eene aanmerking van de soort als de andere
heb ik op de voordracht, van het, gedeelte dat nu
volgt: de aanwijzing van de plaats waar haar zwaard
is te vinden en hoe haar vaandel zal zijn, vaan
del en zwaard zoo als Johanna in den geest heeft
aanschouwd. Mevrouw Holtrop vestigde onze aan
dacht op het fraaie drijfvverk van het wapen . . .
An rireien goldnen Lilieu ist's zu kennen,
Die auf der Klinge eingeschlagcu sind.
en sprak met, eenig welgevallen over de kostelijke
niauufakturen van het veldtecken:
Lnd eine weisze Ealme lasz micli tragen
Mit einem Saum von Purper cingefaszt,
iiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiHimiiiiiiiiiifuifwm
verlaten. Ik had er meer dan lang genoeg gezeten.
Maar waarheen? Wat te doen?
liet broodje had mijn honger maar half gestild.
Ik wandelde door het Nt.rand eu sloeg den weg
naar Watcrloo Bridge in. Het water zag er zoo
verleidelijk uit. Welk een plons zou ik gemaakt
hebben! \Velk een opschudding zon ik veroor
zaken! Deze of gene zou nog trachten mij te
redden zelfs mij.
A'een; ik keerde mij rillend af: ik was bang
om «len dood te zoeken.
Eensklaps deed e«Mi licht tikje op den arm mij
omkeeren en zag ik een meisje voor mij dat ik
eenmaal onrecht had gedaan, schandelijk veron
gelijkt had. Het was toen ik tot, de losbandigste
club vau Londen behoorde. Zij was een knap
balletdanser! sje met, donkere oogen, en zon mij
trouw zijn gebleven, geloof ik, want, zij hield vau
mij. Maar na ecu poosje kreeg ik genoeg van
haar eu werd /.e mij tot, last. Zij klemde zich aiav
mij vast, zij smeekte, maar ik schudde haar af
en verdween.
,/llarry, ben jij 't werkelijk ?''
.Ia. ik ben liet. Je ziet er vrij welvarend uit."
/ei ik, haiir net costuum en elegant, bevallig
figuurtje opmerkend.
Ja, ik ben nu eerste danseuse, maar altijd in
een tween'e-raugs troep, dus het salaris is niet zoo
heel groot. Maar jij ziet er ziek uit en
en hongerig."
Haar lieve oogen zagen medelijdend in de mijne
en ze legde haar zacht, klein handje weifelend op
mijn arm. \ reesde zij dat ik naar weer zou
afschudden ?
Ga met, mij mee naar huis, Harry. Ik woon
wel niet royaal, maar wat ik heb, is ''t jouwe
kom."
terwijl het toch ontwijfelbaar schijnt dat aanduiding
en teekening geene andere verrukking mogen wekken,
noch bij den hoorder noch bij de spreekster, als die
van de openbaring waarin beide aan Johanna werden
getoond. Deze regelen dus, zijn eenvoudig en egaal
te zeggen, niet te zeer tot bepaalde personen te
richten, met de rustige en mystieke zekerheid van
de zieneres, voor wie zoo lang hare roeping duurt,
het onzichtbare zichtbaar wordt en de stof geen
bezwaren meer heeft maar ook geen bekoring
van uiterlijk fraai.
Mevrouw Holtrop zeide de toespraak tot den
Engelschen heraut, met hooge strengheid, stijgende
en eindigende in de dreigende krijgshaftige fanfare :
Jets, Herold, geh uud mach dich eilends fort...
Het was een nalatigheid van de tooneelschikking,
dat, de omstanders niet dan zwakjes in haar geest
drift, meestemden. Deze scène betioort te klimmen
tot een toppunt van militaire en patriottische ver
heffing. De liguur en de stem vau Johanna boven
al het andere uit op den achtergrond, als allen
haar blindelings nasnellen om zich op den vijand
te werpen, en snel door het vallend gordijn aan ons
gezicht worden onttrokken na de schallende woorden:
Und pflanzt in Orleans das Siegeszeichen!
* * *
Ik bepaal mij tot de ontleding van dit eene frag
ment, waaruit mijne hooge achting moge blijken
voor de jonge eerste rol van het Nederlandsc.li
Tooneel, die naar mijne bescheiden meeuing, hare
meer dan gewone talenten nog niet geheel heeft
ontwikkeld. Zij heeft een edele stem, kracht, van
uitdiukking en zuiverheid van beweging. Zij
koncentreere hare ontroering, en geve ons met,
kleinachting van al het overige, het cn//e noo'/i.ye.
F. v. n. GOES.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Arthnr ffiiscii.
Dat in het vorig nummer het beloofde opstel
over Xikisch achterwege bleef (een verzuim
waarvoor ik aan Redactie en lezers mijne ver
ontschuldigingen aanbied) had toch zijn goede
zijde.
Hoe licht zal men niet, schrijvend onder den
nog levendigen indruk van het genotene, in zijne
opgetogenheid verder gaan dan het verstand
eigenlijk mag toestaan, en daardoor een niet on
bevangen oordeel uitspreken.
Xu bijna eene week na 't optreden van den
grooten dirigent verstreken is, nu de herinnering
aan 't geen hij ons te genieten gaf, niet meer
omneveld is door de wolken van enthousiasme,
nii is men in staat zich zelf antwoord te geven
op de vraag: is de indruk dezelfde gebleven ?
Dat antwoord kan, ja moet bevestigd luiden.
Hoe meer ik nadenk over dat wat Nikisch met
het Concertgebouw-orkest gepraesteerd heeft, des
te meer gevoel ik welk buitengewoon kunstenaar
hij is, en waardeer ik het voorrecht een concert
onder zijne leiding te hebben bijgewoond.
Dat het meerendeel onder de hoorders evenzoo
denkt, de geestdrift waarmee zij den kunstenaar
huldigden is er het bewijs van. Toch lijkt het
mij verklaarbaar dat enkelen zich niet altijd
met zijne opvatting konden vereenigén; maar
volstrekt on begrijpelijk is het nog dat men
stemmen hoorde die Nikisch beschuldigden van
verminking der klassieken door verkeerde
tempi enz.
Ik stel de vraag, waren zijne tempi werkelijk
zóó verschillend van wat we gewoon zijn te hooren!
Mij is het zeer weinig opgevallen.
Het Andante der 5de Symphonie was wellicht
iets sneller dan gewoonlijk, evenals de Inleiding
van de Leonore-Ouverture een weinig langzamer
scheen; maar zeker was 't verschil niet zóó groot
dat men van eene «verandering" van tempo
spreken mag.
Mij komt het voor dat alles wat Xikisch in
tempo en opvatting anders doet dan wij gewoon
Zoo gingen wij gezamelijk het .Strand door op
onze schreden terug. Geen van ous beiden sprak
veel. Het ergerde mij, onredelijk genoeg, dat, zij
mij zoo neerslachtig i:n ten einde raad had moeten
\vcervinden. Zij was stil, omdat \vel, misschien
voelde zij zich gelukkig. Zij keek een keer of \vat
beschroomd naar mij op en ik merkte, dat haar
lippen trilden.
Haar kamers waren bescheiden maar smaakvol
gemeubeld. Er was niets verdacht buitensporigs
of kostbaars boven haar middelen, behalve een
paar cadeautjes zooals alle krappe bulletteuses
krijgen en die de woning een glimp van weelde
gaven. De laatst uitgekomen dansen, portretten
van bekende tooneellisten, een guitaar, een veeren
\vaaier en een balmantel, lagen naar 't mij voor
kwam iu bekoorlijke wanorde verspreid.
Xa een maal, zooals ik iu geeu tijden genoten
had, gingen wij bij het vuur zitten. De koesterende
gloed had c.eu wonderlijk verkwikkende uitwerking
op mij. Zij presenteerde mij haar sigarettenkoker
eu terwijl ik rookl-; ondervroeg zij mij schroom
vallig omtrent mijzelf. Eindelijk vertelde ik haar
al wat ik leed en dikke tranen ontwelden haar
oogt n, terwijl zij luisterde. Geen woord van ver
wijl, kwam over haar lippen; met geen blik of
genaar herinnerde zij mij er aan, hoe ik haar had
verongelijkt, liet scheen alsof zij dat, voor eeuwig
uit haar geheugen liad gewischt.
Ik rookte voort en sloeg haar intusschen gade.
Zij was bekoorlijk, liefelijker zelfs, dan toen ik
haar voor het eerst kende, want toen was zij nog
zeer jong. Zij scheen mij vrouwelijker geworden toe.
Ik had eindelijk een veilige haver, gevonden, en
terwijl ik naar haar keek, speelde mij eeu wonder
lijke gedachte door het hoofd, die echter ongelukkig
nooit tot uitvoer kwam.