Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1061
John BnlTs kwelgeesten.
(Puck.)
»Die beroerde muggen !"
Zuinige kindertjes.
(Judy.)
Ma, u hoeft heusch geen klapbessen te koopen, wij zullen
B zelf wel plukken, hoor !
Ziet u ma. als u er zooveel had moeten koopen, had 't
zeker een kwartje gekost.
Een koning die niet van complimenten hield.
Eenige anecdoten over den afkeer, dien koning Friedrich
Wilhelm III van Pruisen had van een plechtige ontvangst, worden
in een pas verschenen boek verteld door Malachowski, een officier,
die ordonnans van den koning was.
»De koning was tot zyn onuitsprekelijk genoegen zonder herkend
of lastig gevallen te zijn in Keulen aangekomen. Mij was het
beschoren, de uitgelaten vreugdebetooningen van de goede
Keulenaars in ontvangst te nemen. Kransen en bouquetten,
oranjeappels en sinaasappels vlogen van alle kanten in myn wagen,
het was een waar bombardement, de wagen was er mee gevuld
en ik bedekt met groen en bloemen, toen ik aankwam bij het
huis, waar de koning zijn intrek had genomen. Hy zelf stond
lachend voor het venster, en toen ik binnentrad, zeide hij
vroolijk: »De Keulenaars zullen zeer gelukkig zijn geweest, zulk
een beminnelijken vorst te hebben begroet; ik zou mij verschrik
kelijk hebben geërgerd."
In Bonn had de koning de ergenis, waaraan hij in Keulen
ontkomen was, dubbel.
Reeds een mijl vóór de stad werd hij ontvangen door een
landweercompagnie en het bereden boschwachterspersoneel uit
den omtrek, die beiden in hun vaderlandslievende vreugde al
vooraf wat te dikwijls op het welzijn van den nieuwen landheer
hadden gedronken; een welgedane opperhoutvester reed naast
het portier en probeerde voortdurend, een beleefd gesprek aan
te knoopen, waarvan wy gelukkig door den wind en de drukte het
meeste niet hoorden. De koning, die reeds boos was, beval mij
meermalen, den man weg te sturen; maar door het leven heen
hoorde ik een paar maal: »Iiittc recht sehr, es geschieht sehr gern".
Nu zag de koning nog een hooge, op een toren gelijkende
stellage. »Wat is dat ? Ik geloof werkelijk, dat het zulk een
blikslagersche eerepoort is!" riep hij boos, en inderdaad, het
was zoo ; in het wit gekleede meisjes, en toespraken houdende
deputatiën moesten ontvangen en aangehoord worden, en kregen
al geen vriendelijk gezicht te zien. Maar er kwam nog wat
anders en ergers. Toen de poorten van Bonn in het gezicht
kwamen, hoorden wij het gedonder van kanonnen. Friedrich
"Wilheim, die ze in ernst eerder zocht dan ontweek, had er
een hekel aan bij feestelijke begroetingen. Onze postpaarden
schenen het ook niet te bevallen ; zij gingen op hol, in wilde
vaart joegen wij door de straten, en stonden eerst stil op de
markt, waar de burgerwacht opgesteld was en den koning met
een dicht opeengedrongen menigte opwachtte. Zijn geduld was
nu geheel uitgeput; vertoornd verliet hij den wagen, begaf zich
met snellen pas onder het volk en begon met een luide, krachtige
stem:
»Ik heb niet om zulk een ontvangst verzocht; ik heb het zelfs
verboden. Het eerste en beste bewijs van aanhankelijkheid zoudt
gij mij hebben kunnen geven, door mijn bevel op te volgen. Als
wij tien jaar samen geleefd hebben, en gij voor mij een trouw,
gehoorzaam volk geweest zijt, ik voor u een rechtvaardig en zorgzaam
koning, dan zal het mij aangenaam zijn, wanneer gij uw vreugde,
mij te zien, ook uit!"
Een doodsche stilte heerschte in de menigte; de woorden van
den koning werden overal gehoord. Toen de vorst weer in den
wagen gestegen was, trad een lange, magere geestelijke naar voren,
met de naar zijn idee zeker zeer krachtige en zalvende woorden:
»Heerscher, de belangen van godsdienst en deugd drukken wij
U eerbiedig op het hart."
>>0ch, kom" riep de koning, nog altijd driftig uit, «Laat mij
met rust! Ik heb nooit in mijn leven godsdienst en deugd onder
drukt." En daarmee reed het rijtuig weg, naar Ilemagen.
Men verbeeldt zich altoos dat ieder van onze vrienden intiemer
is met ons dan met zijn andere vrienden. Paul llert/en.
* *
*
Men noemt het geld immoreel, maar men zegt dat eer van het
geld dat men verliest, dan van het geld dat men wint.
Laliiche.
* Y *
Trouw zijn beteekent niet enkel geduldig, het beteekent ook
sterk en moedig zijn. Willi. ion Hillern.
* *
?AVrouwenschoonheid bestaat voor een deel uit schoone herin
neringen, voor een deel uit schoone beloften. Wordsworth.
* *
*
Wanneer iemand weet wat hij wil, vergeten anderen wat zij
wilden. J\lr:*. JIumi>liry WwriL
* *
*
De ziel sterft somtijds vroeger dan het lichaam, nooit later;
waarom dan den dood vreezen 't Nietzsclte.
* #
Sommige vrouwen zijn als kreeftensla ; goed om te eten, maar
moeielijk te verteren. Marmudiike.
* * *
Het geluk is als de echo : wanneer men het roept, antwoordt
het wel, maar het komt niot. ('armen Sijlra.
* *
*
Kinderen moeten lachen, niet spotten ; dat wordt in kinder
verhalen en kindervertooningen zoo vaak vergeten. Jltmkin.
SCHETSJES.
DB Kalfscotclet.
.\i/i/r lid Du'dsch
van OTTO EKICH HAHÏI.KHKX.
»Ea wat is uw beroep, als ik vragen mag;1"
Ik . . . Inn . . . ja, ik ben jurist."
//Advocaat ?"'
Neen. Ik studeer voor :nijii liefhebberij."
//Zoo, zoo. Nu, (ioddank !"
Hoe zoo :"
Nu, _ ik vroeg liet uit voorzichtigheid. U vertelde zoo even.
dat n vrienden liadt, die neem mij niet kwalijk, dichters
waren. Dat, enrerde me. ^Vant, ziet 11, dat is eenvoudig onmogelijk.
Of het zijn vnenden, en dan zijn het geen dichters, of het zijn
dichters, en dan -- voor mijn part moogt, u ze als uw vrienden
beschouwen, maar vroei; of laat bedriegen ze, u toch. Dichters zijn
de ellendigste, erbarmelijkste kerels vaii de wereld."
//(ioede hemel !
J k * H* w.M'kdiik versehrikt. De kleine, ongeveer veertigjarige
man, niet een guiuii-n bril en peper-en-zoutkleun"; kort gekuipt
haar, had tot, iiii toe den indruk gemaakt van een kalm eu wel
gemanierd man. \\aar hij in den trein gekomen was, wist ik
niet. Ik had van Florenci: tot, Verona heerlijk geslapen, en toen
ik mij u oou'en uitwreef eu knipoogde tegen het, heldere licht, van
den vroegen morden, zat hij tegenover mij. K ven voorbij Bozen
hadden wij een trespr. k aangeknoopt, en alles wat hij tot nu toe
had gezegd', was zeer verstandig eu aardig geweest. Kn uu opeens
die bom !
Maar wat hebt, u dan eigenlijk tegen die ongelukkige dichters r"
,/lk ben geneesheer aan een krankzinnigengesticht," antwoordde
hij op grimmigen toon. Kn ik zal u eens een verhaaltje vertellen,
de geschiedenis van den kaifte.ote.lct."
Ik ben geheel oor."
Het was in een tijd, dien men zich tegenwoordig tenauwernood
meer kan voorstellen; in den tijd. dat er nog geen D-treinen
waren. Je was al zoo blij als een engel, wanneer je op reis een
coupémet een //toilet" kreeg. Ja, ja, in vele opzichten zijn
we toch enorm vooruitgegaan... Nu dan, het was dus zoowat
twintig jaar geleden. Ik studeerde in Zurich. Ik weet eigenlijk niet
waarom, want er viel daar niets te leeren. In tegendeel: ze waren
daar tot de ontdekking gekomen, dat alle zielsziekten de gevolgen
waren van den alcohol, en daarom hadden ze een jammerlijke
manie voor waterdrinkeu. Hoe zeggen ze ook weer in de
moordberichten in de couranten ? den binnentredenden wachtte een
vreeselijk schouwspel.
Ik woonde in een heel eenvoudig pension aan het meer, in
Riesbach. Behalve mij waren er nog een paar Russinnen, de
vrouwen begonnen toen juist aan die studie-lief hebberij te doen.
Zij dronken veel thee, rookten massa's sigaretten, maar waren
overigens een paar onschadelijke idioten. Dan was er nog een
verduiveld goeie kerel, waarvan niemand eigenlijk precies wist»
waar hij vandaan kwam, of hoe oud hij was, of hoe hij eigenlijk
heette. Sommigen beweerden, dat hij als kind een aanslag gepleegd
had op het leven van den een of ander, en dat hij later uit Siberi
ontsnapt was. In ieder geval was het een feit, dat zijn groote
nauwgezetheid van geweten, en de oprechte eerbied, die hij voor
de wetenschap koesterde, hem tot nog toe verhinderd hadden, door
zijn examens te komen. Hij had een zachtmoedige ziel, en elk
soort van examen ontstemde hem al in de hoogste mate en had
in zijn oogen iets mkiescb en grofs. Hij was anarchist en droeg
ook 's zomers altijd een wollen shawl. Maar de hoofdpersoon,
het eigenlijke middelpunt van het pension, was onze dichter, Eduard
Potth, met een th ! dien wij allen min of meer verafgoodden
en op de handen droegen.
Als ik wel bedenk, was ik toen toch een jammerlijke ezel. Ik
had een ontzag voor dien verwaanden, geesteloozen rijmelaar, waar
over ik mij eigenlijk tot op den huidigen dag moest schamen.
Nu, den anderen ging het geen haar beter, . en ik ben toen ten
minste voor goed van mijn dwaasheid genezen !
Nu dan: Eduard Potth, ik ben er, tusschen twee haakjes,
vast van overtuigd, dat die th van hem zelf afkomstig was, en dat
hij eigenlijk net zoo heette als elke andere gewone Pott. Eduard
Pott was in de eerste plaats stemmingsdichter. U weet, wel, zoo
met een traan in het knoopsgat. Het deed hem ontzettend veel
verdriet, dat er zooveel honger en ellende in de wereld was, en
daar dichtte hij voortdurend op los. Hij was soms bepaald erg aan
doenlijk. Vreeselijk nijdig kon hij zich maken, wanneer hij eenmaal
begon over de stichters van al dat onheil, over de zoogenaamde
tyrannen. Daaronder verstond hij ten deele gekroonde hoofden
daarom had hij zich in het, vrije Zwitserland gevestigd, en ten
deele de eigenaars van soliede effecten, hypotheken, huizen, lan
derijen, en dergelijke misdadigers. Die kwamen er slecht af, wan
neer liij eenmaal goed op dreef was. Wij, zijn vereerders, maakten
ons altijd erg ongerust over hem, als hij zoo'n aanval van woede
op de tyranneu kreeg. Wij hadden toen al zoo'n flauw vermoeden,
dat dergelijke aanvallen hem meer aangrepen, dan de aangevallen
tyranuen, eu het speet ons, dat hij zich over die slechte meuschen
zoo opwond en zoo ongelukkig maakte. Zijn spijsvertering raakte
dan altijd in de war, en daarmee viel niet ie gekscheren bij iemand
van zijn teeder gestel. Maar, wanneer wij onzen spijt daarover uit
drukten, deelde hij ons mede, dat juist daarin het martelaarschap
van een dichtersziel bestond, eu hij beloonde onze deelneming met
een oneindig (leren eu smartelijken glimlach.
Die strijdzaugen, zooals hij ze noemde, waren de hoofdzaak. Maar
het was nog niet alles. Hij had nog een tweede onderwerp dat
bijna even onuitputtelijk was. Kunt u raden wat liet was'!"
//De liefde," zride ik op aehteloozen toon.
Verwonderlijk ! Men kan toch wel merken, dat u veel met
dichters hebt omgegaan. Hoe liad u dat anders zoo maar in eens
kunnen raden'' De liefde, juist. Iemand van twintig jaar weet
natuurlijk altijd precies, wat, dat is. Later wordt het gewoonlijk
hoe langer hoe meer iets onbegrijpelijks ee oudoorgrondelijks ....
Eu ja, dat, hoort niet bij het verhaal. Kijk eens, hoe mooi deze
streek is ... ."
Hij wilde blijkbaar zijn gedachten een andere richting geven en
keek het, raam uit. Op het, zelfde oogenblik stoomden wij een
tunnel binnen, eu toen wij er weer uit kwamen, lag Innsbriick
voor ons. Wij hadden daar een poosje den tijd, verlieten den
trein en gebruikten het een eu ander.
Later, toen wij weer tegenover elkaar ieder in een hoekje van
den coupézaten, zweeg hij geruimeu tijd, en ik begon, al bang
te worden, dat, ik nooit, het vervolg van de geschiedenis van de
cotelet te hooren zou krijgen. Daar ik wel bemerkte, dat, hem onder
het vertellen iets onaangenaams in de gedachten was gekomen,
durfde ik er niet weer over beginnen, en keek ik eveneens zwij
gend naar buiten naar de lachende weiden van het Inudal.
Plotseling ging mijn buurman met een ruk rechtop zitten :
Kom . . . wie A gezegd heeft, moet ook B zeggen. Laat ik verder
gaan met mijn verhaal," eu terwijl hij een sigaar opstak, begon hij
weer op zijn frissche, prettige wijze :
Dus: de liefde. Ja wel Onze aangebeden Eiuard was ook een
groot minuezangcr. Hoewel hij zelf ondanks zijn drie-en-t,wint,ig
jaren tot nu toe alle vrouwen zouder uitzondering niet dan op
een bijzonder eerbiedigen afstand had bewonderd, was hij in zijn
gedichten allesbehalve platonisch, het liefst a. la Musset'» Holla.
Zoodra hij aan het rijmen ging, was hij een hartstochtelijke
woestcling, en in het dagelijksch leven bloosde hij voor ieder
dienstmeiüje en trok zich schuw iu zijn kamertje terug, om toeii maar
vooral met zich zelf alleen te blijven.
Nu had onze hospita een dochter . . . een meisje van negentien
jaar. Zonder haar was er van het heele pension niets terecht geko
men. Want hoewel zij 's morgens en 's middags naar een grooten
winkel in /.urich ging, waar zij kassierster was, regelde zij toch
liet geheele huishouden. Haar oude moeder was veel te passief en
melancholiek in den goeden, ouden tijd verdiept, den tijd, voordat
haar lieve beste man haar op een goeden dag plotseling iu den
steek had gelaten. Anna deed alles, dacht aan alles, was ailes.
Hoe zal ik haar u beschrijven? ik heb later nooit meer iets zoo
heerlijk weelderigs .. . ziet u: zoo iu de mooiste beteekenis van
het woord weelderigs gezien, als dat kind! Ze was lang en forsch
en toch zoo zacht en weok en rond gevormd een meesterstuk."
De verteller zweeg een oogenblik. Zijn sigaar was op het punt
van uit, te gaan ; hij trok er weer eens flink aan en ging verder.
Ja, zoo was zij, toen wij voor het eerst in het pension kwa-
men. Zij was toen een toonbeeld van bloeiende gezondheid, zoodat
Eduard haar niet lijn en interessant, genoeg vorni, terwijl Omar en
ik haar van gaiiscner harte bewonderden. Omar, zoo noemden wij
den RiiNsischen medicus met het, anarchistische kimlerhart; hij was
natuurlijk ook een fanatiek afschaffer, en daarom hadden wij hem
naar den grooten kalif Omar gedoopt, van vvien verteld wordt, dat
hij zijn eisen zoon liet iloodgeeseleii, omdat hij wijn had gedronken.
Omar en ik hadden allebei van het begin af een stille, heftige
dweperij voor Anna op touw gezet, hoe diep die bij den zon
derlingen, stilzwiju'eudeu Omar heeft; gezeten, ben ik nooit te weten
gekomen bij mij nu ja, dat kan men eigenlijk na zoo'n
langen lijd niet meer weten; niets is bedriegelijker dan de her
innering aan een gevoel.
Ik behoef niet te zegeen, dat wij goede en fatsoenlijke
jongenswaren, en onze vereering niet anders dan op hoogst behoorlijke
wij/.e uitten. Wij haalden juffrouw Anna oni beurten 's avonds iu
Zurich af, gaven haar bloemen, roeiden haar op het, meer rond, eu
lazen haar Dostojcffki's Kaskoluikoff voor. Ingetogener kon het
niet. Zij beantwoordde onze vereering met een gelijkmatige, onschul
dige, bijna zusterlijke vriendschap, en beloonde onze trouw door
ons nu en dan inkoopcn voor het huishouden te laten doen, maar
alleen van dingen, die bij den winktlier te omschrijven waren door