Historisch Archief 1877-1940
No. 1060
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAMEjS.
uit Kinderleven".
Ik heb het al meer verteld. Een arm, bleek kind
zat voor me op een warmen zomeravond. Ze zou
breien leeren en mazea met andere kinderen uit
het volk, en ze deed alles met zoo'n koortsachtige
haast, of ze nu al wist, dat honger wacht, wie niet
't hardst werkt onder de vlijtigsten. Ik moest soms
het werk uit die koortsige handjes nemen, zóó
repten ze zich. Eens zag ik, dat haar hoofdje heel
bleek neerzonk en baar handen machteloos, n
oogenblik. Toen nam ze 't werk weer op, en op
mijn ongerust vragen antwoordde zij, dat 't niets
was, een duizeling, die had ze zoo dikwijls.
Maar 't gebeurde meer daarna, 't Gebeurde ook
eens, terwijl ze met moeder liep op straat: toen
was ze met 't achterhoofd op de harde steenen
gevallen, bewusteloos, en moeder had haar naar
een dokter gedragen. Het kind was bijzonder zwak,
had die gezegd. Bijzonder zwak en vader had
sedert maanden geen werk ; moeder gaat uit schoon
maken nu en dan, maar er zijn nog vier kinderen
thuis. Moest ze haar kind dan langzaam zien om
komen bij gebrek aan versterkend voedsel en frissche
lucht ?
Ik wist, dat andere, zwakke schepseltjes met de
Amsterdamsche vacantie-kolonies meegingen, en ik
vroeg, waarom zij daar ook geen hulp vroeg voor
haar dochtertje. Dat kon ze niet. Drie stel
onderkleeren, jurken, enz. moesten de kinderen mee
brengen, zoo'n uitzet kon zij niet bekostigen.
Lieve vrienden of vooral vriendinnen hebben mij
geholpen. De tijd der keuring was al lang voorbij,
maar dokter Olivier, de keur-dokter der vereenigiug
voor vacantie-kolonies wilde zich wel de moeite
van een afzonderlijk onderzoek geven: het kind
was zoo bijzonder zwak, dat haar zoo spoedig
mogelijk een plaats bezorgd werd.
Eén week nog naar had zij zich gebaad in de
frissche lucht, in de zee, in de weelde van een gezond,
eenvoudig buitenleven, en ik herkende mijn bleek,
teer vriendinnetje bijna niet meer, toen ik haar
terug zag met gebruinde wangen en vreugde-heldere
oogen.
En nu, twee weken later is zij thuis gekomen
voor goed.
Ik wou, dat ik u n oogenblik die twee ge
zichtjes kon laten zien. Dat ne zwakke, bleeke
gezichtje, dat naar me opkeek met bang vragend
verlangen, toen we nog in onzekerheid waren of
er een plaats te vinden zou zijn voor haar. En
het blozend gebruinde, dat mij verwelkomen kwam,
zomer-zonnig van 't geluk, dat zij zich zóó wel
en gezond voelde nu.
Kon ik u die twee gezichtjes laten zien, onze
zaak zou gewonnen zijn.
Want er is een zaak, die gewonnen moet worden :
de sympathie voor, en het bestaan van de
vacantiekolonies, die, in onze stad tenminste, hard achter
uit gaan.
In het laatste jaarverslag der vereeniging lezen
wij: »al mogen wij ook dit jaar weder een groot
aantal kinderen hebben doen genieten van gezonde
buitenlucht en goede voeding, dan moet daarbij
ook in acht worden genomen, dat wij de middelen
daartoe niet uit de gewone inkomsten hebben ver
kregen, maar opnieuw voor de gewone uitgaven ons
kapitaal moesten aanspreken.
... Onze penningmeester ziet de open plekken
op den bodem zijner schatkist met eene bedenke
lijke snelheid toenemen, zoodat weldra geen plekje
meer onbedekt zal wezen. Wilde de toestand onzer
vereeniging gezond zijn, dan moesten wij de kosten
onzer kolonies jaarlijks uit de contributiën kunnen
betalen, maar indien wij de uitgaven naar de inkom
sten regelden, welk bedroevend klein getal kinderen
zoudeu wij dan maar kunnen uitzenden! Want voor
een stad als die onzer inwoning, met bijna een
half millioen inwoners, kan men waarlijk niet het
door ons uitgezonden getal van 330 kinderen
bizonder groot noemen. Het tegendeel is waar. Wanneer
men ziet hoe in het buitenland, met name in
Duitschland het aantal vereenigingen die hetzelfde
doel beoogen als wij, jaarlijks aanzienlijk toeneemt,
hoe in steden als Bremen, Dresden, Dusseldorf,
om van de groote steden niet eens te spreken,
resp. 800, 900, 1000 kinderen worden uitgezonden,
dan kan men zich niet verklaren hoe in onze stad
zoo betrekkelijk weinig wordt bijgedragen. Uit het
jongste jaarverslag van de Centralstelle der
Vereinigungen für Sommeipflege uitgegeven te Berlijn
bij H. S. Herman, blijkt dat in 1S95 voor ons doel
in Duitschland werd uitgegeven een bedrag van
416.172 Mk. waarin niet begrepen zijn de kosten
van kolonies in zeebadplaatsen die bovendien nog
eene uitgave gevorderd hebben van 176.612 Mk.
Gaat men deze cijfers na dan kan men waarlijk
niet beweren dat wij te veel kinderen hebben uit
gezonden.
Moge dus ieder in zijnen kring eens de aandacht
op het doel onzer vereeniging vestigen, zwakke,
ziekelijke kinderen door tijdig genot van gezonde
buitenlucht te sterken, en ons helpen dit doel Ie
bereiken."
Uit aangehaalde regels blijkt l o. dat Holland
dus wel op mag passen zijn wijd verbreide faam
van weldadigheid niet te verliezen, daar die bij
zoo'n vergelijking met het buitenland geen schit
terend figuur maakt, 2o. dat vereenigingeu als
deze even ernstig behoefte hebben aan, en ook
recht op de steun, van het algemeen als zieken
huizen enz. Of is het goed, dat kinderen van
onbemiddelde ouders eerst dan recht hebben op
een doelmatige verpleging, als een zware ziekte
het gevolg is geworden van ontbering en ellende,
en de dood ze bedreigt, en is het wonder dat
menig moeder, als zij dat voorziet, haar kind niet
meer wil afstaan, en zoo'n stuuipertje Jatcr sterft
op wat stroo in kou of vocht wellicht, zonder
voedsel, zonder dek, maar in moeders armen?
Of om de zaak uit een economisch oogpunt
te beschouwen: zou frissche buitenlucht en gezond
voedsel in vele gevallen van verzwakking bij tijds
aangebracht niet op den langen duur kosten, ver
oorzaakt door slepende ziekten, die 't gevolg van
langere verwaarloozing zijn, uitwinnen?
Och als maar meer moeders het wisten, hoe
groot de ^behoefte is voor dit doel: alle echte,
voelende moeders, die ook wel eens gevreesd hebben
voor het leven van hun lieveling, maar die door
buitenlucht en versterkende middelen de kleur
weer terug zagen komen op die bleeke wangetjes,
zij zouden ons wel helpen, waar het in haar macht
was.
Eén mevrouwtje, een moeder van een blozend
viertal, sprak ik dezen zomer over mijn vriendinnetje.
Arm stakkertje," zei ze precies zoo was 't
verleden jaar met mijn kleine Tetta; ik dacht, dat
we haar verliezen moesten, maar de zeelucht heeft
haar gered." En bij haar klopte ik niet vergeefs
aan om steun: een fiksche greep in haar kinder
kleerkast verzekerde ons bijna volledig het uitzet,
dat noodig was. Andere vrouwen met moederlijke
harten voorzien het genezen patientje nu nog van
melk en eieren, en de gebruinde wangen van dat
ne kindje zullen wel nooit meer zoo heel bleek
worden hoop ik: maar hiermede is nog maar ne
geholpen, en er zijn er zooveel, die die hulp noodig
hebben!
Het was op een mooien zomerdag in zonneschijn,
dat ik haar zocht en vond, de vacantie-kolonie
Kostverloren", te Zandvoort, midden in de duinen. Daar
lag het vriendelijk, landelijk gebouw, met zijn beide
zijvleugels wijd uitgespreid, waaronder het zoo graag
arme gebrek lijdende stadvogeltjes wil koesteren.
Als tjilpende kuikentjes nog met knippende oogjes,
want, ze hadden pas geslapen, zag ik kleine jongens
en meisjes onder die vleugels vandaan te voor
schijn komen. Wat vriendelijk, liefdevol zag er dat
uit. 't Was of alles welkom" riep.
Maar dat gulle welkom" zal het moeten be
perken tot enkele, weinige, misschien op 't laatst
zwijgen opleggen voor goed. Mag dat geduld worden ?
Veel van onze lezers leven nog in
frisch-verjongde herinnering aan genot in bosch of duin,
langs zee of bergen wellicht. En nooit, vind ik,
treft het ons zóó sterk, dat ieder mensch recht
heeft op longensterkende lucht en
levenslust-voedendc omgeving, als wanneer wij de weelde van
het buitenleven mogen inademen met volle teugen.
Och, sta iets af van die weelde. Een paar zil
verstukjes, minder misschien dan een
middag-verfrissching in uw hotel, een rijtoer of een ver
snapering onder weg u kostte, kunnen zoo'n zegen
worden voor enkele onder uw kleine, bleeke, slecht
bedeelde stadgenooten. Hoe grooter de reis is, die
ge u mocht veroorloven, hoe zwaarder het geldstuk
zijn zal, dat op den bodem van uw portemonnaie
nog wel te vinden is. Och, tast er eens naar. Het
is de vriendelijke bede in het 't belang van veel
kleine vrienden en vriendinnetjes van
ELSE VAX BRAIUXT.
Onder de namen van leden van bestuur der
Amsterdamsche Vereeniging voor Gezondheids- en
Vacantie-kolonies, die zeker wel bereid zullen zijn
inlichtirgen te gevea of bijdragen in ontvangst te
nemen voor bovengenoemd doei, lezen wij prof. dr.
B. J. Stokvis, als voorzitter, C. J. den Tex, als
secretaris, Sarphati-kade, Amsterdam, dr. J. G.
Olil&er, Prins Hendrikkade 100, Amsterdam, en
anderen.
tiiiiiiiiiiiiiliHiiiliniiiHiiimiiii imiiiiimii imimiHiiiimiiiiiiiim
De aaMate fflle Cnanyin,
Eene vraag van het oogenblik is nog de
alof niet-toelating van Mlle Jeanne Chauvin tot
de Parijsche balie. De Raad van Orde
deradvokaten moet daarover beslissen; Mlle Chauvin
is «licenciée en droit", zij zou het recht hebben
om inschrijving te vorderen, als zij niet eene
vrouw was.
De pers zou zich al spoedig hebben meester
gemaakt van het belangwekkend geval, en op
interviewen zijn uitgegaan, wanneer Mlle Chauvin
niet, tijdens de zaak aanhangig gemaakt werd,
nog in villeggiatura was geweest. Zij is leerares
aan de Universiteit, prijsgekroond voor een
mooie dissertatie, zij had dus wel haar vacantie
noodig.
Maar zoodra zij terug was. hebben de reporters
haar opgezocht. Men vindt »Mr. Jeanne Chau
vin" in de rue Claude Bernard; zij bewoont er
de benedenste verdieping van een groote villa.
met tuinen omgeven; het is bijna buiten en heel
lief. Binnenkomend heeft men rechts de eerste
spreekkamer; het is die van Jeanne's broeder,
Mr. Emile Chauvin, ook advocaat en aanstaand
verkiezingscandidaat. Links is de spreekkamer
voor de cliënten van Mr. Jeanne Chauvin,
voorloopig nog tevens haar studeerkamer.
De jonge doctores zit aan de tafel, vriendelijk
en beleefd; zij is heel donker, met glad zwart
haar om een iijn, zeer regelmatig gezicht; haar
oogen zijn gitzwart, zij spreekt uiterst vlot en
gemakkelijk.
-Zeker, ik zal al heel spoedig vragen om in
geschreven te worden. Zoodra de jaarlijksche
toevoer van jonge licencii's en droit komt, om
te vragen ingeschreven te worden en den eed
te mogen afleggen, voeg ik mij bij die kleine
schaar en vraag dat mij hetzelfde wordt toege
staan als hun.
Ik heb myn diploma, waarom zou het mij niet
dezelfde rechten geven als aan eenander'? Zoo
dra men my dat gegeven beeft, zou ik niet be
grijpen waarom men mij de prerogatieven er aan
verbonden, kan onthouden. Ook de vrouwen die
een doctorsdiploma in de medicijnen ontvangen
hebben, mogen practiseeren; zij worden vooral
specialiteiten voor vrouwen- en kinderziekten; zij
hebben eene goede reputatie en een geachte
clienttle.. Waarom zou de eene faculteit zoo
veel andere rechten geven dan de andere 'i
Ik moet bekennen, dat ik eerst gedraald heb
met het doen van dezen stap. Het was omdat
ik gerucht en discussies vermijden wilde. Ik had
geen lust om als voorwendsel voor manifestaties
te dienen en als kampioen voor vrouwenrechten
op te treden. Mijn eenig doel was dit: er zijn
duizenden weduwen en jonge meisjes die raad
noodig hebben in haar belangen, omtrent het
beheeren van haar fortuin of omtrent teerder
quaesties. Deze vrouwen willen dikwijls veel
liever met een vrouw praten en haar eenige
bijzonderheden mededeelen, dan met een man;
zij verwachten meer kieschheid en sympathie.
Vele van de zaken die my op deze wijze wer
den voorgelegd, zouden mijn optreden voor de
rechtbank hebben noodig gemaakt; ik heb dan
mijn cliënten naar andere advokaten moeten
zenden, en dat heeft complicatiën en uitstel
veroorzaakt. Is het dan niet natuurlijk, dat ik
vraag, zelf te mogen pleiten en dat mij dit wordt
toegestaan ?"
Mlle Jeanne Chauvin geeft reeds een cursus in
burgerlijk recht aan eene meisjesburgerschool te
Parijs, voor leerlingen van 17 ;ï18 jaar; zij
heeft daar veel succes mee. Maar zij vreest, dat
de heer Gréard, grand-maitre de ITJniversité, zal
vinden dat er te veel beweging over haar ge
maakt wordt; dit kon haar wel benadeelen in
haar onderwijs-carrière.Züvraagt dus den reporter,
bij het uitlaten: »spreek toch liefst heel weinig
over mij !" De reporter belooft dat al glim
lachend : »Wij weten beiden wel," schrijft hij,
»dat dit een van de nuttelooze beloften is, die
men toch niet houdt."
modellen die aan de vroegere visites en dolmans
doen denken. Van de mantels met hoogen kraag
voert men meestal den kraag met lichte zijde
of licht fluweel; men maakt hem zoo dat hij ge
makkelijk openvalt en het gezicht encadreert.
* *
*
Aan het »0rientalische Seminar" te Berlijn is
nu ook eene vrouwelijke student, juffrouw
Charlotte Salmen, eene »Zevenbergsche Sakse" (de
Duitschers in Zevenbergen worden Saksers ge
noemd en hadden lang een eigen rechtstoestand)
uit Kronstadt of Brassó. Zg studeert er Japansch.
De danseres Cléo de Mérode, wier kapsel met
de laag hangende bandeaux zulk een invloed
heeft gehad op de mode der paar laatste jaren,
is op dit oogenblik te New-York. De
Amerikaansche pers is vol van haar ; als opschrift boven
een artikel vindt men: »Eene ster van de eerste
grootte", over welke qualificatie Mlle Cléo, wan
neer zij een weinig zelfkennis bezit, wel ver
wonderd zal zijn.
Er is beweerd dat Cleo heel leelijke ooren
had, ooren zonder zoompjes, of iets dergelijks.
Ook in New-York was het gerucht verspreid;
zij heeft toen besloten eens op te treden met
ander kapsel, in een gavotte Louis XV, waarin
zij een witte pruik met catogan zou dragen en
dus haar ooren moest laten zien. Dien dag stond
er op de aanplakbiljetten:
Dezen avond
zal
Cléo de Mérode
haar ooren laten zien.
Het Amerikaansche publiek stroomde. Cléo is
inderdaad, met of zonder ooren, heel aardig om
te zien; in haar dansen, menuet, pavane, gavotte,
is zij, ofschoon geen »ster der eerste grootte,"
heel lief, eenvoudig en gracieus.
De firoothertopin run Saksen- Weimar.
Mode. Ken studente in liet JajxinscJt.
Cléo de Mérode. De I'as-tle-Deiu',
Kastanjebloesem. l{ccei>ten.
Ter eere van de groothertogin Sophie van
Saksen, is te Weimar eene »Ged;ichtnissfeier" ge
houden, waartoe zich de besturen van litteraire
en wetenschappelijke vereenigingen, wier sticht
ster of beschermvrouw zij was, hadden aaneen
gesloten. De Goethe-Gesellschaft, de
Generalintendanz van het hoftheater te Weimar, de
directie van het Goethe- en Schiller-archief, de
Schiller-stichting en de
Shakespeare-Gesellschaft, kwamen bijeen in de groote zaal der
xErholung" en van heinde en verre waren
deputatiën en belangstellenden gekomen. Het pro
gramma werd geopend met het adagio van
Beethoven's Trio opus G8, in de orkestbewerking van
Franz Liszt; daarop volgde de herdenkingsrede,
door prof. Kuno Fischer uit Heidelberg gehouden.
Hij begon met een overzicht van de geschiedenis
van het vrijheidlievende volk der Nederlanders,
wier grootste dochter, de groothertogin Sophie van
Saksen-Weimar geweest was. liet streven van
het huis der Oranjes, om het volk ontwikkeling
en vrijheid te verschaffen, had den grond gelegd,
waarop zich eene zoo practische vrouw als de
gevierde vorstin, tot de nu allerwege erkende
hoogte en grootheid van een ruim-opgevat
cosmopolitisme verheffen kon. Den aard van het
vrijheidslievende Nederlandsche volk had zij reeds
vroeg aan de hand der geschiedenis bestudeerd;
uit deze historische studie waren de grond
beginselen afgeleid, die het richtsnoer voor
haar geheel verder leven vormden. Een scherpe
blik voor het onbereikbare, maar ook de
energie benoodigd voor het gestelde doel, waren
haar als erfdeel van haar groot volk ten deel
gevallen. Keeds vroeg gevoelde zij geestdrift
voor het streven van haar geslacht, de Oranjes,
welks grootste leden zich als de Macchabeeën van
het Noorden hadden betoond. Maar tegelijk ook
waren in de beroemde galerijen van den Haag
haar fijne kunstsmaak en haar zin voor het
schoone en goede ontwikkeld. Wat zij in de
Ilaagsche school onder de leiding van voortref
felijke leermeesters had opgedaan, kwam haar
later te pas, toen zij geroepen werd, in de kleine
Muzenstad Weimar eene onvergelijkelijke zending
te vervullen.
Prof. Kuno Fischer ging vervolgens na al wat
zij sedert ls;!l, het tijdstip waarop zij Weimar
het eerst betrad, had verricht: hare houding
tegenover den storm van 1S1H, hare bemoeiingen
voor tallooze weldadige stichtingen, voor school
en hygiëne, eindelijk voor litteratuur en kunst.
De plechtigheid werd voltooid met het slot
van Beethoven'» Mis in C, opus Mi, onder leiding
van dr. E. Lassen uitgevoerd, en des avonds
werd in het hoftheater Gluck's Or/ihau* HIK!
l'.nriiilici' gegeven.
* '??'?
>*Ilet nieuwste wat de mode oplevert is eene
poging tot verplaatsing van den zak en het split
in de japonrokken. Met het versieren der rok
ken, met volants, niches, quilles, plooisels, wordt
er gelegenheid gevonden om zak en split weer
op zijde aan te brengen, in plaats van. zooals
de laatste tijden, juist van achteren; men
sluit hem met een paar versierde knoopen.
Voorts komt bij de vermeerdering der rokversiering
het toenemend gebruik van lint, heel broed en
heel smal, en van veeren randen, waarmee men
alles begint te omzetten, revers, mantels, bolero's.
onderranden van japonnen; de struisvogels, zwanen
en ganzen beleven kwade dagen. De tinten der
veeren zijn meest zoogenoemde natuurlyke tinten,
zwart, grijs, cr<"me, beige en wit; deze zelfde
tinten worden ook voor de boa's en de
hoedenveeren het liefst genomen.
Voor de mantels zijn wel zes modellen mode,
de eenvoudige redingote, de zeer lange mante,
de lange bolero, het korte jacquet, de korte
collet, de stola van bont of veeren, zelfs zijn er
Aan den heer Wilh. II. J. Nicols, leeraar in
den dans en de choregraphie te Rotterdam, danken
wij eene uiteenzetting van den »Pas de Deux"
(den nieuwen salondans) waarvan wij onlangs
melding maakten. De muziek is van E. de
rilervilliers en uitgegeven bij Emile Meuriot, 18
Boulevard de Strasbourg te Parijs. De theorie
van den dans is de volgende : Twee afdeelingen
in 1(> maten. (2.4 maat)
Ie afdeeling. De cavalier neemt met zijne
rechterhand de linkerhand der dame. De dame
houdt haar kleed vast met de rechterhand, en
de cavalier plaats zyn linkerhand in de heup.
Aldus geplaatst begint men beide met den
rechter voet de volgende passen te maken :
Ie Maat. De rechter voet glijdt voorwaarts naar
rechts. De linkervoet wordt er achter bijge
trokken kruisgewijze en beide knieën worden
gebogen (evenals bij de révórence voor dames).
Sc Mant. De linkervoet glijdt schuins voor
waarts naar links. De rechtervoet wordt er
achter bijgetrokken, kruisgewijze en beide knieën
worden gebogen.
3e Naat. De rechtervoet wordt voorgezet
(plat geplaatst) nabij den linker. De linkervoet
weder voor den rechter. Nogmaals de rechter
voor den linker. (Deze drie passen worden snel
uitgevoerd). Men noemt dit: drie verdraaide
vooruitgaande schreden (trois déboités devant)
zij verbeelden een polkapas.
?ie Maitt. De linkerhak wordt schuinslinks
geplaatst op een afstand van + 20 cM., de teen
in de hoogte. Daarna de linkerteen bij den
rechterteen, de linkerhak in de hoogte. Deze
twee bewegingen worden geheeten: aanvoeren
van hak en teen (piquédu talon et de la pointe).
5?<V<: Maat. Opnieuw aanvangen bij de eerste
maat, doch nu met den linkervoet in plaats van
den rechter. De linkervoet zal dan uitvoeren
wat de rechter heeft gemaakt en omgekeerd de
rechtervoet, de bewegingen van den linker (4 maten).
He afdeeling. 'J?Jlie Maat. Daarna omvat
de cavalier de dame ; zij beginnen gezamentlijk,
de cavalier met den linker- en de dame met den
rechtervoet en maken aldus viermaal
tweegaloppassen en een polkapas ("-! maal met iederen
voet) S maten
Hierna wordt de dans van voren af aan hervat.
Theorie der 2 galoppassen en l polkapas
(draaiende): De cavalier laat den linkervoet naar
links voorwaarts glijden en trekt den rechtervoet
bij; deze twee bewegingen herhalen en daarna
een polkapas met den linkervoet en met een
halven cirkel draaiend naar rechts ('2 maten).
De dame voert ook deze bewegingen uit. doch
begint met den rechtervoet.
Onder de kunstbloemen, die men met veel
succes maken kan, behoort de kastanjebloosein.
In den tijd van de druiven bewaart men de
trossen waar de druiven afgeplukt zijn, droogt
ze en maakt ze hard door ze met een stevige
gomoplossing te bestrijken en plakt er in 't voor
jaar, naar bet model van een bloeiende
kastanjepluim, de kleine witte, rose oi roode blaadjes
aan. Men kan ze in den boom zetten, zooals in
Parijs bij het bezoek van den ('zaar geschiedde,
of ze in huis als decoratie gebruiken.
Malclolc i'an haring. Men maakt haring schoon;
ontdoet ze van de schubben en wascht ze uit,
en legt ze naast elkaar in een platte pan. met
witten wijn en heel weinig water; voegt er boter
bij met wat meel er door gekneed, voorts peter
selie, uitjes, gehakte champignons, zout en peper.
Men zet de pan op een flink vuur, maar houdt
haar in beweging uit vrees dat de haringen aan
branden. Op te disschen op een warmen schotel,
overdekken met de saus, die men vooraf door een
zeef laat gaan.
E - c.