De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 14 november pagina 4

14 november 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE -AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1064 De belangrijkste grondwetswijziging in '87 betreffende de onteigening-, is gelegen in de tweede alinea van art. 151 : hierin machtigt de grondwet den gewonen wetgever om in de algemeene wet, in het eerste lid van dat artikel genoemd, de gevallen aan te wijzen waarin niet telkens eene voorafgaande ver klaring dat het algemeen nut de onteigening vordert, wordt vereischt. In verband hier mede kan de wetgever de gemeentebesturen bevoegd verklaren om, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van belanghebbenden, over eenkomstig de te maken bepalingen en be houdens schadevergoeding, eigendommen in hunne gemeente te onteigenen en beschikbaar te stellen voor: (zie Mr. van Houten) uit breiding van steden, dorpen en buurtschappen ; vorming van nieuwe buurtschappen; oprich ting ot uitbreiding van inrichtingen van nijverheid, woningen met tuinen voor be stuurders, beambten en werklieden hieronder begrepen ; ondernemingen van tuinbouw, landbouw, veeteelt en houtteelt. Terecht zegt Mr. S. v. Houten in de toe lichting van zijn wetsvoorstel tot uitbreiding en nadere regeling van het recht van ont eigening ten algemeenen nutte door gemeente besturen: Het grondgebied van het Rijk dient in de eerste plaats om aan zijn bevolking gelegenheid te geven te iconc.n en te werken. Door doeltreffende bepalingen in deze richting wordt het eigendomsrecht van den grond verbeterd en versterkt voor de toekomst. Wenfchelijk ware het geweest dat de ver gadering dezer vereeniging, die in 120 ge meenten hare vertakkingen heeft, een krachtig gestelde resolutie hadde aangenomen. Er mocht wel feu sacrégegloeid, gebrand heb ben. Waarom heeft Heldt niet wat harder gestookt? Want werkelijk er is haast bij; de nood is hoog gestegen ; het onderwerp is reeds jaren herwaarts onderzochten besproken; vergeefs is vele jaren geleden re< ds een poging gedaan. Wilt ge bewijzen ? Reeds in 1853 het bekende jaar in ons staatsrecht heeft het koninklijk instituut vsn ingenieurs, op verlangen van toning Wiliem III, over dit onderwerp een verslag uitgebracht. Dit rap port spretkt van holen vol rook en vuilnis waar »alles ontbreekt wat den men?ch ge schonken moet worden, wil hij als mensch zijn bestaan kunnen rekken ; waar de dampkring verpest is door alles wat er opgestapeld en verricht wordt; de huisvrouw zich wel ge wennen moet aan ordeloosheid en onreinheid ; waar geen gelegenheid bestaat om de indivi duen van verschillende sekse te scheiden, de zedeloosheid alzoo haar wieg en bakermat vindt en brandpunten ontstaan van ziekten, wier iii vloed zich wijd rondom verspreidt". 't Is al wel ! Dit zegt nu niet een ietwat sentimenteele dame, meneeren, neen hier zijn mannen van de praktijk ineenieurs aan het woord. Wijlen den heer Wintgens komt de eer toe het eerst een wetsvoorstel te hebben gedaan in zake de woningtoestanden, om de gemeentebesturen o. m. de bevoegdheid te verleenen den eigenaar of bewoner van een afgekeurd perceel tot het maken van de voorgeschreven verbeteringen of' anders tot ontiuirning te dwingen. Het resultaat? Veel lof, vele vleiende woorden voor de goede bedoeling, maar .... het wetsvoorstel werd verworpen met 29 tegen 22 stemmen. Hoe zal het nu gaan met het door de Regeering toegezegde wetsontwerp? Het is zoo goed de geesten bereids wakker te schud den, de gemoederen in stemming te brengen. Vergeten we het niet, er zijn hierbij belangen van grondeigenaren in het spel. En niet alleen belangen, ook rechtsbegrippen. Voor velen van hen heeft vrijheid nog de beteekenis van te kunnen doen en laten wat men wil. En, niet waar, het kan niet genoeg worden herhaald in onze dagen: zóó opgevat is vrijheid noch een rechts- nog een zedelijk begrip, zeide Thorbecke, de groote staats bouwmeester die tevens het oog op de maatmoest schrapen. Er behoorde wat gedruis uit de bakkerij te klinken, anders zou Carlos ontwaken. De Jonkher beijverde zich terstond zoo luid moge lijk te schrapen. Cathelyne bleef hem betooveren met zoet gelach en zoete woorden. Heer Roland prees in stilte zijn beschermheilige, het hart lachte hem van vreugde in het lijf. Cathelyne ontbond snel haar breed tablier en knoopte het voor den Silenusbuik van den Jonkher van Vindhelyne. Het kost bare bont van zijn lijfrok mocht niet met deeg bezoedeld worden. Cathelyne legt hare zachte hand op zijn ruwen wang, en gaat stil als een muisken zonder tam boer uit de bakkerij. De Jonkher glimlachte en schraapte in goeder maniere hij had Cathelyne in zijne armen gevangen gehouden, en nu was het ijs gebroken. De waarheid was, dat Heer Roland zijne roes niet had uitgeslapen daar hij door hevige benauwdheid in de ademhaling uit eene eerste sluimering ontsprong. Hij had brand in zijne keel, en zich vroeg in den morgen op ettelijke scliuimende pullen Rostocker bier ont haald. Hij bleef vol deftigen ernst aan het bijeen brengen van het deeg, peinzende, dat Cathelyne lang weg bleef. Met een ruk vloog de deur der bakkerij open Garlos en Cathelyne vertoonden zich op den drempel. //Gans longeren ! Nooit beter vond !" riep manke Carlos //De Jonkher aan den trog! Be haagt je het bakkersbedrijf, vileinige galligerd ? Wacht, ik zal je koek geven !" De Jonkher deinsde zoo ver mogelijk achteruit. Hij stond van angst perplex, en begreep, dat nu alles uit de kerf zou loopen. Manke Carlos deed een flinke greep in het meelvat, en wierp het meel met een dapperen oorbaud in des Jonkhers oogen, zoodat zijn bonte muts door de bakkerij vloog. Het schemerde Heer Roland hij kon geen tred voor- of achteruit, hij barstte in woeste vermaledijingen los. g; Cathelyne volgt het exempel van haar man, en werpt den waggelenden indringer met meel in het gelaat. Manke Carlos trekt zijn blauw wollen slaapmuts over des Jonkhers ooren, terwijl deze schappij gericht had, treffend juist. Er is evenwel reden tot goeden moed. Les idees marchent in onze dagen; niet het minst aangaande den grondeigendom. Dat is een gelukkig vrrschijns-el. VVil de grondeigendom geëerbiedigd worden, hij toone zich eerbied waardig ; m. a. w. hij worde steeds zóó geregeld dat hij het meest (ie algemeene belangen de gelegenheid tot wonen en werken zoo algemeen mogelijk make. Voor de wijziging der denkbeelden omtrent den grondeigendom, zoo onmisbaar voor het tot stand brengen van de bovenbedoelde maatregelen, is ongetwijfeld in onze dagen het meest bijgedragen door den man, die enkele weken geleden inden hèeten verkiezings strijd voor het burgemeesterschap van NewYork, op 58 jarigen leeftijd, is gesneuveld, en wiens portret hierboven is afgedrukt. Beur telings letterzetter, zeevarende, drukker, goud zoeker, journalist, uitgever, bleef hij evenwel gestadig, onveranderlijk in zijn lust tot studie van den ontwikkelingsgang der samenle ving. Voor die studie waren de werken der engelsche economisten, waren boeken niet de eenige bron. Heen, veel meer het rijk geschakeerde, fijn genuanceerde en tevens zoo grof contrasteerende praktische leven. Even als Richard Cobden zijne leeringen ontleen den aan de praktijk, aan de waarnemin gen, gedaan op zijne tochten als handel; reiziger door Groot-Brittannië, aangaande den samenhang der verschijnselen door de kunst matig bewerkte duurte van het graan veroor zaakt, zóó ook legden de eigen waarnemingen van het oeconomisch leven der snel aan groeiende neerzettingen in Californië, b:j Henry George den grond voor het navors chen van den invloed van het grondbezit op de voortbrenging en de verdeeling van de arbeidsvruchten. Hij zag van nabij de macht der grondbezitters om het snel vermeerde rend aantal medeburgers die toenemende behoefte kregen aan grond, tot steeds hooger cijns te dwingen ten koste van het aan deel dat arbeid en kapitaal rechtmatig toe kwam, ten koste van den algemeenen voor uitgang. »Een koning van Engeland, sedert jaren dood, gaf aan een voorvader van den tegenwoordigen hertog van Westminster een stuk land ten geschenke, waarover de stad Londen zich nu heeft uitgebreid dat is te zeggen, hij gaf hem een privilege dat nog steeds door het domme engelsche volk erkend wordt en den tegenwoordigen hertog in staat stelt zich zooveel toe te eigen van de_ ver diensten van duizenden engelschen, die nu leven. Een man midden in den atlantische oceaan overboord werpen en hem dan zeggen, MUIIIIIIIIIIHIIUIIIimill zich vergeefs door de vlucht poogt te redden, daar zijn oogeu, neusgaten en mond vol meel zijn ge worpen. Doch Carlos neemt 'len korten stok, waarmee op het deeg geklopt wordt, en schreeuwt: //Jij vrouwenschender! Jij schuim van alle boeven! Ik zal de bullepees zoo sakkereels leggen in je zij, dat je op een aar tijd je handen wel thuis zult houden!" En nu kunt ge wel denken, dat het den Jonkher ging al uit den spele! Hij ontving vele, harde slagen, die hij luid jammerend moest afwachten, daar hij zich niet verdedigen kon, omdat Cathelyne voortging hem meel in het gelaat te gooien. Door een woedende sprong werpt hij Carlos ter zijde, en bereikt hij de deur der bakkerij. Als een razeude stier holt hij door den winkel tegen de toog, zoodat brooden en koeken met groot geraas op den grond vallen. Maar in zijne woede trapt hij alles ouder den voet, en vliegt «aar buiten, oogenblikkelijk gevolgd door manken Carlos. Heer Roland visierde, om den hoofdingang van zijn huis in te rennen, maar met den vroegen Nieuwjaarsochtend had men de poort nog gesloten gehouden. Een hevige slag op zijn schouder waar schuwde hem, dat manke Carlos hem op de hielen zat. Hij holde voort in zijne wanhoop en confusie het groote plein op naar de zijde der Hallen, terwijl manke Carlos hem poogde in te halen. Hoe zwaar van lijf en hoe deerlijk gehavend van de stokslag! u, toch wist de Jonkher Van Viudhelyne eeu kleinen afstand te winnen op den manken bakker. Ai, hoe droevig een tafereel leverde Heer Rolatd aan de eerzame poorters en poorteressen van Mecheleu, die zich naar de mis spoedden op Nieuwjaarsmorgcn, waarheen de groote klok van Sint Rombout hen riep. Hij was schier onkenbaar alleen zijne corpulentie verried wie hij was. Met de slaapmuts van Carlos, met den ? laf/lier van Cathelyne, het roode gezicht vol meel, het rossig haar, knevel en kinvlok witgekleurd door meel, de grijze lijfrok met zwart bont stijf staande van de< g en meel, bood hij een schouwspel van menschelijke miserie, zoo als nooit in de goede stad vau Mechelen was aanschouwd. Meester Ji'han van den Damme, dat hij vrij naar de kust mag wandelen, zou geen bitterder ironie zijn, dan een man te plaateen in een land, waar alle grond is in beslag genomen door anderen, en hem dan zeggen : dat hij een vrij man is, vrij voor zichzelven te werken en de vruchten van zijn arbeid te genieten." »Hij is even vrij als hij zou zijn wanneer hij boven een afgrond hing en een ander een scherp mes tegen het touw hield; even vrij als hij, die in een woestijn versmacht van dorst en de eenige bron, mijlen in het rond, omheind en bewaakt vindt door gewapende mannen, die hem vertellen, dat hij niet mag drinken dan alleen, wanneer hij als een vrij man met l/cn ee/i conlracl sluit op hun voorwaarden/' _ Welnu, zoo ongeveer gaat hij voort, particu lier eigendom van den grond is geen recht. Wij maakten dien grond niet. De Schepper gaf hem aan ons allen. Hij behoort voor allen toeganke lijk te zijn. De wet mag niet toelaten dat grond eigenaren van hun wettig recht gebruik kunnen maken om de menschen te dwingen in sloppen, stegen of spelonken te wonen, om den grond slechts beschikbaar te stellen voor de algemeene behoeften voor bouwgrond voor woningen, industriëele inrichtingen, tuinbouw, voor arbeid, tegen voorwaarden die den arbeider de vruchten van zijn arbeid onthouden. Het bijzonder eigendom van den grond is de schuld van dit alles. Dat was zijne conclusie uit wel wat te beperkte waar neming getrokken. Niettemin heeft zijn boek: Progress and Poverty, in een boeienden, overredenden stijl geschreven waarvan ik getracht heb hier onder eenige goede voorbeelden te geven enormen invloed uitgeoefend; eveneens zijn andere geschriften. *) De heer J. Stoffel, de onvermoeide strijder voor landnationalisatie, zij het dan op andere voorwaarden dan George wilde stellen, is als zoodanig tot kamerlid verkozen. De grondwet is gewijzigd ook in verband met den invloed van het grondbezit. Mr. S. v. Houten erkent dat het eigendoms recht (van den grond), zooals het thans bij de wet is geregeld in strijd is met het algemeen belang en nadeelig voor de algemeene wel vaart. De gemeente Amsterdam, jaloersch op gemeenten als Kampen, die hare gronden hebben behouden, is tot het bes-luit gebracht haar grondbezit, in 't algemeen, niet te verkoopen maar slechts in erfpacht te geven. In binnen- en buitenland is dit onderwerp aan _de orde gesteld. Schrijft dr. Kuyper niet in zijn schoone, schitterende rede, ge houden büde opening van het sociaal con gres in 1891: »God alleen is Eigenaar omdat Hij alleen Schepper is, en \vij rentmeesters van zijn goed",.... »Ik bepaalde mij daarom tot de algemeene opmerking, dat de regeling van het gebruik van den bodem niet onder het yemeene recht van den eigendom kan vallen. Dit nu blijkt uit den aard van den bodem, die geen product van menschelijken arbeid is en door den mensch slechts wordt bewerkt. En ten andere uit de speciale wet geving voor den bodem die door God aan Isrsël gegeven was". En herinneren de leerlingen van George niet, behalve aan het jubeljaar in Israël, aan Leviticus 25 : 23: Het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is Miin, dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zij t; aan Jesaja V: 8: Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer is en gij lieden allén inwoners gemaakt wordt in het midden des lands. Zei de tegenwoordige minister van financiën, Mr. N. G. Pierson niet de boven reeds aan gehaalde woorden: Wil de grondeigendom *) Progess and Poverty, is door J. W. Straatman meesterlijk vertaald, uitgegeven door Tjeenk Willink, Haarlem. George's sociale vraagstukken zijn vertaald door den heer J. Stoffel en uitge geven door W. Hulscher G.J.zn. te Deventer. een vermaard klerk, zegger, vinder en speler van apcrtise, di stijds Schepeiiklerk te Meedelen, keek uit een hoog venster van zijn woonst ter groote Markt en herhaalde met den volzaligen Romeinschen pc,eet Maro: 1/eu quaiitaiii mutaltti a!/ Ulo Hectare, //ui quant/a m..." zich vastelijk voornemend om vau deze zonderbare boerde een deftig relaas te maken. Al de vensters der huizen aan de groote Markt werden opengeworpen. Jonge en oude vrouweutroniën met hooge witte mutsen vertoonden zich in menigte. Nieuwsgierige oogen volgden den wedloop vau den joukher en den bakker. Luid ge schreeuw van straatbengels ging vau alle zijden op. Allerlei luiden, rijk en arm, hoog of laag, kwamen uit huune woningen. Maar niemand koos partij. De Joukher van Vindhelyne stormde in de uiterste woede voort, zich plotseling omkeerend en op nieuw iu de richting vau zijne huiziuge voortgaand. Carlos poogde hem te onderscheppen, maar stiet tegen een steen, zoodat, hij in het zand plofte en zijn neus te bloede viel. Dit was feu mirakel der Lieve Vrouwe van Poperdonck, daar heer Roland zich uit de voeten kou maken, geholpen door zijn gesinde, dat niet stokken gewapend tot zijn ontzet verscheen. Een groote drom van poorters hielp Carlos op de been en luid schreeuwend, terwijl het bloed hem langs mond en kin leekte, vertrok hij eene heele storie van des Joukhers deuguieterij. Drie deftige poorters luisterden aandachtig, eu beloofden den de-solaten Carlos eeue schoone wrake. Het wareu Jan liartelszone, beenhouwer, Wouter Seijaiis, huidenvetter en Paul Joosteu, timmerman Priuce, deken en fact.cur der nobele kamer de lloonlilomne in Sint-Kombout's veste. Ach, hoe dcsesparaat lag Heer Roland in den breeden leunstoel bij den vroolijk brandenden haard aan den avond van dezen gedeukwaardigeu Nieuwjaarsdag! Had onze Lieve Vrouwe van Poperdonck iiem voor een geheelen ondergang gered, toch had hij hare hoogste bescherming uu het meest van doen. L7reu lang had hij gearbeid, geëerbiedigd worden, hij toone zich eerbied waardig ? Maar niet alleen ten opzichte van het grondbezit heeft George veel te denken ge geven. Ook op het pachtwezen, in zijn ge heelen omvang, heeft hij met zijn zeldzaam schrijverstalent de bijzondere aandacht ge vestigd. En men weet hoe ook de burgerlijke wetge vin g _ betreffen de dit onderwerp, op schier alle politieke programma's in schier alle landen is opgenomen; hoe in Engeland in grijpende wijzigingen of aanvullingen zijn aangebracht. Vooral ook pp den invloed van de staats schuld heeft hij gewezen. Iemand leeft van effecten door .zijne voorvaderen hem nagela ten. Komt nu feitelijk zijn levensonderhoud van rijkdom in het verleden opgezameld, of van den productieven arbeid die om hem heen aan den gang is ? Hij antwoordt op die door hem gestelde vraag: »op zijn tafel ver schijnen pas gelegde eieren, boter een paar dagen geleden gekamd, melk die de koe dienzelfden morgen heeft gegeven, visch, die voor 24 uren 1103 in zee zwom, vleesch door den slagersknecht juist bijtijds gebracht om te worden gebraden, groenten zoo versch uit den tuin en vruchten uit den boomgaard, kortom schier niets is er dat niet pas uit ele handen van den voort brengenden arbeider is gekomen en niets dat niet eenigeri tijd geleden is voortgebracht, behalve misschien eenige flesschen ouelen wijn." Men vraagt betreffende de nalatenschap van een beroemd man: wat heeft deze voort stuwende, deze wakkere geest voor zijn volk, voor het algemeen belang, voor de wetenschap gedaan ? Tot welke richting heeft hij een krachtigen stoot gegeven? Van George kan worden getuigd (lat hij ondanks al zijne feilen, aan iederen menschelijken arbeid eigen de wetenschap der samenleving tot ernsti ger vorschen naar de waarheid heeft gedron gen, dat hij veel heeft bijgedragen orn met goeden moed te hopen dal wijziging van de regeling van de onteigening en van het privaat-bezit van den grond belangrijk zal bijdragen om den eigendom in ruimer mate ten bate van het algemeen belang te doen medewerken. Dat is een niet geringe erfenis geldig vo_or Noord en Zuid, voor Oost en \Vest! De socialisten waren vau dezen geloovigen onderzoeker niet gediend. Zij beschouwden zijn nig middel als ele bekende pillen goed voor alle kwalen. Vrij algemeen is trouwens de meening dat George in landnationalisatie het eenige geheel afdoende middel zag. Dit lijkt mij niet juist. In zijne sociale vraag stukken geeft hij toch te lezen: »Men versta mij wel. Ik zeg niet, dat in de erkenning van het gelijk en onvervreemdbaar recht van ieder menschelijk wezen op de natuurlijke grondstoffen, waardoor het leven moet worden in stand gehouden en de behoeften moeten worden vervuld, de oplossing ligt van alle sociale vraagstukken. Ik ben volkomen be wust van het feit, dat zelfs nadat wij dit recht erkend hebbeu, er nog veel te doen zal kunnen overblijven." Dit is duidelijk gesproken; zou dit een bewijs zijn dat ook voor zijne werken geldt: ze worden veel besproken, ook door velen die ze niet hebben gelezen ? ?:?:- * * De reuzenstrijd in Engeland heeft nog geen resultaat opgeleverd. De werklieden blijven vol vertrouwen op de edelmoedigheid hunner kameraden, die ongetwijfeld het groote ge vaar beseffen dat de vakvereenigingen en daardoor tevens de huisgezinnen bedreigt. Eerstdaags zal de patroonsbond weer te Manchester vergaderen. Wellicht zullen daar de patroons de voorwaarden voor eeue samen komst met de werklieden herzien. Hopen doe ik het van harte. Wellicht zullen de duitsche metaalbewer kers de engelsehe gaan navolgen. De bestel lingen aan de eluitsche nijverheiel zouden en duizend vermaledijingen geslingerd naar het hoofd zijiier dienaars voor hij geheel berrijd was vau meel eu deeg. Zijne armeu, schouders, rug en beenen kon hij, leider! niet- bewegen, gemerkt de hevige pijnen hem door Carlos' stokslagen gccauseerd. Ten doode toe krank, met hijgende ademhaling, lag hij onbeweeglijk, zacht, kermende van pijn en woede. Geen spijze smaakte hem, en te vergeefs zocht hij zijn solaas in kannen biers of glazen wijiis. Toen het volkomen duister was daarbuiten achter straten, trof hem een dof rumoer, dat al luider en luider werd. Het, laweit ontstond door menschen stemmen, die luide zongen. Verschrikt richtte hij zich op. liet werd gestaag duidelijker. Hij moest, het hooren, met groote smart in alle leden van zijn lichaam stond hij op, en keek door het onbeschilderd i-uitje in het raam van zijne torenkemenade naar buiten in de lïegijntjesgasse. Hij zag fakkellicht, een groote menigte voor zijn woonst ver zameld, eu tal vau poorters in het kostuum van kamerzotten, rinkelend met bellen. Toen hief plotseling eeu koor aan: //Scoon Backeres Cathelyne Die sou aen 't trogsken gaen. //Jonckher van Vindhelyne //Had lang op wacht gestaen. Ili sou de schoone vleyen //En strcelen uaer sijii sin; Maer eeu geck heeft t' allen tijen //Sulke perten ras in 't sin. Djoe, djoe, djoe! Wacht u voor den sotskap ,/Djoe, djoe, djoe! Jonckher siet maer toe. Het scheen nu heer Roland of zijne ziel door het oog van eene gloeiende naald werd getrokken. Schuimbekkend van woede vloog hij naar de deur, maar stiet tegen eeue massieve eikenhouten tafel, en viel met een zwareu slag te gronde. En daar buiten klonk het luider: joe, djoe, djoe! Wacht u voor den sotskap //Djoe, djoe, djoe! Jonckher siet maar toe." Dr. JAN TEN BRINK!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl