Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1063
Men schrijft in The art Journal over Frampton,
art worker, en geeft een artikel over the langdale
linen industry. Twee reproducties naar mooie
portretten van Frans Hals, en iets over
Rookwood Pottery, en er wordt een heele aparte
aflevering van dit tijdschrift gew\jd aan the life
and work of William O. Orchardson.
Bij Scheltema & Holkema's Boekhandel te
Amsterdam zal verscby'nen: Hollandsche
PrentJcumt onder redactie van R. N. Roland Holst en
Jan Veth, 10 oorspronkelijke etsen, litho's of
houtsreden in portefeuille. De pry's per jaargang
zal zijn f 15.?, terwy'l voor enkele liefheb
bers eene uitgave «Epreuve d'artiste" van 50
exemplaren, door de kunstenaars geteekend,
a ?30?diBponibel is.
In deze eerste portefeuille zullen voorkomen
prenten van; Jozef Israëls, M. Bauer, H. J.
Haverman, Th. v. Hoytema, J. Ed. Karsen, S.
Moulyn, R. N. Roland Holst, M. v. d. Valk, W.
Witsen en W. de Zwart.
Verschenen is de eerste aflevering van Deutsche
Kunst und Dekoration monatshefte zur fürderung
Deutscher Kunst und formen sprache in
neuzeitlicher auffajsung. Dat zal wel fraai zy'n ? Wie
zou er in Duitschland op dit oogenblik over
neuzeitlicher auffassung kunnen meepraten. Zoo'n
bombarie-titel alleen stemt er al tegen.
Verschenen is bij Kleinman en Co. te Haarlem
de tweede van een zestal afleveringen met repro
ducties, naar handteekeningen van meesters uit
de Oud-Hollandsche school.
De jonge vereeniging «Kunst en Kennis" te
Arnhem, opent nu Zaterdag in haar lokalen een
tentoonstelling van werken der leden en van
enkele invites. Er zullen schilderyen, beeldhouw
werken en architecturale ontwerpen te zien zyn.
By BijfFa is tot l December een buitengewoon
belangrijke tentoonstelling, uitsluitend van werken
van J. Voerman, die allesins een aanbeveling tot
bezoek verdient. Wy' komen hierop terug.
Kunstveiling.
Er wordt met a. p. Dinsdag te beginnsn een
uiterst belangrijke verkooping gehouden, onder
leidirg van de firma Frederik Muller, en welke
collectie afkomstig is uit de nalatenschap van
den heer S. W. Josephus Jitta.
Er is in heele tijd niet zoo'n verzameling
euriosa order den hamer geweest, zoo mooi, zoo
rijk en fraai zy'n de ontelbare kleine byouteriën,
snuifdoozen en boubonnières. Er is een prachtige
verzameling porcelein, mooie bronzen, meubelen,
schilderijen en beeldhouwwerk. Zondag en Maan
dag is nog ky'kdag. Er is een bnzonder verzorgde
catalogus door de verkoopers uitgegeven.
Het Paleis op den Dam.
Tegen de kroningsfeesten komen van alle zyden
witgaven, die betrekking hebben op onze
koninkItyke familie. Eene eereplaats onder die uitgaven
schynt het groote werk te zullen innemen, dat
de heeren Etnrik en Binger te Haarlem en E. J.
Brill te Leiden wijden aan Jacob van Campen's
meesterstuk, het tegenwoordige Koninklijke Paleis
op den Dam."
De eerste aflevering van het in groot folio
formaat gedrukte boekwerk belooft zeer veel.
Wij vinden er eene fraaie ets naar het door
David Bles geschilderde portret van H. M. de
Koningin, een portret van van Campen, afbeel
dingen van de troonzaal, de burgerzaal en van
kleinere en grootere fragmenten van beeldhouw
werk en architectonische versieringen, die sedert
meer dan twee eeuwen in »'s werelds achtste
wonder" terecht bewonderd zijn.
Voor den boekband en de titelplaat zijn de
teekeningen ontworpen door den heer Gips te Delft;
de boekband is uitgevoerd door de firma J. Brandt
lUIIIIIIIIIMIIMIMIIIIIIIIIIMM
asch naar beneden werpen. Hare eoiffe en
wandelk'leed zouden daardoor rechtevoort ontoonbaar
worden. Zij moest dan met groote beteuteriug van
wezen zich benaarstigen in dat huis te vluchten,
en op zijne discrete amie verzoeken daar wat te
blijven, terwijl de oude maarte naar haar huis was;
om een schoone eoiffe en een ander wandelhabyt
te halen. En dan zouden ze met elkaar kunnen
spreken van wat hem het diepst in 't hart ver
scholen was.
//De heilige Odilia alleen weet wat de mooie
vrouw des klerken van Thourout daarover peinsde
in hare binneborst maar het is certein, dat ze
des anderen daags voorbij het aangewezen huis
kwam spaatseeren zeer rustig voet voor voet gaande.
Plots werd zij overstroomd door stralen vuil waters,
en begost zij angstig om hulp te roepen. Haar
fraai kleed en de hooge witte eoiffe met wappe
renden sluier waren t'eenemaal te gronde gericht.
Klagende liep zij het huis binnen, zooals de
wakkere compagnon had geschreven. Zij smeekte
de oude dame ietwes ten haren confoorte te doen.
Zij weende om haar bedorven habyt, hare verloren
eoiffe en fichu. De oude maarte zat op hare knieën
met een mes om de asch van haar kleed te
schrabben. Maar de mooie poorteres zei kortaf,
dat het niet eu baten zou er moest eene andere
eoiffe en een schoon kleed van huis gebracht
worden. Ze heette der oude vrouw in aller ijl
heen te snellen, en spoedig terug te kooien, opdat
zij de mis niet verloopen mochten.
Het oude serpent liep snel naar het buis van
haar meester. De wijze man stak zijne ooren op,
zoo wijd als een Pyreneesche ezel en zoo haast
hij alles vernomen had, begon hij te baren als de
droes: «.O stukke drochs! O, eervergeten loer!
Ik sla je zoo murw en plat als een schol!" De
duegna ontving eene dracht slagen, die zij gillend
onderging. De geleerde klerk had vau deze
vrouwenliste nog nooit gehoord. Zij ontbrak in zijne
kostbare collectie, wat hem diep in het hart trof,
zoodat men hem na dat uur niet lachen noch ver
blijden meer zag. Hij stierf daarop in korten
en Zoon te Amsterdam. De toelichtende tekst
is van de bekwame hand van den heer C. T. J.
Louis Rieber, den secretaris der Maatschappij
tot bevordering der bouwkunst.
Mogen de ondernemende uitgevers met dit
werkelyk royaal uitgevoerde, kostbare werk een
welverdiend succes hebben!
Maatschappij Arti et Amicitiae."
Door bestuurderen der Maatschappy »Arti et
Amicitiae" is de prijs uit het fonds «Willink van
Collen" toegekend aan mej. M. Bosch Reitz en
de heeren Th. H. A. A. Molkenhoer en Joh.
Vlaanderen en dit naar aanleiding van de door
deze artisten ingezonden kunstwerken op de thans
gehouden tentoonstelling in de zalen hunner
Maatschappy'.
imiiiiniiHiiiniiiiiiiiiimiHniiiiiiiiiiiiiiiniminiiiiiiiiiiiiiiinniiii
Boel en Tütórift
De Gids.
De pessimistische Marcellus Emants besluit
zy'n trieste herinneringen Op Zee. Maar de ma
nier, waarop de hoofdfiguur Satis alty'd
doorschimpt op de groote massa, wordt op den duur
wel wat eentoonig. Er wordt vergeten, dat er
behalve die groote meerderheid van dorre zie
len, ook nog heel wat artistieke menschen en
artisten bestaan, waarby iemand van supérieu
ren aanleg best troost kan vinden. Bij al dat
mokken verlangt Satis naar een bestaan in een
eenzame, grootsche Natuur, zooveel mogelijk
buiten de maatschappy. Maar by aankomst van
zy'n schip op Ceylon, worden we ditkeer niet
overweldigd door impressie's van gebergte, oer
woud en zee, indrukken, die anders wel het
contrast zoudenïversterken van de machtige natuur
met de waardeloosheid van het menschdom. Dit
verzuim verzwakt de bitterheid en de kleur van
die gry'ze stemmingen.
Geen wonder, dat de sombere Satis sympathie
voelt voor 't begeertelooze Boeddhisme, al begry'pt
bij ook, dat die moraal in de praktijk dikwijls
niet deugt en zelfs in theorie ten deele on
juist is.
Het Boeddhisme leert, dat de oorzaak van
alle Ly'den is: de Begeerte. Om dus gelukkig
te worden, te komen tot een bovennatuurlijke
rust, moeten we alle begeerten dooden. Dus óók
de begeerte te leven en dus daardoor ook weer
de begeerte dood te gaan, want te willen sterven
ia toch eveneens een begeerte ! 't Is een leer,waarbij
je noch mag leven, noch mag sterven, 't Is
daarom niet te ontkennen, dat er toch nog zeer
veel edels en grootsch in gevonden wordt.
Satis in Op Zee kan er op den duur ook niet
mee te vreden zijn.
In de studie W u Wei bestrijdt Henri Borel
de dwaze meening van geleerden over het begrip
Tao: het eeuwig in-zich-zelf-bestaande (God).
Hij vertaalt daarvoor verbazeud diepzinnige en
hooggevoelde fragmenten uit het Heilige Boek
Tao Teh Kin/j van Lao-Tsz', den grootsten wijs
geer van China.
De moraal van dien grooten Chinees, zoowat
vijf eeuwen voor Christus verbreid, frappeert nu
nog zeer sterk door diepe ernst en humaniteit.
Van Helene Swarth een weemoedige sonnetten
cyclus, waarin 't lijden van een artistenziel, en
eigenlijk van ieder kunstenaarfgemoed. gezongen ip.
Mr. van Hall prijst in zijn Letterkundige
Kroniek de roman : ernard Handt van Herman
Robbers.
De Nieuwe Gids.
Sterk en zuiver gevoeld, prachtig van klank
en rijm zijn de verzen uit Adoratie van onzen
Kloos :
»0, gij, almachtig heerschend zonder strijden,
Gestadig stijgend zonder nederdaling,
Glimlachend reikend doornenkroon van 't lijden,
stond, want zijn hart was zoo verbitterd, dat hem
daaraf kwam des doodes kwaal.
Maar onze listige compagnon wist de weduwe
van den klerk zooveel solaas in de blanke ooren
te fluisteren, dat zij even na Maria-Lrchtmis van
't volgend jaar voor het altaar stonden !"
Cathelyne had tot het eind met bijna
onmerkbaren spotlach geluisterd. Carlos, de bakker, kookte
van stillen toorn. De waard en de waardin van
het Vergulde Paard toonden zich niet maleontent.
De Jonkher wreef zich vroolijk in de handen, daar hij
een beerlijken victualie-reuk gewaar werd, die uit
de geopende keukendeur tot hem overwoei.
//Cathelyne! minneken-lief!" zei Carlos zoo
bedaard mogelijk Wat is uwe solutie omtrent dit
propoost!'"
Cathelyne zag de oogen van den bakker vonken
schieten. Zij antwoordde:
//Dit is eene zotte boerde, zonder deeg of
waarhaid. Zulke klerken zain er niet. De jonkher
heeft het certain gelezen in een zondig, fabuleus,
verzierd bork, en wil het ons doen eten veur
begainekoek!"
//Nooit beter solutie !" ??riep Carlos met luide
stem. Onder correctie wil ik u toch '11 keer
zeggen, Joukher van Vindhelyne, dat ge uwen tijd
wel beter gebruiken kost, dan om zulke viezevazen
te lezen. Het en deugt uiet bij de kwaliteit van
uwe excellente complexie!"
Het geztlschap lachte opgewekt en de bakker
bedwong zijn toorn zooveel mogelijk.
De Jonkher goot den inhoud van zijn glas door
de altijd droge keel, en antwoordde:
Maak er gteue mentie af, buurman Carlos!
Ik lees nooit! De gebenedijde Lieve Vrouwe van
Poperdonck weet, dat ik noode mijn brevier lees!
De boerde is mij vertrokken door een poorter van
Thourout, die ik te Brugge in een waardschap
aantrof!"
Intusschen was de tafel beladen met excellente
spijzen bekwaam tot een
Smt-Sylve&tersnachtfeest. Een aan het spit geroosterde kalkoen,
Brusselsche kapuinen, een koude ham, schotels
Bepeerld met tranen, als juweelenstraling,
Gij zijt en waart de aleenge door al ty'den
Van af uw eerste, zacht-lieve ademhaling!"
Volgt het slot van de ^nfaV/one-vertaling, waar
voor we Kloos een meer bevoegd beoordeelaar
wenschen dan wy.
De dichter Koster, de arme zondaar, die vroe
ger zooveel slappe thee van poëzie heeft laten
razen, zal wel heel verheugd zy'n, dat by nu door
de voor hem zoo barre N. Gids in erbarming is
aangenomen Hy heeft twee sonnetten: Gelder
land. Ze zy'n reëel van plastiek en aandoenlyk
van toon. Mocht 't zoo bly'ven !
De heer A. van Breull schrijft over Richard
Strauss en Arthur Nikisch.
Twee verzen van G. C. van 't Hoog zy'n wee
moedig en fijn van gevoel en expressie.
Dan nog zwaar proza van Boeken met te veel
tnsschenzinnen over Lucifer van Vondel.
Volgens mr. J. van Lennep is bijna het heele
drama een doorloopende allegorie van den opstand
der Nederlandsche provinciën tegen den koning
van Spanje. Volgens Boeken heeft Vondel wel
licht aan die gebeurtenis gedacht, maar niets meer.
't Is volstrekt geen verkapt historisch drama.
De aflevering eindigt met een sonnet van Boeken:
Tot Venus, met een paar hakkelingen.
Een afwisselende en pleizierige aflevering
anders.
Nederland.
Zwaan, een groote novelle van Joséphine Giese.
Deze dame, die vroeger nogal zuivere, litteraire
romans kon schrijven, is enorm verminderd. Ze
kiest nu zeer zware zielsanalyses, die ver boven
haar macht gaan. Ditmaal weer het pijnlijk
zielelyden van jonge echtgenooten, die elkaar niet
begrypen en daardoor in allerlei tragische ge
moedstoestanden komen. Het is wel heel hoog
dravend en romantisch verteld, maar reëel en
diep gevoeld heelemaal niet. Soms is er een enkele
sleepende, goede lyrische zin, maar direct be
dorven door de meest slordige halfgevoeligheid :
»Uit vrees, uit liefde wil zij schijnen, wat zij
weet dat zij riet is. Zij voelt zich zijner onwaardig.
y.Zij maakte vorderingen met reitzensclirederi'.
Dan toch alty'd reiwinncra-schreden.
»Toen begonnen, zacht als hemeldauw, op al
die luisterende zielen neer te zijgen, de lang
gesponnen zonnedraden van het voorspel
Lohengrin."
Hoe kunnen zonnedrailen nu als heiiicldtinw
neerzijgen ? Hoe ook uitgelegd, 't is en blijft
klatergoud. Misschien zuiverder gevoeld dan
uitgedrukt.
Joséphine Giese moet correct en eenrondig
worden, en niet boven haar kracht gaan. Er is
heel wat meer zorg en geoefende artisticiteit
noodig, om van haar zware onderwerpen iets
presentabels te maken. Nu is 't gewild-mooi en
morsen met romantische en etherische, maar
leeggebleven klanken.
Van de anders zoo trouwe zwartkijker Emants
nu eens iets vroolijks. Het stuk heeft een groot
sche en tevens lange titel : Waarom Ifalnt-Snlin
junior meende, dat de Nederlandse knmail te
lirnssel zijn rader in staat moest stellen naar
Holland terug te keeren. De vader van
HalmSalm is : »Kwiezenjee, l'attiezjee, Sjokkelaatjee,
Glaazjee, Zuukrejee, Boelanzjee." De zoon ver
telt de rampen en sukkelpartijen van dien goeden
tobber op ectit leuke, smakelijk-komieke manier.
't Is een prachtstuk van gezonde, helle humor.
Van Frans Cjenen Jr., reisindrukken uit België.
De heer Coenen, die anders zoo gedetailleerd en
treffend zien kan, levert nu gemoedelijke,
waardelooze journalistiek.
Fiore della Neve levert een l'antoen,
zachtzangerig en van welgeslaagde, moeielijke verskunst.
Verder nog enkele verhaaltjes van groote waarde.
maar niet voor ons.
In de mooie October-aflevering van De Vlaamse
School o. a. een studietje door Karel van de
Woestijneover ^ttvee zuiver mystieke kunstenaars":
George Minne en Jules de Praetere.
iiiiuiHiiiiiHiiiiiiiHiiiiiiminiiiiiiiiiiiiiimMiiiiiiiiiiiiiniiiHiiiHiiimiiiiiiiii
met appelsop, wafelkoeken, appelen, vijgen, noten
en peperhuisjes met suikererwten stonden in
florisanteu rijkdom naar de gasten te wachten.
Sybrecht Jansdochter sprong uit haar zetel, en
greep Cathelyue bij de hand.
Kom, gebuurke !" klonk het Aan
tafel! Nog een paar uurkens, en Nieuw-Jaar is in
't land!"
De waardin reguleerde zelve de plaatsen aau
tafel, nu met twee luchters van vier kaarsen
pronkende. Tegenover elkaar plaatste zij Cathelyne
en den Jonkher. Zelve nam zij den stoel aan'de
rechterzijde vau dezen laatste. Frans i'loris van
Gtjestemünde zat aan de linkerzijde van Cathelyne,
tegenover zijne vrouw. Aan de ue smalle z'ijde
van den disch, tusschen waard en waardin van
't Vergulde Paard zette de b ikker Carlos zich neer
aan de andere smalle zijde kwamen Jochem en
Romauie zitten, zoo dikwijls zij niet met schotels
of wijnkannen rondom de tafel holden.
De Joukher vau Vindhelyne sloeg zijn lijfrok
wat ter zijde, en bond zijne breede witte dwaal
onder den km vast, om zijn pourjioint van blauw
satijn te sparen. Want dit zeg ik u goed rond,
dat de Joukher niet te vergeefs had voorspeld:
//Wij zullen eten en banken als jonge graven !" Was
er geen shplip in de goede stad van Mechelen,
die tegen den Joukher in 't drinken bestand was,
wat hij op een maaltijd kon verorberen, dat zou
ik niet kunnen uitstamelen m een gelieelen
achteruoen. Het scheen, dat hij verhongerd was als een
nuchtere lansknecht.
Er heer?chte op nieuw een diep silextiuui, terwijl
j allen hun best deden de vetste morseelen van den
kalkoen onder den tand te krijgen. De Joukher
was uiterst te vreden, dat de saelvoetige liomanie
aan zijne linkerzijde zat. Hij deed haar telkens
groote roemers vullen met wat hij noemde //Jan
de France". Zij kon hem niet snel genoeg tappen.
Soms schudde ze haar aardig kopje, als de Jonkher
haar aanspoorde, door haar in de wang te knijpen.
Deze institueerdeïeene kleine pauze in zijn
verslindingswerk, en zei plechtig:
Van den ny veren Pol de Mont weer een
warmhartige verheerlyking Ditmaal over den jongen
Duitschen etser en teekenaar H. Vogeler. De
meest treffende prenten van dien teederen, po
tischen artist zijn in het ty'dschrift nagedrukt.
***
De stoere roman Rinske Sonnema van Vincent
Loosjes is uitverkocht en in herdruk bij Van
Druten te Sneek.
F. R.
Miiiiiiintuiiiiiiiimiii
iiiimiiiiiiiimiiiiiiii
Oud en nieuw,
De heer J. H. Gaarenstroom heeft een boekje
geschreven, dat ook hier wel eens genoemd mag
worden als een verblijdend teken. De klemtoon
in de Nederlandsche taal 1) bevat een (vermeer
derde) herdruk van enige artiekelen dio in Noord
en Zuid verschenen. In zijn Voorbericht zegt de
schrijver: »Ik hoop dat myn arbeid eene aan
leiding zij tot meer belangstelling voor het rijke,
nog bijna onontgonnen, veld van den klemtoon,"
en we mogen het met hem hopen. Want wie
zich met de klemtoon bezig houdt moet met zijn
gedachten van de dode letters naar het levende
woord; niet dat levende woord waar al zo lang
over gesproken en geschreven is door velen, die
eigenlik niet wisten waar ze 't over hadden;
die er altijd toch by dachten aan inktfieguren
op papier; maar het echt-lecende, het hoor
bare, de klank.
En daarom noem ik dit boekje een verblijdend
teken. Hoe ouderwets het in sommige opzichten
mag zijn, het hoort aan de nieuwere tijd.
Voor een breedvoeriger bespreking heb ik hier
geen gelegenheid ; die behoort in een vakblad thuis.
Een paar opmerkingen maar.
Op blz. 20 staat: »Men zegt 's konings paleif,
wanneer men reeds aan den koning gedacht of
misschien van hem gesproken heeft." Dat is
niet juist; men zegt »'t paleis van de koning",
maar de heer G. verwart hier zeggen en schrijven.
Zulke kleinigheden geven 't recht om van ouder
wets te spreken.
Op blz. 20 heet harerdegort de woZfouitspraak
van harerengort, en wordt de d in dat woord
verklaard uit de omstandigheid dat men »het
karakter van sterfelijk bijvoeglijk nu moest doen
uitkomen," daarom de »verbindingssyllabe" niet
missen kon (anders was 't harergort geworden)
en nu de d inschoof als in scheerder voor scherer.
Op bl. 37 wordt beweerd dat men wel mag
zeggen aardrijkskundigen (als persoonsnaam),
maar dat men »behoort te spreken van aardrijks
kundige onderwerpen". Volgens welke wet?
zou iemand kunnen vragen.
Deze enkele opmerkingen zijn voor 't doel
genoeg: ze tonen aan dat de schrijver noch te
veel in de oude trant beredeneert hoc het ivézen
moet of hoe liet hnd moeten zijn; we wilden
liever van hem horen hoe htt is, dat wil zeggen
hoe hij de woorden in 't algemeen beschaaf l
of onder 't volk heeft gehoord.
De heer G. heeft bewezen dat hij goed waar
nemen en vlijtig verzamelen kan ; moar door
zijn redeneren stelt hij ons te leur. Toch kan
zijn boekje veel goed doen. Ik hoop dat het
door allen bestudeerd zal worden, en dat de
schrijver veel «mededeelingen betreffende klem
toonverschillen en andere hier aangevoerde
onderwerpen'' zal ontvangen; dan komt hij er
misschien noch eens toe, een nieuwe druk van
zijn werk te geven, waarin niet alleen hier en
1) Culemborg. Blom en Olivierse. 1897./ 1.50
Romanie, maagdeke reine! .Schenk me
lechtevoort van Jan de rance en van Haus van
den Rijue, beideu! De grootste drinkers zijn de
beste geesten ! De tr< IL'lijkste geleerden, die drinken
den meesteu wiju! Die geen Rhijnschen wijn met
suiker mag, dat is een boer!"
De dischgenooten lachten, schoon niet geheel
van harte.
Er heerschte zekere spanning. De bakker Carlos
had telkens en telkens een wantrouwend oog op
den Jonklier gevestigd. Deze zond allerlei blikkeu
van adoratie aau het adres van Cathelyue. Eii
wat schoon ongemerkt nog bedenkelijker
was, hij stiet onder du tafel zet r abellijk niet zijne
laars tegen de fijne marokijneii tootschoeucu vau
zijne overbuurvrouw. Cathelyne wilde dit, niet
dulden, en vreesde den wilden toorn van manken
Carlos. Snel nam zij een besluit, en opstaande
zei ze:
//Carlos, lief! kom hier zitten en geef
me 'n keer uwe plaotse. Die rabaud van een
Jochem heeft wain op m'n keurs gestort."
Nu lachten allen hartelijk, behalve Heer Roland.
Manke Carlos zette zich tegenover hem. Manke
Carlos keek hem met de uiterste woede aan. Manke
Carlos sloeg met de vuist op het amelaken, en
schreeuwde:
,,Onder correctie, Jonkher van Vindhelyne!
Als ge u weer vermeet mijne Cathelyne toe te
lonken, dan sla ik u bet roode bakkes te mortel!"
Sybrecht Jansdochter zag angstig op, en zei:
Helpe Sint-Matthys! gebuurken Carlos! Geef
ons de pais! Het is Sint-Sylvesteravoud!"
Ieder zag naar den Joukhei. Maar hij sprak
geen woord. Hij was tegen den rug van ziju
leunstoel gevallen de oogen gesloten. De
gebenedijdc Vrouwe van Poperdonck had zich over
hem ontfermd, en hem onder medewerking van
Hans van den llijne en Jan de rance in een
diepen slaap doen vallen.
Dr. JAN TEN BRINK.
(Wordt vervolgd).