De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 17 oktober pagina 1

17 oktober 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N». 1060 DE AMSTERDAMMER A°. 1897. WEEKBLAD YOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr, Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Dit Blad il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capiicines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 17 October, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indie per jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12' Ad verten tien van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regef 0.40 I N H O T Di VAN YEREE EN VAN NABIJ: Mr. J. Heems kerk Azn. Plechtige beëediging. (Ingezonden.) Crisetta" of Crisi"? Mgr. Henricus Poppen, door Ferd. Wierdels. SOCIALE AANGELEGENHEDEN door D. Stigter. KUNST EN LETTEBEN: Eichard Strauss, door Wouter Hutschenruijter. Kunstkritiek, door Ed. Karsen. Boek en Tijdschrift, door P E. SCHAAKSPEL. - FEUILLETON: Eene goede Boerde, door Dr. Jan Ten Brink. EECLAMES. VOOE DAMES: Uit Kinderleven", doorElse van Brabant. De advokate Mlle Chauvin. Allerlei, door E-e. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKEASSEN. ADVEETENTIEN. llllllllllllllllllllllMllltlllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Mr. J. HEEMSKERK Azn. Indien over eenig staatsman, bij zijn over lijden, door allen n en hetzelfde oordeel is uitgesproken, dan zeker is dit geschied nopens den minister van staat, wiens beeltenis wij hierboven plaatsen, wijlen Mr. J. Heems kerk Azn. Men heeft zijn daden en lotgevallen als openbaar persoon met getrouwheid vermeld en is tot de volgende slotsom gekomen: Mr. Heemskerk was een buitengewoon bekwaam, werkzaam, scherpzinnig man, ge leerd en geletterd, vaardig in het regeeren, en vooral in het administreeren; na Thorbecke de meest beteekenende staatsman, die Nederland en dit tot driemaal toe aan het hoofd van een kabinet heeft zien staan. En toch zijn de necrologen blijkbaar een weinig verlegen met dezen doode, aan wien zij om uit het vele slechts dit ne te noemen niet minder dan »ltet groote iverk der grondwetsherziening" te danken hebben. Het schijnt dat de verhouding, waarin Mr. Heemskerk tot «beginselen" gestaan heeft, oorzaak is van deze verlegenheid. Over dit punt althans laat bijna geen enkele na te spreken, zonder de schim des overledenen ietwat onvriendelijk aan te kijken. Het Handelsblad schrijft in een herdruk van het beste artikel van liberale zijde aan Heems kerk gewijd: »Heemskerk's tweede en vooral zijn derde optreden heeft meer dan eens aanleiding gegeven tot (de beschuldiging van beginselloosheid). Naar het ons voorkomt grootendeels ten onrechte, althans wanneer men onder beginselloosheid wil verstaan verzaking van beginselen." Twee restric ties dus bij de verdediging: grootcndeels: m. a. w. beginselloos dus voor een kleiner deel, en: geen verzaking van beginselen, maar een afwezigheid van beginselen. Het Vaderland noemt hem »Een politicus, die zijn beginselen met zoo groote vaardig heid naar de omstandigheden wist te plooien, dat hij soms den indruk van beginselloosheid maakte, maar die ten slotte toonde, dat hij, zij het ook langs kronkelwegen, het doel wist te bereiken, dat 't meest met zijn be ginselen in overeenstemming was." Het Centrum getuigt van hem: »Hij was soepel en inschikkelijk en altijd geneigd om te transigeeren en te plooien'' «iemand «zonder omlijnde beginselen en hooge idealen." De Tijd laat zich als volgt uit: »Doch wat wij bij al dien arbeid vergeefs zoeken, het is hoogere eenheid, het zijn de harmjnieuze lijnen van n grootschen bouw, het zijn om het met n woord te noemen lei dende beginselen." De Standaard merkt op: »Acht men daar entegen dat voor het r egeeringsbeleid hoogere eischen te stellen zijn, en dat de veiligheid van het schip van Staat niet enkel aan het roer, maar minstens evenzeer aan het kompas der beginselen hangt, wie durft dan verhelen, dat het oog van dezen staatsman te weinig en te onvast op dat kompas gericht was. «Daardoor heeft hij noch Groen van Prinsterer, noch Keuchenius, noch de anti revo lutionaire, partij ooit begrepen, en moest hij wel antipathisch gestemd zijn tegenover de veldwinnende richting, die óók in het staats beleid voor de beginselen allereerst, en voor beginselen allermeest de aandacht vraagt." En zelfs de anti-revolutionaire Nederlan der, die er op wijst, dat alleen gevraagd mag worden, of Heemskerk aan zijn eigen begin selen getrouw is gebleven, en die in den over ledene deze trouw ontwijfelbaar acht wil geenszins ontkennen, dat hij niet ter wille der politiek gelaveerd heeft. Aan deze beginselzwakte of beginselloosheid, waarover men het eens schijnt, hetft men meer ergernis genomen, dan redelijk was. In elk geval is het, dunkt ons, minder juist dezen doode als een uitzondering op het Nederlandsch levend geslacht voor te stellen en haast als een raadsel, dat in zijn diepte ondoorgrondelijk zou zijn. »Hoe zijn libera lisme van 1848, zijn radicalisme bijna, dat nog sprak uit zijn beroemd rapport over het armwezen uit die dagen, langzamerhand in conservatisme is overgegaan, om vervolgens weder op een gematigd liberalisme uit te loopen dit staat aan den geschiedschrij ver der toekomst, die daartoe psycholoog evenzeer moet zijn als politicus, te schetsen," aldus het Vaderland. Doch wat voor bijzon ders is er nu te constateeren in dezen staat kundigen ontwikkelingsgang? Dat men in zijn jeugd een vlaagje van radicalisme krijgt, weldra weer conservatief wordt en toch door den stroom des tijds, zijns ondanks mee afdrij vende, gematigd liberaal wordt... het is haast meer regel dan uitzondering. In elk geval, wanneer men een psycholoog zoekt om de ziel van wijlen Mr. Heemskerk te doorschouwen, zouden wij dezen den raad willen geven de orde der deelen van het vraagstuk liever om te keeren, en niet te onderzoeken hoe het mogelijk was, dat deze staatsman van radicaal-liberaal conservatiefis geworden, maar hoe deze door en door conservatieve geest een oogenblik radicaal heeft kunnen zijn. Want de getuigenis van den schrijver in het Handelsblad: dat de overledene sedert zijn eerste ministerie altijd oprecht conser vatief is geweest en gebleven, zal ondanks zijn gematigd liberalisme, moeilijk kunnen worden tegengesproken. Over deze radicaalliberale opening zijner loopbaan zou wellicht, zonder veel psychologische studie, door den een of anderen vriend van den overledene eenig licht kunnen worden verspreid. Laten enkele bladen overigens, zoo zouden wij willen vragen, zich niet scherper over de beginselzwakte van Mr. Heemskerk uit, dan met billijkheid overeenkomt? Het is alsof ieder op zijn beurt, hoe ook den doode prijzende, vooral wil doen uitkomen ... maar deze behoorde niet tot de onzen. Van de liberalen is dit, dunkt ons, het minst prijzens waardig. Immers, al moge men den heer Heemskerk het bezit van twee linkerhanden hebben toegeschreven, deze linkerhanden bleken meermalen rechterhanden te zijn, als 't noodig was de liberalen te redden, en ver richtten vaak werk men denke slechts aan de Hoogeronderwijswet geheel naar hun zin. Zeker niet ten onrechte sprak men van Heemskerks beide linkerhanden. In zijn geheele verschijning was iets links en sommige zijner daden hadden een belachelijk kantje: het gekleurde strooibiljet en de wecsmeisjes op de tribune zijn in herinnering gebleven! Maar indien er iets is geweest in hetgeen Heemskerk deed, dat onweerstaanbaar tot lachen dwong. ... was het dan niet, als hij in de hoedanigheid van politieke pastrycook met twee rec/iferhanden het deeg kneedde tot wat men maar wilde, ja tot zelfs dien grooten offerkoek van beginselen.... grond wetsherziening geheeten? Zouden echter bij de herinnering aan dat werk de liberalen wel lust kunnen gevoelen mee te lachen over het geval? Beginselen zijn schoone zaken, maar men moet er eerlijk mee omgaan .... en nu schijnt ons het verschil tusschen Heemskerk en een zeer groot deel van de liberalen uit zijn tijd het meest hierin gelegen, dat Heems kerk zeer weinig beginselen had. Hij meende het land het best te dienen door der kroon meer gezag en invloed te verstrekken en voorts door de bestaande toestanden, voor zoover dat kon, te bevestigen en uiterst lang zaam, bedachtzaam, gematigd het oude te vervormen, er vast van overtuigd, dat de wereld gemakkelijker eer nog slechter dan beter was te maken. Filosoof was hij niet, ook niet in de politiek.... maar als practisch rekenmeester zocht hij voortdurend naar den term, die het minst afweek van het conventioneele, door den tijd beproefd. De liberalen echter deden, omgekeerd, juist bijzonder veel aan beginselen ... welteverstaan in hun redevoeringen, in hun pro gramma's en in de statuten hunner kiesvereenigingen, maar als het op daden aan kwam was toch eigenlijk niemand beter dan de »beginsellooze" Heemskerk hun man. Heems kerk was zonder beginselen . . . allereenvou digst en bij en door dien eenvoud, juist omdat hij geen beginselen te doen stralen of te ver donkeremanen had,... wel zoo eerlijk als zij, die hem zijn beginselloosheid verweten. Zeker, voor ons was de heer Heemskerk allerminst het ideaal van een staatsman; wij hebben dat nimmer verheeld. Doch indien ons alleen de keus ware overgebleven tus schen den conservatief, die zonder zich voor iets anders uittegeven dan hij waarlijk is, als opportunist handelt de eenige weg die een conservatief is opengelaten en tusschen den principieelen democraat, die telkens zijn beginsel verloochent, dan zouden wij begeeren aan den kant van Heemskerk te staan. Want dit dient men vooral niet uit het oog te verliezen, daar heeft misschien nooit een staatsman geleefd, die zijn publiek minder misleid heeft dan deze scherpzinnige berekenende en toch eenvoudige man. Groot in het kleine, zoo heeft men hem genoemd, en alweder terecht. Maar hiermee heeft men Heemskerk niet gekarakteriseerd tegenover onze politieke wereld. Of wat is de politiek van de toongevende partij ten onzent gedurende veertig jaren anders ge weest, dan een politiek van kleine zaken ? En waarin Heemskerk hierbij zeker velen vooruit was.. . in groot te zijn in het kleine zonder groote woorden. Wat dit laatste be treft, hij heeft er bijna nooit een gespro ken. En dan toch een halve eeuw onderde eerste, en menigmaal als de eerste der poli tici een positie te hebben ingenomen, het getuigt bij al de gebreken, die men hem kan verwijten, van een degelijke zijde aan het karakter, waarvoor hij iets meer verdient, dan een lof, dien men hem nauwelijks schijnt te durven geven. Men plaatse naast Heemskerk van Houten, die een kieswet ontwerpt, welke evengoed uit de portefeuille van den eerste had kun nen zijn gekomen... en denke zich eens op hoe veel minder stuitende wijs, die slechte wet tot stand zoude zijn gekomen als Heemskerk in zijn sobere zakelijkheid, zonder quasi principieele vertoogen haar had ver dedigd. Overweegt men hierbij, dat zelfs de democratische liberalen voor een reeks van jaren genoegen willen nemen met de willekeu rige beperking van het kiesrecht der arbeiders, dan behoeft men niet eens er opzettelijk bij te vermelden dat zij het meest specifiek liberale beginsel, dat van scheiding van Staat en Kerk, hebben weggemoffeld, om gerech tigd te zijn tot de verzuchting, hoe, mogen er al geen Heemskerkianen bij Heemskerks graf hebben gestaan, heel ons land vol is van Heemskerken, alleen met een minder betrouwbare oprechtheid van taal en in een gedaante die moeielijker te herkennen is, dan die van den ouden conservatieven opportu nist. Natuurlijk, met inachtneming van dit in 't oog springend verschil, zouden wij, waar de Tijd hem aanduidde: »als een der ver tegenwoordigers van een verleden waarmee voorgoed is afgerekend" eer geneigd zijn in den conservatieven, in alles, tot in de matig heid toe gematigden Heemskerk een type van den Nederlander te zien dienimmer uitsterft, in alle partijen rijkelijk vertegen woordigd, ook in die, welke van haar begin selen geen oogenblik zwijgt. «Altoos deed H. zich kennen als een degelijk, sympathiek en waardig man ; heusch, welwillend en vriendhoudend in den omgang, opgeruimd of, waar het pas gaf, deftig tegen over vreemden, hartelijk voor intiemen, en, wat het voornaamste is, altijd bij alle vat baarheid voor algemeen menschelijke dwa ling, te goeder trouw." Zoo schreef de over ledene in ons blad, 27 Oct. 1895, in een woord gewijd aan Jhr. Hartsen's nagedach tenis. De deftigheid uitgezonderd, had dit alles aangaande hem zelf kunnen zijn gezegd. En zeker de welwillendheid zou daarbij niet vermeld mogen worden in de laatste plaats. De conservatieve Heemskerk is, bij al zijn onvolmaaktheid, een man van vele deugden geweest. Plechtige beëediging. (Ingezonden}. Het Kamerlid Van der Zwaag heeft dezer dagen in zijn Klok een luimig verhaal ge geven van de beëediging der Tweede Kamer leden en de opening van de Kamers. Ofschoon hier en daar wel wat gezocht-geestig, valt niet te ontkennen, dat de heer Van der Zwaag over een aardige dosis humor be schikt, welke in de mondelinge voordracht nog beter tot haar recht zou komen, dan nu het geval is. In dat opzicht staat het zeker niet veel lager dan de comische monologen van den gevierden Van Zuilen. Doch niet op de meerdere of mindere litterarische waarde willen wij de aandacht vestigen wél daarentegen op hetgeen de heer Van der Zwaag omtrent de beëediging vertelt. Des morgens ten paleize genoodigd of ontboden, werden dan, naar hetgeen aan de lezers van De Klok wordt medegedeeld, in een der groote vertrekken de volksvertegen woordigers in rij en gelid geplaatst, waarna de Koningin verscheen, die onmiddellijk met de beëediging aanving; dat wil zeggen: het eedsformulier werd voorgelezen, waarna achter eenvolgens de namen der 91 aanwezige kamerleden werden afgeroepen. In plaats van «present", gelijk bij de schutters te doen gebruikelijk is, had nu ieder kamerlid de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl