De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 10 oktober pagina 3

10 oktober 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1059 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. directeur van »Ons Huis" in de Rozenstraat geldt blijkbaar ook: Goed voorgaan doet goed volgen. 6/7 October 1897. D. STIGTER. iiMiiMiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiMiiMimmiiiiimiiMiiiiimHiiiiiiii TOONLLCTfMVZiEK »Kou. Ver. Het Nederlandsch ooueel" : De Maa//J van Orleuns. De gebrekkige vertaling waarvan men zich bij deze voorstelling heeft moeten bedienen, heeft aan stonds veel bedorven. In don tekst van Schiller is het, een martiale symfonie, in welke de stem des konings een zwakkeren, klagenden, maar geen onmanlijken toon spreekt; van begin tot einde doorjubeld van Johanna's krijgslied, dat even voor het einde daalt en bijna dooft, maar aan het slot heerlijker stijgt en uitgaat in de teedere opgetogenheid van haren vaart ten hemel. Doch als nu onder de wreede handen van den vertaler, het drama zijn inhoud van geluid moet afstaan, en weinig meer dan een bloedloos lichaam van verzen overblijft, kunnen de tooneelspelers met de gebroden en doffe dichtstukken zoo weinig het effekt van kunst bereiken, als de muziek van gerafelde en slappe snaren van een gekraakt instrument. En daar komt bij dat men bekwamen en ijverigen akteurs wel al deze rollen kau opdragen, maar toch niet maken, dat zij, die eenmaal anders ge mond zijn, toonvol en maatvol zullen spreken. De bonhommie en guitigheid van Schulze, de fijnere kalmte van Chrispijn, de leukheid van ourniaire, de onverschilligheid van Henri de Vries, de salon manier van Clous, zijn eigenschappen die alle schouwburgbesturen weten te,waardeeren, en bij de bezetting van zeer vele stukken uitmuntend kun nen gebruiken. Maar hunne namen, op het pro gramma vermeld achter die van ridders en krijgers; hunne schedels, bedekt met de pruiken (van H. van den Beugel); hunne ledematen met de costumes (van W. N. Mulder); en hun gaan enkomen op slagveld en in hofzaal volgens de regie (van W. P. de Leur), maken er nog geen sprekers van, die haast meer zangers dan sprekers moeten zijn, voor de verzen van Fr. von Schiller. Zij, die talenten hebben voor den vrede en den huiselijken omgang geschapen, worden huns ondanks geworpen in den tuimel vau oorlog en staatszucht. De eischen van het repertoire zijn onverbiddelijk, en de gratie is te bewonderen waarmede zij zich zelven executeereu, en ook een weinig het stuk. Wij beleven, van dien kant beschouwd, meer een terechtstelling dan een voorstelling, en hooren in de woor len van ridder Raoul uit het eerste bedrijf: Een slachting was 't, geen veldslag meer te noemen. iets als de aanduiding niet slechts van hetgeen voor eeuwen plaats heeft gevonden in het Younedal, toen de maagd van Orleans zich op de Engelschen wierp, maar bovendien van wat heden op het Leidscheplein staat te geschieden, nu omge keerd de Hollanders zich werpen op deze heilige jonkvrouw. De Heer van Schoonhoven is de vleesch en been geworden krijgshaftigheid en zijne daverende vokalen detoneeren niet in het rumoer van de botsing der geharnaste benden. Evenmin het soms voor dit werk te week trillende geluid van den Heer de Jong. Doch beiden, in plaats van iu hunne rollen te zoeken naar de stukken en brokken der versregels, om er zoo goed mogelijk heele eu volle van te maken, hebben, naar het schijnt, weinig medelijden met de invaliede rylhmen. De Heer Bouwmeester neemt ongeveer alleen voor zijn rekening de baspartij in het gesproken drama. Zijn mond is een veldstuk dat den donder braakt; zijn keel een klaroen, in den krijg niet vrij gebleven van wtêr en slagen, maar nog een gaaf en krachtig koper. * Mevrouw Holtrop heeft mij een groot genoegen gedaan. Verkeerdheden, zwakheden, afwijkingen, uitzonderingen op den regel van een verdedig bare opvatting en een aangename, somtijds aan grijpende uiting. llllliMiliiiiiliiiiHimtimiHliiiiiilli Ons volgend Feuilleton /al bevatten: Eene goede Hoerde van de mooie IJakkores Catlielijne van Antwerpen en van den Jonklier Kolnnd van Viiidhelyne zooals gij >vcl hooren zuil, door Meester J <'? h a n v a n d c » J) a m m e . Zegger en Speler van Apertisse," van Prof. Dr. J4N TEN BRINK. ?iHiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiinnnnininuiniiiiniiii EEN" UIT VELEN. i,Ecu kop thee eu 'u broodje'' als 'l u blieft!" Toen ik mijn bestelling had gedaan zonk ik in mijn stoel terug met, het gevoel, dat nu alle verantwoordelijkheid voorbij en afgedaan wa-i. Den geheelen dag luulden die vier pence mij in den weg gezeten. Hoi' zou ik ze het best besteden? Moest ik er de knagiiigen van den honger mee stillen, die mijn maag kwelden, of ze bewaren ? Want zoolang er vier peuce is. is er hoop en het kou mijn bestaan iu deze gelukkige wereld minstens vier dagen langer rekken. Maar ik laat, mij nogal vaak door de eerste ingeving de beste medesiepen; na dus eeu ge heelen dag over die vier pence te l:chl;e:i getobt, stapte ik een kofliehuis innen en weg ging de heele som. Mevrouw Rössing Sablairolles en de Heer Chrispijn hadden het eerste bedrijf geopend met een dialoog, waarbij reeds dadelijk gebleken was, dat aan het doen samenstemmen vau de personen onze regie niet mag denken. De Heer Chrispijn heeft, niets lyrisch in zijn stem, zijn stem is vol komen metaalloos en draagt niet veel verder dan de voetlichten. Het is bijna keuvelen wat hij doet, van eenige voordracht der verzen is geen sprake; het is alles te haastig, te schraal en te zwak; een diktie, in een woord, die, zoo zij in andere genren te pas kan komen, hier geheel misplaatst, is. Zij geeft aan den toon des konings een zekere gemelijke afgemetenheid, die hem zelfs in de tweede helft van het drama, het tijdvak van zijne overwinningen en eindelijke kroning, niet verlaat. Mevrouw ll ssing daarentegen, heeft een doordringender geluid en een breedere voordracht. Zij geeft ons een weinig de illussie van het gedicht, en begeleidt de kreupele verzen niet zonder zorg en liefde. Nu komt Johanna. Tot den graaf Dunois, die 's konings plaats heeft ingenomen om haar te be proeven, spreekt, zij in drie volkomen verzen: Bastard von Orleans! Du willst Gott versuchen! Steh' auf von diesem Platz. der dir nicht ziemt, An diesen Gröszeren bin ich gesendet. Mevrouw Holtrop zeide dezen aanhef zeer goed, klaar, beslist, op den man af, niet te luid. Zij zal den koning den inhoud noemen van drie gebeden, die hij in den afgeloopen nacht, in het midden van zijn nederlagen en reddeloosheid, tot den Almachtige heeft gericht. Mevrouw Holtrop, helaas, viel hier in de gewone dwaling, dat het, er op aankomt, on?, toehoorders, te verhalen wat de koning heeft gebeden. Zij ging hier de versperioden detailleeren, met verduidelijkende klemtonen, inleggiug van belangrijke verschillen van uitdruk king: stichtelijk, waar de koning heeft- gesmeekt dat al de Hemelsche toorn, voor Frankrijk bestemd, mocht worden uitgestort op zijn hoofd alleen; teeder, waar hij kroon en scepter blijmoedig wil verliezen, als hem slechts de rust van zijn hart, en de liefde van Agnes bewaard blijven. Wat is nu van deze zeggingsmanier deindruk??niet, dat hier voor u staat een van God gezondene zieneres, de bevrijdster van Erankrijks erf en redster van 's konings kroon, maar een aardig eu interessant meisje die wonderlijk weet, te vertellen van ge heime dingen. Johaniia is de zieneres, de uitver korene des Heeren die den wankelenden troon zal bevestigen vau den Allerchristelijksten Karel. Zij kent hare roeping, die zij zelve beschouwt als een goddelijk wonder. Komt zij voor het eerst iu tegenwoordigheid vau alle grooten er van te gewagen, wordt zij geroepen van hare zending te doen blijken, door van in gemeenschap des gebeds ontdekte ziel des konings te getuigen, dan zal zij in de verrukking van hare vreemde, zegi 11brengende macht, spreken als eene die den voor smaak van de zaligheid heeft genoten en wier oog reikt in den hoogsten hemel. Men gevoelt dat deze opvatting noodzakelijk voorschrijft, het aannemen van nen toon van spreken : dien der met voor eigen heiligheid eerbiedvolle extase, alleen niet zoo ver van de wer kelijkheid harer afkomst verwijderd, dat alle meisjesachtige eenvoudigheid haar vreemd zou zijn geworden. Zij zal dus, als om te kennen te geven dat niets haar aftrekt van de verrichting der op gelegde taak, en alles gering te achten is bij dezen verheveuen plicht, spreken met vermijding van allen nadruk op bijzonderheden, van iedere afda ling tot het gemeenzame; ja, met eene opgetogen heid die haar stelt boven hare aardsche omgeving. Ich sah den Himmel offen Und der Sei'gen Angesicht ... Wat beweegt eu vervult Johanna ? Mevrouw Holtrop sprak alsof zij den koning wilde prijzen wegens deu onzelfzuchtigen, nederigeu inhoud van zijn gebed; alsof haar de gedachte verteederde, dat hij, een braaf en voor alle zachte aandoeningen toegankelijk vorst, zoo zwaar te lijden heeft van de booze Britten en de boozere Bourgondiërs. Doch betrekkeiijkerwijze is Johanna onverschillig voor het lief en leed van personen hoog en laag. Haar is bevolen het vaderland te bevrijden, den koning zijn erfdeel te redden. Al wat zij zegt hoort men het mysterie van hare zending aan. En hier, waar zij het binnenste vau den koning voor hovelingen en soldaten blootlegt, is het, niet dat het tafereel zelf haar ontroert, maar de genade krachtens welke zij de macht heeft zoo te spreken. liiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiinHiimi Wat treuzelde ik over die thee, de laatste die ik dacht op de wereld te zullen drinken! Er zat geen vrouw op mij te wachten thuis. Er was geeu club, waar ik mijn tijd kon zoek brengen, ik twijfel of mijn vrienden mij zouden herkend hebben den eertijds joligen, luchthartÏKf.u verkwister iu deu door zorgen gebukte», armoedigeii landlooper. Ik talmde over die thee en liet, mijn vroeger leven de revue passeeren. Welk een leven was het, geweest! Ik misdroeg mij óp alle mogelijke wijzen. Mijn vader moet eeu zekere geniepige acliting \oor mij gekoesterd hebben, anders zou hij mij nooit, hebben vergeven voor sommige van de wandaden die ik bedreef, dk schandvlekte den eerlijken naam waar hij zoo trotsc'h op was, maar waarvoor ik geen eerbied had en brak ten slotte het hart mijner moeder eu zag haar naar het familiegraf brengen. Zelfs toen verbeterde ik mij niet. Ik werd zoo mogelijk nog slechter dan te voren, totdat eindelijk mijn vader mij verstiet zijn eenigeii zoon voor een scliurkenslreek, waarover ik uu z Ifs nog niet durf spreken. Maar ik gtl>of dat, hijzelf er het meest onder leed, 1oeii hij mij den rug toekeerde. Wal LVII kranig oud soldaat was hij! Hoeveel gevechten had hij meegemaakt! U elk eeu hougeu rang bekleedde hij! Ik herinner mij hoe ik hem vervloekte, toen ik de plek mijn rug toekeerde, die niet langer mijn tehuis was. Gedurende twee jaren daarna leidde ik een schitterend leven. Jk kwam overal, behoorde tot de beruchtste viveurs 111 de stad en leidde een leven vol losbandigheid. Toen, in Monte (,'arlo, verloor ik alles, wat rechtens mijn eigendo.n was. Ach, ja . . . Eindelijk begreep ik, dat ik het caféuiucst Ik wil niet zeggen aan de Hollandsche, maar aan de Daitscbe verzen is het goed recht van deze opvatting duidelijk te hooren : Es waren drei Gebete, die du thatst; Gib wohl acht, Dauphin, ob ich dir sie nenne ! Zum ersten flehtest du den Himmel an, Weun unrecht Gut an dieser Kroue hafte, Wenn cine andere schwere Schuld noch nicht Gebüszt, von deiner Vater Zeiten her, Den thraiienvollen Krieg herbeigerufeu, Dieh Zum Opfer auzunehmen fiir das Volk Uud auszugieszeu auf dein einzig Haupt Die ganzc Schale seines Zorns . .. De koning, verwonderd en verschrikt, valt haar in de rede: Wer bist du, machtig Wesen! Woher kommst du? En Johanna, zonder te antwoorden, zonder te hooren, gaat voort en haar stem zwelt met de verheffing van het besef, dat iu haar een bovenmenschelijke gave spreekt: Du thatst dem Himmel diese zweite Bitte . . . Om te eindigen met de zegevierende vraag: .S'oll ich dein dritt Gebet dir nun noch nennen ? Onrecht doet men dit, tooneel, door als Mevrouw Holtrop bij de regels die aan deze voorafgaan; Drei einz'ge Güter flehtest du ihn an Dir zu bewahren, die zufriedne Brust, Des reundes Herz und deiner Agnes Liebe ... goedkeurend opsommend de drie onstoffelijke be zittingen met eeuigen nadruk te noemen, en zich ten slotte met een kleine wending naar de plaats te keeren waar zich de geliefde des konings be vindt een stille belofte, als het ware, om bij de bruiloft voor een bouket, te zullen zorgen. Het verhaal van Joliauua's afkomst en herdersleven hoe geruchten van den oorlog doordron gen, hoe onder den heiligen eik zij vroeger visioenen en profetische droomeu zag, hoe eindelijk de Moeder Gods is verschenen om haar aantezeggen tot welke taak zij was verkoren dit heeft mevrouw Holtrop met gedeeltelijk dezelfde tekortkomingen voorge dragen. Zij verwijlde met uit den toon vallende weemoedigheid bij den inhoud van een der wóndertrekken van haren slaap onder den gewijden boom, ging een harer lammereu verloren in de wilde bergstreek, als zij zich uederlegde iu zijn schaduw zag zij aanstonds de plek van het dwalend dier... Johauna, met een gausch andere verschijning voor haar geestesoog en op de lippen, kan deze en dergelijke nu haast vergeten gevallen even melden, maar alleen ter loops en niet dau als onwillekeu rige herinneringen, uu zij komt, te spreken over het vele malen ontzaggelijker wonder vau de nadering der hemelsche Jonkvrouw na een lange nachtwakc aan zijn voet. Dd verschijning zelve heeft mevr. Holtrop veel beter gezegd, bijzonder trof mij het krachtige, twee keer herhaalde woord: Sta op, Johanna! U roept de Heer tot andren arbeid op ... En ook het slot: eerst de als jubelende aanvalskreten klinkende enkele regels, waarin zij vorst en veldheeren de spoedige eu volkomen overwinning toezegt: Kaft So werd' ich meinen Eeinden widerstehn ? Joliimna. Bezwungen leg ich Eraukreich dir zu Eüszeu! Kiirel. Und Orleans, sagst du, wird nicht unterrgehn ? Jiihnniia. Eli' siehest die Loire du zuriicke flieszen. Kmi. Werd' ich nach Rheims als Ueberwiuder [zielm? Jol/ai/i/tt. Durch tausend Eeiiide führ ich dich da hiu .. . Eene aanmerking van de soort als de andere heb ik op de voordracht, van het, gedeelte dat nu volgt: de aanwijzing van de plaats waar haar zwaard is te vinden en hoe haar vaandel zal zijn, vaan del en zwaard zoo als Johanna in den geest heeft aanschouwd. Mevrouw Holtrop vestigde onze aan dacht op het fraaie drijfvverk van het wapen . . . An rireien goldnen Lilieu ist's zu kennen, Die auf der Klinge eingeschlagcu sind. en sprak met, eenig welgevallen over de kostelijke niauufakturen van het veldtecken: Lnd eine weisze Ealme lasz micli tragen Mit einem Saum von Purper cingefaszt, iiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiHimiiiiiiiiiifuifwm verlaten. Ik had er meer dan lang genoeg gezeten. Maar waarheen? Wat te doen? liet broodje had mijn honger maar half gestild. Ik wandelde door het Nt.rand eu sloeg den weg naar Watcrloo Bridge in. Het water zag er zoo verleidelijk uit. Welk een plons zou ik gemaakt hebben! \Velk een opschudding zon ik veroor zaken! Deze of gene zou nog trachten mij te redden zelfs mij. A'een; ik keerde mij rillend af: ik was bang om «len dood te zoeken. Eensklaps deed e«Mi licht tikje op den arm mij omkeeren en zag ik een meisje voor mij dat ik eenmaal onrecht had gedaan, schandelijk veron gelijkt had. Het was toen ik tot, de losbandigste club vau Londen behoorde. Zij was een knap balletdanser! sje met, donkere oogen, en zon mij trouw zijn gebleven, geloof ik, want, zij hield vau mij. Maar na ecu poosje kreeg ik genoeg van haar eu werd /.e mij tot, last. Zij klemde zich aiav mij vast, zij smeekte, maar ik schudde haar af en verdween. ,/llarry, ben jij 't werkelijk ?'' .Ia. ik ben liet. Je ziet er vrij welvarend uit." /ei ik, haiir net costuum en elegant, bevallig figuurtje opmerkend. Ja, ik ben nu eerste danseuse, maar altijd in een tween'e-raugs troep, dus het salaris is niet zoo heel groot. Maar jij ziet er ziek uit en en hongerig." Haar lieve oogen zagen medelijdend in de mijne en ze legde haar zacht, klein handje weifelend op mijn arm. \ reesde zij dat ik naar weer zou afschudden ? Ga met, mij mee naar huis, Harry. Ik woon wel niet royaal, maar wat ik heb, is ''t jouwe kom." terwijl het toch ontwijfelbaar schijnt dat aanduiding en teekening geene andere verrukking mogen wekken, noch bij den hoorder noch bij de spreekster, als die van de openbaring waarin beide aan Johanna werden getoond. Deze regelen dus, zijn eenvoudig en egaal te zeggen, niet te zeer tot bepaalde personen te richten, met de rustige en mystieke zekerheid van de zieneres, voor wie zoo lang hare roeping duurt, het onzichtbare zichtbaar wordt en de stof geen bezwaren meer heeft maar ook geen bekoring van uiterlijk fraai. Mevrouw Holtrop zeide de toespraak tot den Engelschen heraut, met hooge strengheid, stijgende en eindigende in de dreigende krijgshaftige fanfare : Jets, Herold, geh uud mach dich eilends fort... Het was een nalatigheid van de tooneelschikking, dat, de omstanders niet dan zwakjes in haar geest drift, meestemden. Deze scène betioort te klimmen tot een toppunt van militaire en patriottische ver heffing. De liguur en de stem vau Johanna boven al het andere uit op den achtergrond, als allen haar blindelings nasnellen om zich op den vijand te werpen, en snel door het vallend gordijn aan ons gezicht worden onttrokken na de schallende woorden: Und pflanzt in Orleans das Siegeszeichen! * * * Ik bepaal mij tot de ontleding van dit eene frag ment, waaruit mijne hooge achting moge blijken voor de jonge eerste rol van het Nederlandsc.li Tooneel, die naar mijne bescheiden meeuing, hare meer dan gewone talenten nog niet geheel heeft ontwikkeld. Zij heeft een edele stem, kracht, van uitdiukking en zuiverheid van beweging. Zij koncentreere hare ontroering, en geve ons met, kleinachting van al het overige, het cn//e noo'/i.ye. F. v. n. GOES. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Arthnr ffiiscii. Dat in het vorig nummer het beloofde opstel over Xikisch achterwege bleef (een verzuim waarvoor ik aan Redactie en lezers mijne ver ontschuldigingen aanbied) had toch zijn goede zijde. Hoe licht zal men niet, schrijvend onder den nog levendigen indruk van het genotene, in zijne opgetogenheid verder gaan dan het verstand eigenlijk mag toestaan, en daardoor een niet on bevangen oordeel uitspreken. Xu bijna eene week na 't optreden van den grooten dirigent verstreken is, nu de herinnering aan 't geen hij ons te genieten gaf, niet meer omneveld is door de wolken van enthousiasme, nii is men in staat zich zelf antwoord te geven op de vraag: is de indruk dezelfde gebleven ? Dat antwoord kan, ja moet bevestigd luiden. Hoe meer ik nadenk over dat wat Nikisch met het Concertgebouw-orkest gepraesteerd heeft, des te meer gevoel ik welk buitengewoon kunstenaar hij is, en waardeer ik het voorrecht een concert onder zijne leiding te hebben bijgewoond. Dat het meerendeel onder de hoorders evenzoo denkt, de geestdrift waarmee zij den kunstenaar huldigden is er het bewijs van. Toch lijkt het mij verklaarbaar dat enkelen zich niet altijd met zijne opvatting konden vereenigén; maar volstrekt on begrijpelijk is het nog dat men stemmen hoorde die Nikisch beschuldigden van verminking der klassieken door verkeerde tempi enz. Ik stel de vraag, waren zijne tempi werkelijk zóó verschillend van wat we gewoon zijn te hooren! Mij is het zeer weinig opgevallen. Het Andante der 5de Symphonie was wellicht iets sneller dan gewoonlijk, evenals de Inleiding van de Leonore-Ouverture een weinig langzamer scheen; maar zeker was 't verschil niet zóó groot dat men van eene «verandering" van tempo spreken mag. Mij komt het voor dat alles wat Xikisch in tempo en opvatting anders doet dan wij gewoon Zoo gingen wij gezamelijk het .Strand door op onze schreden terug. Geen van ous beiden sprak veel. Het ergerde mij, onredelijk genoeg, dat, zij mij zoo neerslachtig i:n ten einde raad had moeten \vcervinden. Zij was stil, omdat \vel, misschien voelde zij zich gelukkig. Zij keek een keer of \vat beschroomd naar mij op en ik merkte, dat haar lippen trilden. Haar kamers waren bescheiden maar smaakvol gemeubeld. Er was niets verdacht buitensporigs of kostbaars boven haar middelen, behalve een paar cadeautjes zooals alle krappe bulletteuses krijgen en die de woning een glimp van weelde gaven. De laatst uitgekomen dansen, portretten van bekende tooneellisten, een guitaar, een veeren \vaaier en een balmantel, lagen naar 't mij voor kwam iu bekoorlijke wanorde verspreid. Xa een maal, zooals ik iu geeu tijden genoten had, gingen wij bij het vuur zitten. De koesterende gloed had c.eu wonderlijk verkwikkende uitwerking op mij. Zij presenteerde mij haar sigarettenkoker eu terwijl ik rookl-; ondervroeg zij mij schroom vallig omtrent mijzelf. Eindelijk vertelde ik haar al wat ik leed en dikke tranen ontwelden haar oogt n, terwijl zij luisterde. Geen woord van ver wijl, kwam over haar lippen; met geen blik of genaar herinnerde zij mij er aan, hoe ik haar had verongelijkt, liet scheen alsof zij dat, voor eeuwig uit haar geheugen liad gewischt. Ik rookte voort en sloeg haar intusschen gade. Zij was bekoorlijk, liefelijker zelfs, dan toen ik haar voor het eerst kende, want toen was zij nog zeer jong. Zij scheen mij vrouwelijker geworden toe. Ik had eindelijk een veilige haver, gevonden, en terwijl ik naar haar keek, speelde mij eeu wonder lijke gedachte door het hoofd, die echter ongelukkig nooit tot uitvoer kwam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl