De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 24 oktober pagina 8

24 oktober 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1061 John BnlTs kwelgeesten. (Puck.) »Die beroerde muggen !" Zuinige kindertjes. (Judy.) Ma, u hoeft heusch geen klapbessen te koopen, wij zullen B zelf wel plukken, hoor ! Ziet u ma. als u er zooveel had moeten koopen, had 't zeker een kwartje gekost. Een koning die niet van complimenten hield. Eenige anecdoten over den afkeer, dien koning Friedrich Wilhelm III van Pruisen had van een plechtige ontvangst, worden in een pas verschenen boek verteld door Malachowski, een officier, die ordonnans van den koning was. »De koning was tot zyn onuitsprekelijk genoegen zonder herkend of lastig gevallen te zijn in Keulen aangekomen. Mij was het beschoren, de uitgelaten vreugdebetooningen van de goede Keulenaars in ontvangst te nemen. Kransen en bouquetten, oranjeappels en sinaasappels vlogen van alle kanten in myn wagen, het was een waar bombardement, de wagen was er mee gevuld en ik bedekt met groen en bloemen, toen ik aankwam bij het huis, waar de koning zijn intrek had genomen. Hy zelf stond lachend voor het venster, en toen ik binnentrad, zeide hij vroolijk: »De Keulenaars zullen zeer gelukkig zijn geweest, zulk een beminnelijken vorst te hebben begroet; ik zou mij verschrik kelijk hebben geërgerd." In Bonn had de koning de ergenis, waaraan hij in Keulen ontkomen was, dubbel. Reeds een mijl vóór de stad werd hij ontvangen door een landweercompagnie en het bereden boschwachterspersoneel uit den omtrek, die beiden in hun vaderlandslievende vreugde al vooraf wat te dikwijls op het welzijn van den nieuwen landheer hadden gedronken; een welgedane opperhoutvester reed naast het portier en probeerde voortdurend, een beleefd gesprek aan te knoopen, waarvan wy gelukkig door den wind en de drukte het meeste niet hoorden. De koning, die reeds boos was, beval mij meermalen, den man weg te sturen; maar door het leven heen hoorde ik een paar maal: »Iiittc recht sehr, es geschieht sehr gern". Nu zag de koning nog een hooge, op een toren gelijkende stellage. »Wat is dat ? Ik geloof werkelijk, dat het zulk een blikslagersche eerepoort is!" riep hij boos, en inderdaad, het was zoo ; in het wit gekleede meisjes, en toespraken houdende deputatiën moesten ontvangen en aangehoord worden, en kregen al geen vriendelijk gezicht te zien. Maar er kwam nog wat anders en ergers. Toen de poorten van Bonn in het gezicht kwamen, hoorden wij het gedonder van kanonnen. Friedrich "Wilheim, die ze in ernst eerder zocht dan ontweek, had er een hekel aan bij feestelijke begroetingen. Onze postpaarden schenen het ook niet te bevallen ; zij gingen op hol, in wilde vaart joegen wij door de straten, en stonden eerst stil op de markt, waar de burgerwacht opgesteld was en den koning met een dicht opeengedrongen menigte opwachtte. Zijn geduld was nu geheel uitgeput; vertoornd verliet hij den wagen, begaf zich met snellen pas onder het volk en begon met een luide, krachtige stem: »Ik heb niet om zulk een ontvangst verzocht; ik heb het zelfs verboden. Het eerste en beste bewijs van aanhankelijkheid zoudt gij mij hebben kunnen geven, door mijn bevel op te volgen. Als wij tien jaar samen geleefd hebben, en gij voor mij een trouw, gehoorzaam volk geweest zijt, ik voor u een rechtvaardig en zorgzaam koning, dan zal het mij aangenaam zijn, wanneer gij uw vreugde, mij te zien, ook uit!" Een doodsche stilte heerschte in de menigte; de woorden van den koning werden overal gehoord. Toen de vorst weer in den wagen gestegen was, trad een lange, magere geestelijke naar voren, met de naar zijn idee zeker zeer krachtige en zalvende woorden: »Heerscher, de belangen van godsdienst en deugd drukken wij U eerbiedig op het hart." >>0ch, kom" riep de koning, nog altijd driftig uit, «Laat mij met rust! Ik heb nooit in mijn leven godsdienst en deugd onder drukt." En daarmee reed het rijtuig weg, naar Ilemagen. Men verbeeldt zich altoos dat ieder van onze vrienden intiemer is met ons dan met zijn andere vrienden. Paul llert/en. * * * Men noemt het geld immoreel, maar men zegt dat eer van het geld dat men verliest, dan van het geld dat men wint. Laliiche. * Y * Trouw zijn beteekent niet enkel geduldig, het beteekent ook sterk en moedig zijn. Willi. ion Hillern. * * ?AVrouwenschoonheid bestaat voor een deel uit schoone herin neringen, voor een deel uit schoone beloften. Wordsworth. * * * Wanneer iemand weet wat hij wil, vergeten anderen wat zij wilden. J\lr:*. JIumi>liry WwriL * * * De ziel sterft somtijds vroeger dan het lichaam, nooit later; waarom dan den dood vreezen 't Nietzsclte. * # Sommige vrouwen zijn als kreeftensla ; goed om te eten, maar moeielijk te verteren. Marmudiike. * * * Het geluk is als de echo : wanneer men het roept, antwoordt het wel, maar het komt niot. ('armen Sijlra. * * * Kinderen moeten lachen, niet spotten ; dat wordt in kinder verhalen en kindervertooningen zoo vaak vergeten. Jltmkin. SCHETSJES. DB Kalfscotclet. .\i/i/r lid Du'dsch van OTTO EKICH HAHÏI.KHKX. »Ea wat is uw beroep, als ik vragen mag;1" Ik . . . Inn . . . ja, ik ben jurist." //Advocaat ?"' Neen. Ik studeer voor :nijii liefhebberij." //Zoo, zoo. Nu, (ioddank !" Hoe zoo :" Nu, _ ik vroeg liet uit voorzichtigheid. U vertelde zoo even. dat n vrienden liadt, die neem mij niet kwalijk, dichters waren. Dat, enrerde me. ^Vant, ziet 11, dat is eenvoudig onmogelijk. Of het zijn vnenden, en dan zijn het geen dichters, of het zijn dichters, en dan -- voor mijn part moogt, u ze als uw vrienden beschouwen, maar vroei; of laat bedriegen ze, u toch. Dichters zijn de ellendigste, erbarmelijkste kerels vaii de wereld." //(ioede hemel ! J k * H* w.M'kdiik versehrikt. De kleine, ongeveer veertigjarige man, niet een guiuii-n bril en peper-en-zoutkleun"; kort gekuipt haar, had tot, iiii toe den indruk gemaakt van een kalm eu wel gemanierd man. \\aar hij in den trein gekomen was, wist ik niet. Ik had van Florenci: tot, Verona heerlijk geslapen, en toen ik mij u oou'en uitwreef eu knipoogde tegen het, heldere licht, van den vroegen morden, zat hij tegenover mij. K ven voorbij Bozen hadden wij een trespr. k aangeknoopt, en alles wat hij tot nu toe had gezegd', was zeer verstandig eu aardig geweest. Kn uu opeens die bom ! Maar wat hebt, u dan eigenlijk tegen die ongelukkige dichters r" ,/lk ben geneesheer aan een krankzinnigengesticht," antwoordde hij op grimmigen toon. Kn ik zal u eens een verhaaltje vertellen, de geschiedenis van den kaifte.ote.lct." Ik ben geheel oor." Het was in een tijd, dien men zich tegenwoordig tenauwernood meer kan voorstellen; in den tijd. dat er nog geen D-treinen waren. Je was al zoo blij als een engel, wanneer je op reis een coupémet een //toilet" kreeg. Ja, ja, in vele opzichten zijn we toch enorm vooruitgegaan... Nu dan, het was dus zoowat twintig jaar geleden. Ik studeerde in Zurich. Ik weet eigenlijk niet waarom, want er viel daar niets te leeren. In tegendeel: ze waren daar tot de ontdekking gekomen, dat alle zielsziekten de gevolgen waren van den alcohol, en daarom hadden ze een jammerlijke manie voor waterdrinkeu. Hoe zeggen ze ook weer in de moordberichten in de couranten ? den binnentredenden wachtte een vreeselijk schouwspel. Ik woonde in een heel eenvoudig pension aan het meer, in Riesbach. Behalve mij waren er nog een paar Russinnen, de vrouwen begonnen toen juist aan die studie-lief hebberij te doen. Zij dronken veel thee, rookten massa's sigaretten, maar waren overigens een paar onschadelijke idioten. Dan was er nog een verduiveld goeie kerel, waarvan niemand eigenlijk precies wist» waar hij vandaan kwam, of hoe oud hij was, of hoe hij eigenlijk heette. Sommigen beweerden, dat hij als kind een aanslag gepleegd had op het leven van den een of ander, en dat hij later uit Siberi ontsnapt was. In ieder geval was het een feit, dat zijn groote nauwgezetheid van geweten, en de oprechte eerbied, die hij voor de wetenschap koesterde, hem tot nog toe verhinderd hadden, door zijn examens te komen. Hij had een zachtmoedige ziel, en elk soort van examen ontstemde hem al in de hoogste mate en had in zijn oogen iets mkiescb en grofs. Hij was anarchist en droeg ook 's zomers altijd een wollen shawl. Maar de hoofdpersoon, het eigenlijke middelpunt van het pension, was onze dichter, Eduard Potth, met een th ! dien wij allen min of meer verafgoodden en op de handen droegen. Als ik wel bedenk, was ik toen toch een jammerlijke ezel. Ik had een ontzag voor dien verwaanden, geesteloozen rijmelaar, waar over ik mij eigenlijk tot op den huidigen dag moest schamen. Nu, den anderen ging het geen haar beter, . en ik ben toen ten minste voor goed van mijn dwaasheid genezen ! Nu dan: Eduard Potth, ik ben er, tusschen twee haakjes, vast van overtuigd, dat die th van hem zelf afkomstig was, en dat hij eigenlijk net zoo heette als elke andere gewone Pott. Eduard Pott was in de eerste plaats stemmingsdichter. U weet, wel, zoo met een traan in het knoopsgat. Het deed hem ontzettend veel verdriet, dat er zooveel honger en ellende in de wereld was, en daar dichtte hij voortdurend op los. Hij was soms bepaald erg aan doenlijk. Vreeselijk nijdig kon hij zich maken, wanneer hij eenmaal begon over de stichters van al dat onheil, over de zoogenaamde tyrannen. Daaronder verstond hij ten deele gekroonde hoofden daarom had hij zich in het, vrije Zwitserland gevestigd, en ten deele de eigenaars van soliede effecten, hypotheken, huizen, lan derijen, en dergelijke misdadigers. Die kwamen er slecht af, wan neer liij eenmaal goed op dreef was. Wij, zijn vereerders, maakten ons altijd erg ongerust over hem, als hij zoo'n aanval van woede op de tyranneu kreeg. Wij hadden toen al zoo'n flauw vermoeden, dat dergelijke aanvallen hem meer aangrepen, dan de aangevallen tyranuen, eu het speet ons, dat hij zich over die slechte meuschen zoo opwond en zoo ongelukkig maakte. Zijn spijsvertering raakte dan altijd in de war, en daarmee viel niet ie gekscheren bij iemand van zijn teeder gestel. Maar, wanneer wij onzen spijt daarover uit drukten, deelde hij ons mede, dat juist daarin het martelaarschap van een dichtersziel bestond, eu hij beloonde onze deelneming met een oneindig (leren eu smartelijken glimlach. Die strijdzaugen, zooals hij ze noemde, waren de hoofdzaak. Maar het was nog niet alles. Hij had nog een tweede onderwerp dat bijna even onuitputtelijk was. Kunt u raden wat liet was'!" //De liefde," zride ik op aehteloozen toon. Verwonderlijk ! Men kan toch wel merken, dat u veel met dichters hebt omgegaan. Hoe liad u dat anders zoo maar in eens kunnen raden'' De liefde, juist. Iemand van twintig jaar weet natuurlijk altijd precies, wat, dat is. Later wordt het gewoonlijk hoe langer hoe meer iets onbegrijpelijks ee oudoorgrondelijks .... Eu ja, dat, hoort niet bij het verhaal. Kijk eens, hoe mooi deze streek is ... ." Hij wilde blijkbaar zijn gedachten een andere richting geven en keek het, raam uit. Op het, zelfde oogenblik stoomden wij een tunnel binnen, eu toen wij er weer uit kwamen, lag Innsbriick voor ons. Wij hadden daar een poosje den tijd, verlieten den trein en gebruikten het een eu ander. Later, toen wij weer tegenover elkaar ieder in een hoekje van den coupézaten, zweeg hij geruimeu tijd, en ik begon, al bang te worden, dat, ik nooit, het vervolg van de geschiedenis van de cotelet te hooren zou krijgen. Daar ik wel bemerkte, dat, hem onder het vertellen iets onaangenaams in de gedachten was gekomen, durfde ik er niet weer over beginnen, en keek ik eveneens zwij gend naar buiten naar de lachende weiden van het Inudal. Plotseling ging mijn buurman met een ruk rechtop zitten : Kom . . . wie A gezegd heeft, moet ook B zeggen. Laat ik verder gaan met mijn verhaal," eu terwijl hij een sigaar opstak, begon hij weer op zijn frissche, prettige wijze : Dus: de liefde. Ja wel Onze aangebeden Eiuard was ook een groot minuezangcr. Hoewel hij zelf ondanks zijn drie-en-t,wint,ig jaren tot nu toe alle vrouwen zouder uitzondering niet dan op een bijzonder eerbiedigen afstand had bewonderd, was hij in zijn gedichten allesbehalve platonisch, het liefst a. la Musset'» Holla. Zoodra hij aan het rijmen ging, was hij een hartstochtelijke woestcling, en in het dagelijksch leven bloosde hij voor ieder dienstmeiüje en trok zich schuw iu zijn kamertje terug, om toeii maar vooral met zich zelf alleen te blijven. Nu had onze hospita een dochter . . . een meisje van negentien jaar. Zonder haar was er van het heele pension niets terecht geko men. Want hoewel zij 's morgens en 's middags naar een grooten winkel in /.urich ging, waar zij kassierster was, regelde zij toch liet geheele huishouden. Haar oude moeder was veel te passief en melancholiek in den goeden, ouden tijd verdiept, den tijd, voordat haar lieve beste man haar op een goeden dag plotseling iu den steek had gelaten. Anna deed alles, dacht aan alles, was ailes. Hoe zal ik haar u beschrijven? ik heb later nooit meer iets zoo heerlijk weelderigs .. . ziet u: zoo iu de mooiste beteekenis van het woord weelderigs gezien, als dat kind! Ze was lang en forsch en toch zoo zacht en weok en rond gevormd een meesterstuk." De verteller zweeg een oogenblik. Zijn sigaar was op het punt van uit, te gaan ; hij trok er weer eens flink aan en ging verder. Ja, zoo was zij, toen wij voor het eerst in het pension kwa- men. Zij was toen een toonbeeld van bloeiende gezondheid, zoodat Eduard haar niet lijn en interessant, genoeg vorni, terwijl Omar en ik haar van gaiiscner harte bewonderden. Omar, zoo noemden wij den RiiNsischen medicus met het, anarchistische kimlerhart; hij was natuurlijk ook een fanatiek afschaffer, en daarom hadden wij hem naar den grooten kalif Omar gedoopt, van vvien verteld wordt, dat hij zijn eisen zoon liet iloodgeeseleii, omdat hij wijn had gedronken. Omar en ik hadden allebei van het begin af een stille, heftige dweperij voor Anna op touw gezet, hoe diep die bij den zon derlingen, stilzwiju'eudeu Omar heeft; gezeten, ben ik nooit te weten gekomen bij mij nu ja, dat kan men eigenlijk na zoo'n langen lijd niet meer weten; niets is bedriegelijker dan de her innering aan een gevoel. Ik behoef niet te zegeen, dat wij goede en fatsoenlijke jongenswaren, en onze vereering niet anders dan op hoogst behoorlijke wij/.e uitten. Wij haalden juffrouw Anna oni beurten 's avonds iu Zurich af, gaven haar bloemen, roeiden haar op het, meer rond, eu lazen haar Dostojcffki's Kaskoluikoff voor. Ingetogener kon het niet. Zij beantwoordde onze vereering met een gelijkmatige, onschul dige, bijna zusterlijke vriendschap, en beloonde onze trouw door ons nu en dan inkoopcn voor het huishouden te laten doen, maar alleen van dingen, die bij den winktlier te omschrijven waren door

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl