De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 31 oktober pagina 1

31 oktober 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1062 DE AMSTERDAMMEE A°. 1897. WEEKBLAD VOOS NEDEKLAM) Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel b\j de Vijzelstraat, 542. Dit Blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover bet Grand Café, te Parijs. Zondag 31 October, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar n mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12' Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel 0.20 0.40 INHOUD» VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Salarissen en loonen. Minister-Kamerlid. Een potentaatje. ? SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigter. Wat dan in deze te doen? (Ingezonden), door Armand Sassen. KUNST EN LETTEREN: Een belangrijke uitgave, door E. D. P. Johanna en Sophia Heymann. Oude Muurschilderingen, door Th. Molkenboer. Boek- en Tijdschrift, door F. K. Signalementen uit de Utrechtsche Gemeenteraad, door Jan van 't Sticht. FEUILLETON: Eene goede Boerde, door Dr. Jan ten Brink, III. SCHAAKSPEL. - RECLA MES. VOOB DAMES: Nationale Tentoonstelling van vrouwenarbeid. Londen, door Elise A. Haighton. Onbemiddelde beschaafde vrouwen en nog iets, door Catharina Alberdingk Thijm. SCHETSJES: De kalfskotelet, naar het Duitsch, van Otto Erich Hartleben. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. iniiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Salarissen en Loonen. Over een luttele duizend gulden is in den gemeenteraad bij de behandeling der begroo ting een tamelijk geanimeerd en, wij erkennen het gaarne, niet onbelangrijk debat gehouden. Op hoofdstuk l, kosten van huishoudelijk bestuur, geraamd tot een bedrag van ?421.700 kwam voor f 1000, ter verhooging van hettractement van den gemeente-secretaris. Deze ambtenaar genoot tot dus ver ?5000. Zijn voorganger, die hij 13 jaar geleden opvolgde, had het tot ?6000 gebracht en nu meende het Dag. Bestuur dat de heer Le Jolle aan spraak mocht maken op gelijke belooning, te meer daar de werkzaamheden in de der tien jaren tijds bij den grooten aanwas der bevolking niet verminderd waren. Het voor stel van den heer Nolting echter om het sala ris op ?5000 te doen blijven werd aangeno men met 24 tegen 19 stemmen. Het is duidelijk, dat deze weigering om den secretaris een hooger salaris toe te ken nen, niet mag uitgelegd worden, ten nadeele van zijn persoon, of als een lagere taxatie, van de door hem aan de gemeente bewezen diensten. Evenmin, gelooven wij, heeft hier de financiëele toestand, waarin de hoofdstad verkeert, den doorslag gegeven; terecht ver klaarde de voorzitter, dat, al waren de finan ciën niet schitterend, de toestand niet zóó duister kan genoemd worden, dat men daar om den secretaris van Amsterdam minder zou moeten beloonen dan die van andere groote steden. Een andere overweging moet van invloed zijn geweest. En die was, waarschijnlijk de volgende: "er bestaat een zeer groot, veel te groot verschil tusschen de belooningen, die lageren ambtenaren worden gegeven en de salarissen welke de hoogere ambtenaren ge. nieten. Noodig zal zijn de laatste eer te ver lagen dan te verhoogen, terwijl de eerste behooren verhoogd te worden in plaats van verlaagd. Het opdrijven van de salarissen der hoofdambtenaren heeft zijn tijd gehad. Wat deze hoofdambtenaren betreft, men dient bij hen tweeërlei soort te onder scheiden. Hoofdambtenaren, die tengevolge van buitengewone bekwaamheden buitenge wone diensten bewijzen in buitengewone ge vallen, b.v. een uitstekende directeur eener gemeentelijke gasfabriek, een directeur van publieke werken of van eenig onderdeel daarvan, iemand die voor de gemeente een bijzonder bedrijf of tak van dienst beheerst, in welke hoedanigheid hij der gemeente jaarlijks groote voordeelen bezorgt of haar voor j groote nadeelen behoedt, en hoofdambtena- ' ren, die bij een gewone mate van bekwaamheid de hun toevertrouwde taak kunnen verrich- ' ten, schakels in den keten, raderen in de machine, mannen onmisbaar op hun plaats, maar gemakkelijk te vervangen. De eerste soort van hoofdambtenaren heeft men om zoo te zeggen te koopen, met goud te betalen; van de laatste soort zijn de exem plaren te kust en te keur te verkrijgen en het zijn juist deze voor wie eene tractementsverhooging geenszins meer te verwachten is. Immers zoowel bij den staat als bij de gemeente, in de verschillende takken van dienst, ziet men hoe langer hoe duidelijker het verschijnsel, dat de lagere rangen zich bij de hoogere ver ongelijkt achten, wijl de dienstpraestatie der hoogere volstrekt niet een zoo groot verschil der salarissen wettigt als meestal bestaat. Zeer sterk blijkt deze ontevredenheid b.v. in de lageronderwijskringen, waar de onder wijzers, vaak van gelijke bekwaamheid als het hoofd, bij vermoeiender werkzaamheid, niet meer dan de helft van het loon van hun superieur genieten, en menigmaal nog minder dan de helft. Doch ook in het leger en bij de ambtenaren in administratieve betrekking komen klachten van gelijken aard in toene mende mate voor. Wanneer de traktementen eens herzien moesten worden, buiten verband met de beweegredenen van conventioneelen aard, die hen tot de hoogte of laagte hebben gebracht waarop zij nu staan maar naar werkehjk dienstbetoon, zouden de bezoldigingen in militaire en burgerlijke rangen, bij lange na niet zooveel uiteen loopen als thans het geval is en kon het zeer wel zijn, dat het salaris van den Amsterdamschen gemeente-secretaris nog iets zou moeten dalen om in billijke verhouding tot andere salarissen te worden gebracht in plaats van, zooals nu werd voorgesteld, met duizend gulden per jaar en vijfhonderd gulden bij pensioneering te worden verhoogd. Er is, meenen wij, geen twijfel aan of de wereld beweegt zich in de richting van verlaging der hooge ambtenaarstrakte menten en van verhooging der loonen der mindere ambtenaren en beambten en omdat, zonder eenig redelijk motief, het voorstel van B. en W. juist tegen die richting in ging, is het gevallen, zelfs nu iemand, zoo alge meen geacht als Le Jolle, er bij betrokken was, en er op het oude Prinsen hof een be sluit over moest genomen worden, door den bedachtzamen Amsterdamschen Raad. Op het voorstel tot verhooging van het salaris van den gemeente-secretaris, moest in dezelfde zitting een praeadvies van B. en W. volgen »op een adres van de vereeniging «Trouw en Plicht," eene vereeniging van ambtenaren Ie, 2e en 3e kl. bij de gemeentebelastingen, belast met de bediening van sluizen en brug gen, om, in navolging van andere takken van dienst, ook hunnen diensttijd te herzien en het salaris te verhoogen en dit voortaan bij de week uit te betalen.'' Uit de discussie bleek, dat deze gemeente ambtenaren werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, 15 uur per dag des zomers en 's winters minstens elf, met slechts weinig vrije dagen, een twintigtal in het jaar. Zij hebben zomers, zoo verzekerde de heer Nolting, bijkans geen huiselijk leven en missen den schafitijd. Die ambtenaren, aldus her innerde de heer Kouveld, beklagen zich er over, dat ze zoo weinig thuis kunnen zijn, er gaan dagen en weken voorbij dat zij hun kinderen niet zien. Of deze mededeeling den raadsleden den schrik om het, hart deed slaan, zeggen de verslagen niet. In elk geval, n der leden, de heer Onnes, trachtte dadelijk zijn col lega's tot kalmte te brengen door de op merking: »er zijn tal van andere werklieden, typografen b.v., die in capaciteit hooger staan dan deze ambtenaren, die ook werk dagen hebben, waarop zij, naar hun werk gaande, hun kinderen niet zien en thuis komende, deze in bed vinden." Ongelukkig genoeg schijnt niet n der leden, ook de heer Onnes niet, de verklaring te hebben afge legd, dat het zien van zijn kinderen 's morgens en 's avonds allerminst behoort tot de voor waarden van een menschwaardig bestaan voor den arbeider of ambtenaar! Nu toch, zou men nog kunnen meenen, dat bedoelde sluis-, brugwachters etc. daarop eenige aan spraak konden maken, tegenover de gemeente die hen in 't werk heeft! Hoe dit zij als de toestand zoo is, dat er ambtenaren in gemeentedienst zich bevinden, die b.v. des zomers 15 uren per dag op post moeten zijn, zoodat zij hun kinderen alleen op den vrijen Zondag, dat is eenmaal in de veertien dagen, mogen aanschouwen en zoo de gave, daartoe vereischt, hun niet onthouden is mogen opvoeden, dan behoeft het geen betoog, dat in de gemeentehuishouding eenige spaarzaamheid behoort betracht te worden, om ten minste het nog eens zoo ver te brengen, dat elke ambtenaar, hij zij dan hoog of laag geplaatst, ook als huisvader iets zal hebben aan den eigen haard. De heer Altes vergat niet er op te wijzen, dat in 1893 de werkuren dezer menschen reeds verkort waren, zeer tot ongerief van de scheepvaart; hem kwam de klacht of het verzoek dier huisvaders ongegrond voor en hij meelde te mogen constateeren, dat in het laatst ingekomen adres der brug- en sluiswachters »duidelijk doorstraalde jalouzie tegenover elkaar." Nu zijn weinig raadsleden meer yan nabij bekend met brug- en sluis wachters en dergelijken dan de heer Altes ; en ook wij twijfelen er geen oogenblik aan, dat, als men 's weeks elf gulden verdient en haast zijn kinderen niet mag zien, men spoedig door de zonde der jaloerschheid kan worden aangegrepen; spoediger nog dan som mige raadsleden vermoeden. Doch deze quaestie laten wij verder daar. Ons echter zou 't .niet verwonderen, als de te verwachten dis cussie over deze brug-, sluiswachters, belasting beambten, enz. enkele raadsleden, bij de behandeling van de voordracht betreffende het salaris van den gemeentesecretaris, tot voorzichtigheid had aangespoord. Ten opzichte van salarissen en loonen zullen nog heel wat veranderingen moeten plaatsgrijpen, vóór de billijkheid is bereikt. Minister-Kamerlid. Ook in een afdeeling der Tweede Kamer is het Minister-kamerlidrnaatschap van de heeren Goeman Borgesius en Lely ter sprake gekomen en door vele der aanwezigen afge keurd. De argumenten daartegen gebezigd, waren niet nieuw, trouwens deze zaak is door de pers zóó uitvoerig besproken, dat er wel wei nig nieuws meer over te zeggen zal zijn. Opmerkelijk echter was de verdediging. Zij grondde zich op het feit, dat de Grondwet het kamerlidmaatschap gedoogt en een ver bod bevat van afzonderlijke vergoeding voor het kamerlidmaatschap, door een minister uitgeoefend. Dat het kamerlidmaatschap van den minis ter door de Grondwet gedoogd wordt, is aan geen twijfel onderhevig. De vraag echter is: heeft de Grondwet dit als uitzondering be doeld, of heeft zij het willen bevorderen ? Ware dit laatste het geval geweest, men zou de vergoeding van ?2000 den minister niet onthouden hebben. Wilde de Grondwet gever doen uitkomen: een minister die tevens als kamerlid optreedt, verricht in de laatste hoedanigheid geen arbeid, die betaling waard is dan spreekt het wel van zelf, dat de wetgever niet de bedoeling kan gehad heb ben de verkiezing van acht zulke kamerleden mogelijk te maken; meende de Grondwet gever echter dat de arbeid van een minister als kamerlid geen mindere beteekenis had dan die van een kamerlid, niet tevens minister, en onthield hij hem toch de vergoeding, dan kan dat alleen uitgelegd worden als een poging om ministers van het vervullen zulk eener vermoeiende taak af te houden. Juist de regeling der financiëele gevolgen van eene combinatie dezer betrekkingen moest de ver dedigers doen schromen zich op de Grondwet te beroepen. De Grondwet heeft als uitzon dering de vereeniging van het minister- en het kamerlidmaatschap willen mogelijk maken, meer niet. Maar welk een wijze van argumenteeren! Afgescheiden nog van de vraag wat de Grond wet zelve bedoelt, zooveel staat vast voor ieder: de Grondwet gedoogt even goed dat de minister geen kamerlid zij, als zij gedoogt dat de minister wel kamerlid is. Wie dus deze combinatie voor zich zelf wenscht tot stand te brengen, kan ter recht vaardiging van dezen zijn wensch de Grond wet niet te hulp roepen, maar behoort te komen met argumenten aan het staatsrecht of aan de praktijk ontleend. Wat is rede lijker, wat beter? Die vraag moet beant woord worden, en tot dusver heeft, zoover wij weten, niemand nog eenig bescheid ge geven, dat op een betoog gelijkt. Of de Grondwet iets gedoogt, is natuurlijk geheel iets anders dan of de Grondwet iets cischt. Dezelfde Grondwet geeft b.v. in art. 103 te lezen: »De gewone jaarlijksche zit ting (der St. Gen.) duurt ten minste twintig dagen." Wat zoude een voorzitter en een kamer te hooren krijgen, die, zich houdende aan de »bevoegdheid" om niet langer dan twintig dagen te vergaderen, zich op de Grondwet beriepen? Een Potentaatje. Koning Milan is weer te Belgrado. De Tettips herinnert hoe eene groote dame uit de vorige eeuw, die het betreurde, dat zij bij haren heer gemaal geen positieve deugden kon ontdekken, toch ne goede eigenschap aan hem vond: il a l'absence charmante. Dit laatste kunnen de Serviërs ook van hunnen ex-koning getuigen, dien zij indertijd met een aardig pensioen buitenslands hadden gestuurd, maar die telkens weder zijn neus in de zaken komt steken, en dan weder moet worden afgekocht. Om die visites ge makkelijker te maken, resideert de ex-koning niet meer te Parijs, maar te Weenen. Voor de Servische belastingschuldigen zijn die be zoeken nog al duur, en het is niet te ver wonderen, dat zij hun gewezen souverein liever zien gaan dan komen, te meer omdat aan zulk een bezoek eene ministeriëele crisis onafscheidelijk schijnt verbonden te zijn. Men weet, dat koning Milan twintigjaren lang heeft geregeerd met de constitutie van 1809, die hem eene bijna absolute macht verzekerde. In het laatst van 1888 besloot hij, om zijn sterk verminderd prestige te herstellen, aan den wensch van de meerder heid der natie te voldoen en eene vrijzinnige Grondwet in te voeren. De 'Groote Skoepschtina'' verrichtte deze wetgevenden arbeid met ingenomenheid en spoed, en het resul taat was eene constitutie, die die zelfs vol gens Westersche begrippen ultra-liberaal kon worden genoemd, doch die door den koning op 2 Januari 1889 werd onderteekend en afgekondigd. Milan kon zich echter met het parlementaire régime kwalijk vereenigen ; een paar maanden later deed hij afstand van den troon ten behoeve van zijn minderjarigen zoon Alexander, en liet de toepassing der door hem zelf gegeven grondwet over aan de regenten, die zoo goed en zoo kwaad als het ging, deze ondankbare taak vervulden, totdat hun ongeduldige pupil hen eigenmach tig wegzond, zich zelf meerderjarig verklaarde en, als eerste regeeringsdaad, de constitutie van 1889 afschafte en die van 1809 weder invoerde. Sedert dien tijd (1894) is in Serviëde quaestie der grondwetsherziening voortdurend aan de orde. De radicale partij wilde den staatsgreep van 1894 niet als wettig erkennen en bleef met klem en kracht aandringen op de wederinvoering der grondwet van '84. De jonge koning beschouwde deze oppositie als eene uiting van vijandschap tegen zijne dynastie en werd in die meening versterkt door de nood lottige raadgevingen van zijn vader. Achtereen volgens beproefde hij met allerlei andere par tijen te regeeren, maar deze combinatiën mislukten steeds, daar de meerderheid der Skoepschtina radicaal was en bleef, en al

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl