De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 14 november pagina 2

14 november 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1064 trekkingen. Maar op nieuw teleurstelling: hoe men ook zoekt, men krijgt geen sterve ling te zien, dan... dien eenen onsterflijken, Mr. v. Houten, v. Houten van 't jaar 70 tot 't jaar 76! v. Houten op zijn eentje vult de heele tweede historische periode, van 1870?1897; want als Borgesius en Lely thans de combinatie toepassen, erkent de heer v. d. Goes in deze handeling niets anders dan eigenbelang. Hier hebben wij op nieuw te doen met n tijdschriftartikel en n werkje, en in overeenstemming met deze soberheid van bescheiden, ook slechts met n man; een man bovendien, die eerst voor een oogenblikje iets wat op een partij geleek heeft kunnen vormen, toen hij den conservatieven diensten wilde bewijzen, maar juist tijdens zijn »periode" zoo goed als alleen stond, en zeer zeker de liberale radicalen niet vertegenwoordigde, waar hij vurig voor stander was van de vereeniging van het Minister-Kamer-lidmaatschap. Immers 25 jaar na 1870, dus tot den aanvang der derde periode, had men nog maar n minister gezien, die tevens kamerlid was, den heer de Koo, n uitzondering op den regel; een uitzondering aangaande welke men toch zeker mag verklaren, dat zij den regel bevestigde! Den heer v. d. Goes als politiek publicist zouden wij niet gaarne breedheid ontzeggen. Hij verstaat het geheim de meest alledaagsche zaken ter wereld belangwekkend te maken. Voor wat een ander op een dubbeltje zou kunnen schrijven, heeft hij allicht een vel druks noodig. Al zijn politieke en filoso fische zuigelingen steekt hij in de lange kleeren. Niet, omdat hij zoo gaarne pronkt met den dos, waarin zij gepresenteerd worden, neen, eenvoudig wijl hij meent dat zij het waard zijn. In deze manier van handelen zal hij niet licht geëvenaard, veel minder overtroffen worden. Maar opmerkelijk is het, hoe hij daarbij juist van de simpelste zaak de eigenlijke beteekenis kan voorbijzien. Wat toch is minder verborgen dan de portee van het democratisch beginsel ten opzichte der door hem besproken quaestie? »Het Vaderland", zoo verzekert hij, »had de beteekenis van de democratische theorie der vereenigbaarheid naar bet gevoelen van de oude radicalen willen handhaven tegenover het betoog van de practische nadeelen." En dan vernemen wij verder: »de redacteur van de Amster dammer daarentegen, verwerpt deze argu menten (van het Vaderland), zonder, naar het schijnt, te gevoelen, dat zij vroeger vol komen aannemelijk waren;" terwijl wij bovendien de verzekering ontvangen, dat zij (de vereenigbaarheid) verlangd werd door een ?nallhanx theoretisch zuivere democratische richting." Wat echter is het geval? De demo cratische richting, veelmin de theoretisch zuivere democratische richting, heeft iets uit te staan met den eisch der vereenigbaarheid, nu er eenmaal parlementaire ministeriën zijn en reeds sedert meer dan vijf en twintig jaar waren. De democratische richting vordert parlementaire ministeriën, ze kan Itu/lc» de Grondwet om zelfs meer vragen dan reeds gegeven is, b. v. ministeries gekozen uit, ja zelfsgekozen door het parlement. Maar de democratische richting kan onmogelijk iets beslissen ten opzichte van de vereenigbaarheid van het kamerlidmaatschap en het minister schap. Wanneer we ooit ministeries krijgen uit en door kamerleden gekozen en alzoo het meest democratische in deze is bereikt, zal evengoed de vraag beantwoord moeten worden : is het goed dat de gekozen ministers nu ook lid van de kamer blijven; en zullen de meeningen van zuiver-democratische gees ten daaromtrent niet weinig kunnen verschil len ? Dan /uilen al de argumenten, van horbecke's tijd tot heden, legen zulk een combinatie te berde gebracht, bijna onver anderd weder worden vernomen. Immers een parlement met een zuiver parlementair ministerie, waarbij de kamerzetels der ministers door nieuw gekozenen worden bezet, zal niets minder democratisch zijn dan een parlement met acht, onbezette zetels en een ministerie, welks leden tevens kamerleden heeten. De quaestie is van practischen aard en heeft voor alle partijen gelijk gewicht, daar de oplossing allen bevoordeelen en benadeelen kan. Het Vaderland is dan ook zoo ver standig geweest niet van een eiseh der democratische richting te gewagen, maar hel brliond </''!' leiders in In l /lar/nnenl voor te stellen, als een landshclainj, met vermel ding van de/e voordeelen: dat de minister met de kamerleden het parlementaire leven medeleeft, de leiding van zijn partij kan blijven voeren, voeling houden met zijn ei^eu fractie en andere fracties enz. en het, beveelt dit aan, mede ter handhaving van -..de rrr/i/rn der kroon''. Het »prineipieele" argument van het l'/r/i rlanil was niet- van demccrutischen maar van parlementair t'iL'l isi'livn aard, De heer v. d. (Koes echter haspelt bij zulk een eenvoudige zaak alles door elkaar en bewijst evenmin de quaestie zelve te hebben doordacht, als de artikelen van het r/r/Vrland nauwlettend te hebben gelezen. Met dat al, de schrijver in het Tweemaandehjksch Tijdschrift stemt ons toe: de vereeniging der beide betrekkingen is niet aan te bevelen, en ook onze meening dat het wenschelijk zoude wezen, aftredende of ont» slagen ministers voor de eerste wetgevende periode niet weder verkiesbaar te doen zijn tot lid der kamer, vinden wij bij hem terug. Een »groote" zij heeft het vraagstuk ook volgens hem niet meer; wij zijn het ten slotte heerlijk eens! 't Eenige verschil tusschen hem en ons is, dat hij zijn opinie gevormd heeft onder het helle schijnsel der drie his torische perioden, en wij, zonder van dat licht veel te bespeuren, onze «nuchtere aan merkingen'' hebben gemaakt. Wat hem dan aanleiding geeft, zijn lezers te pleisieren met dit «pakkend slot." »En zoo vond men in het Vaderland alle oude. goede, degelijke demokratische argu menten terug, waaraan niets ontbreekt dan de toepasselijkheid. »De redacteur van De Amsterdamm er daaren tegen, verwerpt deze argumenten, zonder, naar het schijnt, te gevoelen dat zij vroeger vol komen aannemelijk waren. 1) Zegt men dat zij voor vijfentwintig jaar reeds waren verouderd; dat de burgerlijke politiek toen reeds de ver eenigbaarheid niet had kunnen verdragen, wij antwoorden dat zij verlangd werd door een althans theoretisch zuivere demokratische richting. Maar het mag als een aardig voor beeld van de wijze waarop de bourgeoisie hare geschiedenis schrijft, worden aangeteekend, dat de radicaal van 1870 evenmin den radikaal van 1848 begreep, als de be oordeelaar van thans zijn voorganger van 1870 verstaat. Zij hebben alle drie gelijk gehad en hebben elkander achtereenvolgens bestreden. Hier is iets gezegd van de manier waarop burgerlijke idecele stelsels in de wereld komen, en van die manier is niet het minst opmerkelijke dat de verbreiders en dragers het zelf niet voelen." Toen wij dit slot genoten, zagen wij onzen vriend v. d. Goes met de pen in de hand, al deze eenvoudige verklaringen als zoovele ontdekkingen opteekenen, ze daarna nog eens overlezen, en ze aanvullen met de noot, opdat er geen enkel onhelderheidje in zou overblijven ! »_Vaw het scliijnt"1 op den schijn dus had hij ons geoordeeld als iemand die »den radicaal van 1870 niet verstaat", en hij vond bij zijn bekende nauwgezetheid en zijn grooten afkeer om iets te beweren wat niet wél gestaafd zou kunnen heeten, zichzelf ge noopt toch nog eens een argument voor dien schijn te geven. In de noot herhaalt hij dan de woorden, die wij schreven in ons No. van 5 Sept. waar wij de veroeniging der beide betrekkingen een nirinrii/licid noemden, waarvan de groote politicus v. Houten de waardige peetvader mocht heeten. Nu wil het toeval, l o. dat er in het Va derland geen enkel »oud goed degelijk demo cratisch" argument, wordt aangevoerd en het dus ook onmogelijk van ons gevorderd kan worden aangaande deze nergens te vinden democratische argumenten, te erkennen of »te gevoelen, dat zij vroeger volkomen aanneme lijk waren"; 2o. dat de Heer v. Houten, de peetvader van de nieuwigheid het woord niciuriyJicid werd dezer dagen door hem zelf gebruikt! juist, nog verklaard heeft: »het is mij te doen om voor politieke leiders de voortdurende aanwezigheid in het parlement te verzekeren en om hen eenigermate u l'abri 1e stellen van intriges in en buiten het parlement'1 m. n. w. dat de Heer v. Houten de Vereeniging der beide betrek kingen noodig acht, niet als gevolg der di-mocraliscl/r beginselen, m ar. r uit overwegingen van nersoo)//i/ki'n en (evenals het Vaderland] parlementair taktischen aard; en ten Ho. dat, deze vereenigbaarheid, op grond van ilnnocrntixcltc argumenten welke niet worden aangevoerd, gelijk in onze ("institutie o.a. wordt Gesanctioneerd door degrondwettep. van Pruis-en, Portugal, Oostenrijk, Denemar ken, Spanje enz. zoodat c-r !<>t staving van het democratisch karakter dier vereeningbaarheid ten slotte niets anders overschiet, dan deze woorden van den Heer v. il. (loos, die niet minder dan de drie historische perioden aan de vergetelheid mogen worden ont trokken: »loen v. Houten er in 1 ^T'_' met" voor den dag kwam, was de toopass-ing even goed een radicale eisch als thans liet ver bod"' m. a. w. omdat CPU radicaal of de mocraat nu het verbod vraagt : is dul verbod dcmocralisch-radicaal. on omdat v. Houten in l N7_ een democraat-radicaal heette of was. moest zijn eisch d'stjjds zi;n dcmormlisch-r.'idicna] : rene rcdciuTring. liie even min nadere toelichting behoeft als cenigc andere var, Jan Kalobas. Intusschen zal het »als een aardig voorbeeld van de wijze, waarop de bourgeoisie hare ge schiedenis schrijft," door den Heer v. d. Goes »worden aangeteekend'' »dat de radicaal van 1870 (v. Houten) evenmin den radicaal van 1848 (Thorbecke) als de beoordeelaar van thans (de redacteur v. d. Amst.) zijn voor ganger van 1870 (v. Houten) verstaat.1' En daar hebben wij het nu! De Heer v. d. Goes heeft het aangeteekend, aange teekend op zijn wijs, dat is natuurlijk «aardig" ! en dan nog bovendien als »een aardig voor| beeld"... We raken deze aardigheid, die i ons danig compromitteert, met geen mogelijkI heid meer kwijt. De pen van v. d. Goes j heeft haar vereen ir ir/d.' Dat spijt ons, heusch, allereerst om ons zelf. We slaan een mal figuur, nu daar op eens de heele wereld te weten komt, dat drie historische perioden aan onze waarneming zijn ontsnapt; maar meer nog doet het ons leed om de bourgeoisie. De stakker heeft toch al zoo veel op haar verantwoording ... en nu schrijft, zij haar eig n geschiedenis nog fout! ! Een oogenblik is de gedachte bij ons opge komen den Heer v. d. Goes te verzekeren, dat wij ons alleen bepaald hebben tot het maken van »niichtere opmerkingen" ; dat wij geen regel, geen woord, geen syllabe geschie denis hebben geschreven; dat wij zoo hoog niet van ons zelf denken, als zouden wij zonder een zeer degelijke studie in staat zijn daartoe ; dat wij zelfs nooit naar den schijn hebben gestreefd ons als historicus aan het publiek op te dringen, afkeerig als we zijn van alles wat op humbug, kwasterigheid en i geleerdheidsvertoon gelijkt, of wat men zou kunnen brengen onder de onafzienbare rubriek van wetenschappelijke goochelarij, toovenarij, hansworsterij en zakkenrollerij maar vóór de woorden over onze lippen kwamen, zagen wij v. d. Goes' wijsvinger waarschuwend tegen ons opgeheven, en hoorden wij hem - zeggen, neen bourgeoismensch, dat is het, juist; gij schreef't ge schiedenis -zonder het, zelf te weten. Die onbewustheid immers is te allen tijde het geestes-kenmerk geweest der bourgeoisie. Heeft niet reeds Molière in zijn Itouri/eois Ge.ntilliommc voor de komende eeuwen uw en uws gelijken portret geteekend, toen hij den braven Jourdain tot de ontdekking bracht, hoe de ? stumper proza schreef', ofschoon hij't zelf niet merkte! Van die zijde dus viel niets te hopen. Het eenige wat scheen over te schieten was den historicus der drie perioden be scheidenlijk in overweging te geven, of hij bij zulke onnoo/.ele gevalletjes als de quaestie van het minlster-kamerlidmaatschap onze botheid maar niet, liever door de vingers zou zien . .. Waartoe ons zoo aan de kaak te stellen ? Edoch ook dit, wij begrepen liet dadelijk, mocht, ons niet worden gegund. We zagen de gestalte van den schrijver voor ons l en hoorden hem, met den glimlach der onver| biddelijkheid op het gelaat, antwoorden, ! ja, als historicus zou ik er mij nog toe ! kunnen laten vinden uw stompzinnigheid j met stilzwijgen voor hij te gaan, daar zijn j nu eenmaal zóó veel Jourdains in de wereld, dat ze niet alle n voor n bij name be hoeven te worden genoemd, maar wat den i/escJiiedrorscI/er in mij is toegestaan, zie ik i mij verboden als iri/si/rcr. »Hier is iets ge? zegd van de manier, waarop burgerlijke ideëele i stelsels in de wereld komen" . . . Vat u, Inirr/rrlijlic idii'i'le slrlsils, »en van die manier is niet het minst opmerkelijke, dat de ver , breiders en drager" het zelf niet weten . .." Zoo j schiet, ons, bourgeois, in dit wreed geval niets anders over tot troost, dan de zekerheid, dat, er in het onderm.iaii'-'chp althans >'é;i is, die het, wol weet: onze vriend v. d. Goes. Overbodig te zeggen, dat het gansche betoog van den heer v. d. does, hetwelk tot deze voor hem zoo aangename conclusie leidt, ons niet weinig heeft vermaakt. Wc voegen hier echter aanstonds aan toe. dat dezelfde heer waar hij zwijgt als gesehiedvor=cher en wij-geer ei<r"nsehappen en talenten ten i toon spreidt, waardoor hij ons ecu veel hoogp" genot verschaft,... een genot, dat hij ook den lezers van dit, weekblad meermalen heeft bereid. 73 a Ir £iiiiGi&. vader niiiir hcetcn. Alrn had \\-\-\r voor ili-'n uroolcn politicus he'icon n over te laten, en,:. ' l\\ rrk'il. Il,1 ./,,/.-?/? ,?.,-'/'??,??'?/? v ?") JSepieniber. hl. -.'.i Maar toen <k' lieer van IlmiVn er in 1^7- mévoor drn dan1 kwam. \vas tic toepa^Mi,^ \ au de vereenii'baarheid even <.">< d ren radikale ci-"'i als llians het verbod. ()i,k was het kamerlid Van lliuten HOE: i;ict, tiroot, in den zin wa:mn hij het later is geworden. ».l/oy/ rui alen ne. ;,rr;^f//V; -Tin» i/c rons sr/'rrr lii mn/ii .' ' Die woorden richt l? de Fransche kapitein V orzinel li, direcleur der militaire gevangenis te i'arij-s, lot den wegens landverraad ver oordeelden kapitein Drcvfus. toen dezen voor bet front der compagnie l'.et, vonnis was voorgelezen, dat hem als eerloozen schurk brandmerkte en hem met schimp en schande uit de g'dedcren van hel Frnnsche leger verjoeg. Kapitein For/.inetti is wegens deze insubordir.aiie veroordeeld lot ilerlig (lagen arrest; maar hij is steeds openlijk zijne vaste overtuiging van Dievfu-' onschuld blijven verkondigen, en mei de ongelukkige familie van den veroordeelde op in het oogloopende wijze blijven omgaan. Toch heeft, men hem rustig in actieven dienst gelaten en hem in zijne betrekking als directeur der militaire gevangenis gehandhaafd. De regeering heeft dus dezen officier den twijfel aan de juistheid van het, na geheime beraadslagingen, tegen Dreyfus door den krijgsraad uitgesproken vonnis slechts als een klein vergrijp tegen discipline aangerekend. Tbans, na zes jaren, hebben mannen van veel invloedrijker positie en grooter naam zich de zaak van den veroordeelden kapitein aangetrokken. Auguste Scheurer-Kestner, de onder voorzitter van den Senaat, Gabriël Monod, de beroemde hoogleeraar aan de Ecole Normale en de Ecole des liautes tudes, zijn mannen die terecht in hoog aanzien staan, wier patriotisme boven alle verdenking verheven is en bij wie eene rijpe ervaring en eene ernstige gezindheid elke gedachte aan eene opwelling van ongemotiveerde sentimen taliteit buitensluiten. Daarenboven behooren zij tot de vrienden van de tegenwoordige regeering, zoodat zij ook niet gedreven kunnen zijn door de zucht, om aan die regeering moeielijkheden te bereiden. Klaarblijkelijk hebben zij de vaste overtuiging, dat Dreyfus het slachtoffer is geworden van eene gerechte lijke dwaling, eene terreur de justicc", die zeker niet minder verklaarbaar zou worden door de omstandigheid, dat de militairen, welke den krijgsraad uitmaakten, geen rech ters van beroep waren. Het zij met een enkel woord herinnerd, dat het veelbesproken bewijsstuk tegen Drey fus moet hebben bestaan in een geschreven lijst (Itordereau). die uit een snippermand in het hotel der Duitsche ambassade zou zijn ontvreemd, en dat, volgens drie van de vijf «deskundigen", van de hand van Dreyfus was. Óók dat de gansche anti-semitische pers zes jaren lang munt heeft geslagen uit de omstandigheid, dat Dreyfus Isaaeliet is. Die zelfde pers is thans in dubbele woede ont stoken bij de gedachte aan de mogelijke rehabilitatie van haar slachtoffer, en ontziet zich niet te beweren, dat eene herziening van het proces eene beleediging zou zijn voor het leger. Zeer terecht antwoordt de heer Monod hieroj): »Geen schande kan verbonden zijn aan eene dwaling, die met nauwgezetheid is begaan en met nauwgezetheid weer is goed gemaakt. Integendeel, het gansche leger zou zich verheugen, wanneer het mocht zien dat het onberispelijke corps onzer artillerie-offi cieren werd schoongewasschen van den smet, die daarop door Dreyfus' gewaand verraad is geworpen." De argumenten van den heer Monod zullen, naar wij vreezen, voor de regeering geen aan leiding kunnen worden om eene herziening van het proces te gelasten. De heer Monod wijst op de antecedenten van Dreyfus en op diens, ook in materieele opzichten, buitenge woon gunstige positie om te doen uitkomen, hoe onwaarschijnlijk het is, dat Dreyfus de hem te laste gelegde misdaad zou hebben begaan ; men kan hem antwoorden : Ir rrai l/ei/f tjiiebjHC/'ois n'itrc pas rrniscmhlublc. Hij verklaart, dat een door hem geraadpleegd grapholoog een duidelijk verschil constateert tusschen de hand van Dreyfus en het schrift van het hordercau ; maar tegenover zijn nen grapholoog staan de drie deskundigen der regeering. De brief van den heer Monod heeft grooten indruk gemaakt, omdat er de per soonlijke overtuiging uit spreekt van een schrander en eerlijk man. Maar er is meer dan dit noodig, om het terugkomen mogelijk te maken op een proces, dat in allen vorm is gevoerd en waarvan geen hooger beroep mogelijk is. *) I leeft de heer Scheurer Kestner b e w ij z e n voor de onschuld van Dreyfus'' Naar de wijze van zijn optreden te oonleclen, moet men het onderstellen. En voor dat op treden hebben de dagbladen van de meest uiteenloopende richtingen een woord van warme sympathie. Bij den Tnn/is en het, Journal drs Di'lnls is dit, verklaarbaar; de heer Scheurer?Kestner is ook in andere opzichten een man naar bun hart. Maar als ('énienceau in de Anrorf, Viviani in de l'i/ile li'i'ji/il/li/inc, Allard in de l.ai/'mic., de Laiié'ssan in den Jïa/iin'l het voor Scheurer Kestner opnemen, dar. kan men allerminst aan een vriendendienst (leuken. De heer Scheurer Kcsincr heeft, naar het schijnt, bij het miniMorie reeds stappen gedaan. Vohrens den Mniin. die over deze zaak ge regeld oflicicu-ümedt-deelingen bevatte, beslaan de argumenten i !u-t blad spreekt niet van »be'.vijzcn< i hierin, <!at, hel verraad ook na de veroordceling van Dreyfus door den krijgs raad zou hebben voortgeduurd, en dat in het ministerie van oorlog een tweede hand schrift moet zijn ontdekt, welks gelijkenis mi't dnt van Dreyfus de graphologen opeen dwaalspoor her-ft gebracht, maardat afkomstig was van een thans voorl.vluchiigonderg'.'schikt ambtenaar. De Malin houdt het voor dringend noo.iig. «lat de vice-pivsident van don Senaat eindelijk zijne »argunicnlcnc openlijk mede deel'-, en dat de. regeering hierop antwoordde door .Is bewijzen te publicecren. die zij voor Drt-Yl'us' schuld bezit. Het bezwaar, dat deze laaNte publicatie tot, moeilijkheden met de Duitsche regeering zou kir.inen leiden, wordt door den MnHn bij voorbaat ontzenuwd. Duitschland zal geen oorlog verklaren, omdat, Frankrijk een Duitsclien spion ontmaskert;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl