Historisch Archief 1877-1940
No. 1062
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
25-Jarig Jubilaeum van den heer C. Batelt.
Deputatie ran Klimmende ridders (inbrekers) ... En meheer Batelt asdat we op uwes jubilee
niet wille ontbreke, van wegens dat uwee pienterder is asse wij en asdat wij diverse male in
hande geweest zijnde, door uwee hoewel gestreng, toch mensonwaardig binne behandeld, zoo
hebben wij hiermede het genoege uwe 'n puik brandkassie te overhandigen, om de souveniers,
die u gekrege heit, in te beware. We hebbe 't indertijd benaderd maar niet ope kunne krjjge,
zoodat de fabrikant d'r an te pas is motte komme en daarom, vereere we het uwe en uwe
ken d'r van verassereert weze, we zelle bij uwe onze vingers niet komme brande. Meheer !
Batelt lang zei je leven, maar wylui hopen dat ze je gauw met behoud van je volle tractement
aan den dijk zette !
Lang zei ie leve jongens ! Hiep, hiep, hoerah !
tllHIIIIIIIIIIMIIMII
meerderheid van acht honderd stemmen en de quaestie is
van de baan. Gelukkig, zeg ik nog eens, want aan al de
quaesties, die wij reeds bij de politiek hebben in 't oog te
houden, zou er nog een zijn toegevoegd, die alleen dit op
de overigen vóór had, dat zij zoo exceptioneel zakelijk, in
plaats van persoonlijk, zou verdienen te heeten.
Maar daar is meer wat mij in die Enkhuizer verkiezing
naar den zin was. Met de bekende openhartigheid en on
partijdigheid, waarmee de oude Enkhuizer almanak zijn lezers
inlichtte omtrent de meest verborgen zaken, zijn ook nu
oordeelvellingen over personen gepubliceerd, waaraan men
wist wat men had. Zoo leerde ik, dat de heer Kool een
candidaat-vertegenwoordiger was, »die in alle opzichten ge
acht kon worden, daarvoor ongeschikt te zijn." In alle
vpKiehten ongeschikt nietwaar, daar is geen woord Fransch
onder. En nu doet het me zooveel pleizier, dat juist die Kool
door de Enkhuizers gekozen is. Want dat zal ons de ge
legenheid geven, ook eens in de Kamer iemand te zien, die
in geen enkel opzicht zijn disdrict naar behooren kan
vertegenweordigen. Aan bekwame, buitengewoon bekwame
volksvertegenwoordigers, aan afgevaardigden in elk opzicht
geschikt, geen gebrek maar n, die in 't geheel niet
deugt, zoo'n uitzondering is de moeite van 't bekijken waard.
Hoe zouden wij er ooit zoo een hebben kunnen aanschou
wen, had Enkhuizen ons dit voorrecht niet geschonken ?
Kool kan er van op aan, ik zal hem in het oog houden
«n als hij telkens al duttende van de bank valt, waar Zijp
zoo wakker zat te werken, moet hij zich niet ongerust
maken, dat hij mij zal teleurstellen, want ik ben nu genoeg ge
waarschuwd om mij geenszins te verwonderen, als ik bemerk,
dat hij zelfs »in het opzicht" van »zitten" een zóó belangrijk
deel van den Kamer-arbeid niet volleerd is!
Maar bij zooveel verkwikkelijks blijft er alevel iets dat
op een quaestie gelijkt, over. 't Is wel niet een uiterst diep
zinnige quaestie?maar toch... ik kwam er nog niet ge
heel mee in 't reine. Kool was, dit weten wij met vrij groote
zekerheid, in elk opzicht ongeschikt men zou het den
kiezers niet gezegd hebben aan den avond vóór de her
stemming, als het betwijf elbaar was, en niet zóó algemeen be
kend, dat door de mededeeling kiezers terug gehouden
hadden kunnen worden van hem te stemmen. Maar de »in
elk opzicht ongeschikte" man was toch nog te prefereeren
boven den heer Raat, zoodat de kiezers »van harte gaarne"
werden aangemaand" om Kool te stemmen, altoos als zij
niet al te verbitterd waren. Waarom nu de onderstelling
geuit, dat zij als zij van twee kwaden het minste kozen, dit
zouden doen als »onder de leiding en aanvoering van een
laaghartig schrijver."
Waren de radicale Enkhuizer kiezers van zulk een allooi,
dat men hem verdenken mocht van iemand naar de Kamer
te willen afvaardigen nog erger dan een man in alle op
lichten ongeschikt? Ik denk zoo graag het beste van mijn
natuurgenooten en nu bederft het mijn stemming, die overi
gens, bij wat ik van de verkiezing vernam, niets te wenschen
overliet, een weinig, waar ik haast gedwongen word van de
Enkhuizers aan te nemen, dat vele hunner maar half te
vertrouwen zijn en dat nog wel in Ae politiek.' Intusschen
schiet mij tot troostgrond over, dat ik en dit is juist in de
politiek iemand als mij zeker te vergeven van die zaak het
alkrfijnste niet begrijp.
iimiiMMiiiimiiiimiiMMiiimiiiMiiiimuiii immuun
iiiiiiiiiiminiiiiiiiiiii
Ik hield mijn hart al vast, toen ik hoorde, dat Schorer
van de Noord-Hollandsche burgemeesters een gouden me
daille zou krijgen, als oud commissaris der koningin. Wat
zal dat weer een plomp ding worden, dacht ik ; dat gaat
naar den een of anderen stempelsnijder, die hem op zijn
best goed rond weet te maken en dan in dik goud een
zwaar relief aanbrengt, dat je doet denken aan zoo'n ouden
rijksdaalder met het polkahaar van AVillem III. Maar
't gebeurt me zelden ik ben te voorbarig geweest, 't is
werkelijk een kunststukje geworden, en zooals ik 't heb zien
liggen in zijn etui, was ik haast bang het zóó dicht onder
mijn oog te brengen, dat ik het goed kon waarnemen; ik
vreesde het te zullen beademen, zoo fijn is het en zoo
artistiek.
Nu, al die Noord-Hollandsche burgemeesters blijken dan
toch zoo min niet te zijn. Een dertig jaar geleden, ik ben
er zeker van, zouden zij naar Hoorn, Alkmaar of'Purmerend
zijn gereden om den goud en zilversmid een gouden koe
of een zilveren speelwagentje te bestellen, maar van medailles,
zooals Schorer nu een in zijn kast heeft, hadden zij destijds
nog geen kaas gegeten.
_ 't Streelt dan ook als geboren Noord-Hollander mijn
eigenliefde, dat zij nu wat verder van honk zijn gegaan,
verder zelfs dan Haarlem of Amsterdam, die voor mijn
boven-Y'sch gevoel buiten de provincie liggen, en tot Ween en
zijn gekomen, om iets specifieks te doen vervaardigen, wat
onze burgemeesters aan een commissaris konden aanbieden.
Toch bob ik twee aan- of liever twee opmerkingen. Waarom
is nu aan die eene zijde het wapen van Noord-Holland
aangebracht versierd met lauwertakken, omgeven door de
wapens van de Noord-Hollandsche steden, waartusschen zich
eiken takken slingeren? W at heeft N. Holland in's hemelsnaam
uittestaan met lauweren en hoe zijn de burgemeesters dier steilen
op 't denkbeeld gekomen, om hun gemeenten te doen omslin
geren met e//Y>«takken? Als er in al die steden buiten
Haarlem zes eiken staan, is 't veel! Het N. Hollandsen
wapen had gesierd behooren te worden met ir/iC/ttakken en
de Noord-Hollandsche steden hadden zich moeten laten
omslingeren door u'ilgait&kbeii en als dan Schorer b.v
eens in 't jaar op zijn gedenk- of herinneringsdag de me
daille te voorschijn haaide, kreeg hij immers dmyr iep- eu
wilgentak heel zijn provincie boven 't Y, met Amsterdam
daarbij, weer voor oogen.
De andere opmerking betreft de zelfde ijde, inderdaad
de terzijde der medaille. Ik lees dat daarop zijn aangebracht
de wapens van de N.-Hollaiulsche steden". Ik wil niet
vragen of de burgemeesters niet een sprekender symboliek
hadden kunnen vinden dan al die wapens, welke bovendien,
geloof ik, niet veel soeps zijn. Immers het ple:t toch voor'
onze burgemeesters in de provincie, dat zij nog zoo vol
heraldiek zitten; dat is een erfenis van 't doorluchtig voor
geslacht der Edelachtbaren, waaronder er heel wat kunnen
zijn, die met een eend, een rund. een varkentje of' een
lammetje, in elk geval 't een of' ander landelijk diertje hun
afkomst mogen staven. Neen, ik vraag alleen, nu het toch
wapens zouden zijn, moesten het die van de strdcn en de
stadjes wezen ? We hebben immers geen steden meer,
maar gemeenten, groote en kleine gemeenten, en zoo
hadden er op de keerzijde wapens mogen staan, natuurlijk
van de grootste gemeenten.
Dat nu juist burgemeesters, als zij den Commissaris der
Koningin een blijvend aandenken overhandigen, weer zoo
met die steden en stadjes in hun hoofd zitten, en zoo
iets met Meinesz vooraan ! Of is het van Boreel uitgegaan,
iiimiiiiiMiiiuir
die, naar men mag onderstellen, nog heelemaal leeft in de
dagen van de Zondagswet ? Wat mij betreft, ik zie over
zoo'n fouije graag heen, te meer nu ik zooveel heb te prijzen
in die medaille te Weenen vervaardigd maar toen ik het
bericht over de aanbieding van het huldeblijk zag, dacht ik
toch bij mezelf: als de schooljongens dat maar niet lezen!
* *
*
^Eenige Haagsche vrouwen hebben 't plan gevormd der
Koningin bij de huldigingsfeesten een eerewacht van dames
aan te bieden.
Dat is niet kwaad. Van jonge, dames, natuurlijk; oude
dames moeten, dunkt me, zich niet daar aan wagen. Maar
zooals de Iluisvroinr zegt: een eerewacht van amazones zou
iets heel eigenaardigs zijn. Ik had in die zelfde richting
ook al eens gedacht, mij afvragende: zou er in 't algemeen,
nu het een koningin geldt, niet een meer vrouwelijk karakter
aan de kroningsplechtigheid en de daaraan verbonden feesten
kunnen gegeven worden ? We krijgen in de hoofdstad eenige
heer en te paard en dat is goed. Heeren rijden gemakkelijker
paard dan dames al erken ik, dat ik bij Carréin 't
prachtgebouw meermalen heb mogen zien, dat er dames zijn die
voor de heeren in deze niet onderdoen.
Maar het paardrijden buiten circus en manege blijft
dan toch zoowel voor mannen als vrouwen uitzonde
ring ; wat niemand behoeft te bedroeven, daar er ook op
twee beenen staande nog heel wat eervols te verrichten valt.
En nu ben ik er zeker van dat wij hier te Amsterdam'
alleen uit de Jordaan en de Eilanden eenige honderden
flinke vrouwen kunnen te samenbrengen, die het zich een
eer zullen rekenen in die gewichtige dagen de schutterij, de
militie en de mariniers te vervangen bij het paleis en de
nieuwe kerk. Ik geloof werkelijk, dat er voor de vrouw, in
't bijzonder voor de Nederlandsche, in 't volgend jaar heel
wat te winnen is, als zij bij de pinken zich betoont.
De eerste voonyaarde echter zal ra. i. zijn, dat zij die las
tige bescheidenheid, die zoo dikwijls aan beschroomdheid
doet denken, a liegt, waardoor zij reeds veel te lang op den
achtergrond is blijven staan. Het spreekt vanzelf, daar
blijven altijd verschilpunten tusschen man en vrouw, die niet
zijn weg te redeneeren. Zoo b.v. zou de vrouw, behalve voor
den guerilla-oorlosr, misschien minder bruikbaar zijn dan de
man om den vijand met geweer en sabel afbreuk te doen? Doch
in vredestijd zou zij een belangrijk deel van de legerdiensten
op zich kunnen nemen. Alles wat parade heet, is immers
der vrouw even goed toevertrouwd als den man. En als wij
nu, in den geest van de Haagsche dames, nog eens alleen
voor vredestijd en feestdagen een amazonen- bataillon cavallerie
hadden en een paar vrouwelijke regimenten inf'airerie, schut
terij en mariniers vooral de laatsten zouden heel aardig
gekleed kunnen worden - kwam dan van zelf' de vrouw
niet veel voordeeliger uit dan nu, waar zij bij alle gelegen
heden om zoo te zeggen de tweede viool speelt, zelfs als
een der haren den troon beklimt ?