De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 24 oktober pagina 1

24 oktober 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1061 DE AMSTEEDAMMEK A°. 1897. WEEKBLAD VOOK NEDEELAND Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Dit Blad il verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café', te Parijs. Zondag 24 October, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken'verkrijgbaar . . . 0.12' Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel 0.20 0.40 I N H O U Di VAN VEERE EN VAN NABIJ: De parlementaire lijn. Mr. J. Heemskerk Az. en de Landbouw. Hohenlohe af? SOCIALE AANGELEGENHEDEN door D. Stigter. KUNST EN LETTEREN: Een monument voor Jan Pieterszoon Sweelinek Arnol< Böcklin, door P. Alberdingk Thijm. Een Hollandsche kermis, door Th. Molkenboer. Sara Bernhardt al Phèdre, door E. v. d. Goes. De roman van Beman Bandt, door F. E. FEUILLETON: Eene goede Boerde, door Dr. Jan ten Brink, II. SCHAAKSPEL. ALLEELEI. RECLAMES.?VOOR DAMES: Londen door Elise A. Haighton. Een bureau voor arbeid zoeksters. Vrouwen-initiatief. SCHETSJES: D. kalfskotelet, naar het Duitsch, van Otto Erich Hart leben. PEN- EN POTLOODKEASSEN. ADVER TENTIEN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIII Illl IIIIIIIHÏI Waarschijnlijk zal de heer Van Gilse nie ?vóór het laatst van de volgende maand te weten komen, dat er nog eens in 't distric Sneek gestemd zal moeten worden, vóór hi met zekerheid kan zeggen, al dan niet to lid van de Kamer te zijn gekozen ; en is zulk een stemming noodig, dan wordt het minstens half December voor definitief over zijn lot als candidaat-kamerlid beslist zal wezen. Arme Van Gilse.' Hoeveel jaren heeft men hem reeds zien ronddolen in de buurt van het Binnenhof... hoe menigmaal ging de deur even voor hem open... maar telkenmale ook weer dicht vóór hij kon binnenstappen! En nu, dan toch binnengestapt... wordt hij, nog vóór hij kan gaan zitten, weder buitengezet, om weken en maanden lang daar te schil deren, in afwachting dat men hem opnieuw zal toelaten. En waarom ? zoo moet hij wel vragen... althans zoo vragen wij... Van Gilse is toch niet minder dan zoo velen van de honderd, die daar binnen een gezellig en ge moedelijk leventje leiden.,. Waarom nujuist hij zoo eenzaam, daar in de kou! Maar dergelijke overleggingen, wij erken nen het, mogen niet de Kamerleden van den rechten weg leiden. Wij zouden bij ons zelf kunnen denken: Heemskerk heeft nu al eens het genot gesmaakt, gedurende geruimen tijd, niet een district, maar, zooals de Grondwet het voorschrijft, geheel het Nederlandsche volk te vertegenwoordigen, laat nu Van Gilse het ook eens doen; of?zoo daar iets tegen mocht zijn, als het in een district staat, gelijk in dat van Sneek, blijkens de laatste stemming, zou dan de rationeelste oplossing van de quaestie niet zijn om den zetel te loten, en aan de pers het betoog over te laten dat, hoe de uitslag ook moge wezen, de hoogere en de lagere belangen van het Nederlandsche volk geen schade zullen lijden ? W/j zouden zoo kunnen redeneeren, maar de Kamerleden mogen dat niet. Zij moeten het recht tot in zijn uiterste consequentie voor staan, en van de wet niet alleen elk woord, maar ook elke letter, ja zelfs elk titteltje geven wat het toekomt. Zij mogen de hand niet lichten, evenmin met het kleinere als met het groote en zij dienen zich dus te gedragen steeds onder den indruk van het gewicht der taak hun opgelegd, gewapend tegen alle verleiding tot ondegelijkheid,, zich onthoudende van eenige handeling onder door vermoeienis ontstane dof heid of in een vlaag van lichtvaardigheid door haast gewekt. Zoo, hoe kan 't anders, verkrijgt een parlement, dat is gelijk 't be hoort, jaar in jaar uit arbeidende, zekere neigingen, gewoonten, eigenaardige handel wijzen, die men in de kringen van het lagere dagelijksche léven niet licht zal terug vinden. .. en n van de meest opmerkelijke dier parlementaire hoedanigheden is wel deze, de ware afgevaardigde kent geen tijd. Dit is waarschijnlijk het treffendst bewijs voor de extra-buitengewone verhevenheid van het parlementair regime. De Kunst, waarmee niemand van eenige beschaving licht spotten zal, verraadt in haar spreuk »ars longa vita brevis" nog altijd eenige bezorgdheid, een on geduldige ongerustheid of zij wel vóór de doodsklok luidt, met haar werk gereed zal komen. De ars parlementaria daarentegen acht dergelijke overweging beneden hare waardigheid, elke ontroering is haar vreemd, zij gelooft in het eeuwige leven. Den loden had de eerste stemming voor Sneek plaats. Den 25sten de herstemming. «Woensdag den '2-sten September, dus ruim drie weken geleden, werden de geloofsbrieven onderzocht en de verslagen daarover uitge bracht. Alle gekozen verklaarde leden wer den toegelaten, behalve twee, tegen wier verkiezing wat de geldigheid betreft, bezwaren waren ingekomen. In beide gevallen was het verschil der uitgebrachte stemmen of nul of slechts n, zoodat het voor ieder vaststond dat overtdliiig en nieuw onderzoek der stem biljetten noodzakelijk waren. Dit ivist de Kamer reed* dienselfden Woensdag. Toch werden niet terstond de voorstellen der commissies van onderzoek in behandeling genomen, maar deze verdaagd tot l'.S' Sept. De Kamer had intusschen reeda op 24 Sept. een vergadering gehouden, waarin de heer Gleichman het voorzitterschap aanvaardde en de Staatsbegrooting werd aangeboden, maar toch nog tijd in overvloed ware geweest om op de spoedeischende rapporten omtrent de geloofsbrieven te beslissen. Eerst op 28 Sept. had dit plaats en werd besloten de stembriefjes op te vragen. Dit geschiedt door tusschenkomst van den minister van binnenlandsche zaken. Nu liggen Amster dam en Sneek niet dagen ver van Den Haag verwijderd; men mocht dus aannemen dat de opgevraagde pakketten, binnen twee of drie dagen langs telegraphischen weg had het in n dag kunnen gebeuren (?) de com missies zouden bereiken. Deze hadden dan de briefjes na te gaan. De stembureaux besteden daarvoor zeker getal uren, stel een halven dag. De commissies konden dus wel in een vollen dag gereed zijn. Toch duurde het tot 7 October dus meer dan een week alvorens het verslag verscheen over de briefjes van Amsterdam VI en eerst een week daarna, werd dat over Sneek openbaar gemaakt. Hadden de commissies de pakketten zoo laat ontvangen, of hebben zij voor het on derzoek zoo langen tijd noodig gehad? En is met dien tijd gewoekerd, dan mag men wel vragen hoe de stembureaux dan in zoo veel korter tijd gereed hebben kunnen komen ? En om nu de maat vol te meten, is de Kamer uiteengegaan en zal zij eerst over een maand, als zij weder bijeenkomt, over het nader verslag oordeelen, dat reeds heden had kunnen worden uitgebracht." Op ons, zoo schrijft het Handelsblad, waar aan wij dit getrouw relaas van het ge beurde ontleenen, »maakt de loop van zaken den indruk, dat het «haast u langzaam" is toegepast, met den klemtoon op het bij woord." Deze indruk echter is, gelooven wij, nog iets te veel die van iemand, die parle mentaire werkzaamheid gansch onfilosofisch, met het horloge in de hand. nagaat. Reeds de uitdrukking »de loop van zaken" geeft een zeer ongetrouw beeld van het boven natuurlijk rustige der parlementaire bewegeijkheid, aangezien er geen kruipen op deze aarde bestaat, dat daarmede vergeleken, niet zou doen denken aan een vliegen hals over sop: en de woordjes haast u zouden alleen lan zin kunnen hebben, als er van het par ement, onwijsgeeriger dan wij zouden mogen gedoogen, nog gesproken konde worden als van iets in den tijd. Over een half jaar na de eerste stem ming, op zijn vroegst, zal Mr. v. Gilse op het Binnenhof veilig zitten... zoo hij er nog te zitten komt. ! Een half jaar! ' Kwam zoo iets voor in buiten-parlementaire sferen, men zou allicht de droeve mare hebben i vernomen van iemand die zich om het komi| sche van het feit had ziek gelachen, of van ! een ander, meer melancholisch aangelegd die er zich ziek om had geschreid. Onze honderd echter hielden zich tot dusverre kapitaal. Trouwens geen wonder, want wij j buitenstanders zien nu voor een enkelen keer eens een in 't oog springend geval maar dit eene is in waarheid niets anders dan een voorbeeld uit duizenden, ten be wijze hoe de parlementaire lijn niet de af stand tusschen twee punten geeft, maar tusschen twee punten den kronkelweg aanduidt in een wereld, waar men gebroken heeft met het begrip lijd. Moest men niet voor het parlement kiezen, naar parlementaire, dat is met geen tijd meer rekening houdende wetten en gebruiken, daar zou een commissie bestaan, die dadelijk na de stemming in alle dubieuze gevallen be sliste en te Sneek had men dus, na 25 Juni, b.v. 5 Juli opnieuw de stem-bureaux geopend. Maar voor zoo iets simpels, voor zulk een burgerlijke opvatting en regeltng van parlementaire zaken was natuurlijk in de kieswet geen plaats. Mr. J. Heemtó Az. en de Lanitaw. »Op 9 October overleed te 's Gravenhage de Staatsraad, lid van den Raad van State, Mr. J. Heemskerk Az., in den leeftijd van tachtig jaren. Moeielijk zal onze Vaderlandsche geschie denis een tweeden naam geven aan een man, die zooveel deed voor den Nederlandschen landbouw als deze overledene. In den zomer van 1803 werd Nederlands veestapel door eene ijselijke ziekte bezocht; de runderpest trad in en richtte schrikbare verwoestingen aan. De stem van den land man vond slechts flauw gehoor, de Minister van Binnenlandsche Zaken volgde uitsluitend de raadgeving van een adviseur, die, hoe bekwaam ook, in deze geen gewenschten uit slag zijner adviezen mocht zien en door zijne vasthoudendheid de verspreiding der gevreesde ziekte niet tegenhield. In 1S66 maakte het Ministerie-Thorbecke plaats voor een Mi nisterie-Van Zuylen-Heemskerk, met laatst genoemde als Minister van Binnenlandsche Zaken. Deze wisseling van Regeering bracht groote wijziging in het optreden van de ge stelde machten ten opzichte van de runderpest. Met vaste en forsche hand nam Mi nister Heemskerk de beteugeling en uitroei ing ter hand. Onversaagd ging hij in de door hem gekozen richting, temperde den voortgang der verschrikkelijke ziekte en roeide die geheel uit; een jaar na zijn op treden verkondigden wij elkander blijde de juichmare: »Mini* ter Heemskerk heeft de runderpest uitgeroeid, Nederland is vrij!" De staatkundige toestanden deden Mr. Heemskerk tijdelijk van het opperbestuur verdwijnen, zijn naam leefde in de dankbare herinnering van den landbouwer en toen de longziekte hoe langer hoe meer zich uitbreidde, dacht menigeen: »hadden we Minister Heems kerk maar weder!" In 1883 werd deze wensch vervuld, Mr. Heemskerk nam de teugels van het bestuur weder op. De Hollandsche Maatschappij van Land bouw had op 10 Maart 1883 eene Commissie benoemd met uitgebreide macht tot het nemen van maatregelen ter bestrijding van den voort gang der longziekte. De leiding der Com missie was in handen van den heer J. van der Breggen Az., Voorzitter der Commissie. Het optreden dezer Commissie vond steun jij de Zuster-Maatschappijen met Friesland n de eerste plaats en het kundig lid van Gedeputeerde Staten Mr. J. van Loon Jz. als adviseur. Alle groote Zuster-Maatschap pijen traden toe. Aan de Hollandsche leden werd het on derzoek in het spoelingsdistriet opgedragen en menige fout werd ontdekt. Op 23 Juni 1883 werd deze Commissie door Minister Heemskerk ontvangen en ontving de meest welwillende verzekering van steun en ern stige overweging. Dat Minister Heemskerk zijne belofte ge stand bleef, bleek op de samenkomst, waar toe ZEx. de Commissie en de Hoofdambte naren opriep op 30 Januari 1884, en de indiening van een wetsontwerp tot bestrij ding van de longziekte onder het rundvee bereikte de volksvertegenwoordiging. Het wetsontwerp werd aangenomen, uitgevoerd en Mr. Heemskerk, die Nederland van de runderpest had bevrijd, vernietigde ook de voortwoekerende longziekte onder het rundvee en dankbaar verblijden wij ons in het feit, dat Nederland sedert 1885 vrij is gebleven van longziekte. Nu de onverbiddelijke dood Mr. J. Heems kerk Az. van ons wegneemt, brengen wij aan diens nagedachtenis onze welgemeende hulde." Deze erkenning van Mr. Heemskerks ver diensten lezen wij in de Ncd. LandbouivCourant. Hohenlohe af? Blijft vorst Hohenlohe Duitsch rijkskanselier, of zal hij, meer of minder vrijwillig, zijn ontslag nemen? Zie daar de vraag, die sedert verscheiden maanden openlijk wordt besproken, op eene wijze, die zeker niet geschikt is om het pres tige van den rijkskanselier te verhoogen. Vorst Hohenlohe heeft, zooals men weet, aan den Rijksdag de indiening beloofd van een nieuw wetsontwerp betreffende de mili taire strafrechtsvordering (Miüt rstrafprozesserdnunr/), maar het schijnt, dat de hiertoe noodige overeenstemming tusschen den keizer en den hoogsten ambtenaar van het Duitsche Rijk niet te verkrijgen is, ofschoon vorst Hohenlohe in zijne plannen niet verdergaat dan de meest gematigde leden van den Rijks dag in hunne eischen. In een zeer belangrijk artikel over dit onderwerp schrijft de Milnchener Allgenieine Zetting onder anderen het volgende: »De onwil van den keizer, om den zeker eerlijk gemeenden wensch van vorst Hohen lohe te vervullen, kan tweeërlei reden hebben. Of de monarch wil aan dezen rijkskanselier zulk eene versterking van zijne positie tegen over het Parlement niet meer toestaan, of hij heeft, als opperbevelhebber van zijne Pruisische troepen, bedenkingen tegen den inhoud van het hem voorgelegde ontwerp. In beide gevallen is het duidelijk, dat vorst Hohenlohe niet langer als rijkskanselier kan aanblijven. Plet is voor vorst Hohenlohe niet mogelijk, met een halve, verknoeide militaire strafrechtsvordering, of zelfs zonder eenig ontwerp van dien aard, bij den Rijksdag aan te komen; daaronder zou eene Duitsche instelling lijden die hooger staat dan iedere persoon: de monarchale macht. Ieder Rijks kanselier en minister-president is de vertegen woordiger van den wil van zijn souverein tegenover het Parlement, dat volgens de grondwet is geroepen tot medewerking aan de regeling der openbare aangelegenheden. De mogelijkheid van zulk eene vertegenwoor diging (van den souvfirein) valt weg, wanneer :iet voor ieder tastbaar is, dat de minister niet meer den wil van den monarch achter zich heeft. In zulk een geval wordt niet slechts het prestige van den hoogsten rijks ambtenaar noodzakelijk op onduldbare wijze jenadeeld, maar ook de wil des konings kan len invloed, waarop hij recht heeft, niet meer loen gelden, omdat hij tegenover het Parle ment niet meer vertegenwoordigd wordt. ierin ligt een blijvend gevaar voor onze >innenlandsche toestanden ..." Stelt zoo het Beiersche blad de persoon van den keizer en van den rijkskanselier tegenover elkander, de conservatief-anti-semitische Staatsburger Zeitung tapt uit een gansch

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl