Historisch Archief 1877-1940
No. 1064
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zeer talrijk zijn tengevolge van de werk
stakingen in Engeland; om die reden zonden
de duitsche arbeiders zich verplicht achten
insgelijks te staken uit geest van broederlijk
heid en omdat het oogenblik gunstig
is om hunne eischen te doen gelden. Ieder
Yischt op zijn getij.
*
* *
Uit de memorie van antwoord op de
staatsbegrooting: De regeering betwist niet de wet
telijke bevoegdheid der gemeentebesturen om,
ter verbetering van de uitvoering van het
onderwijs, schoolvoeding aan kinderen van
onvermogenden te verschaffen.
Waar moet dat toch heen? Wat zou prof.
d'Aulnis hiervan wel zeggen ?
Amst., 10/11 Nov. '97.
D. STIGTER.
in iiiiimiiiiiHiiiimi MIIIIIIMIIII
De Clap,
Zooals men weet, is de claque in de Groote
Opera te Weenen afgeschaft en hebben de artisten
zich plechtig verbonden, het voortaan alleen met
onbetaalde toejuichingen te zullen stellen. Het
is natuurlek niet de eerste maal, dat dit gepro
beerd wordt; vooral te Parijs, waar alle theaters
hun sChevaliers du Lustre" hebben, is het her
haaldelijk beproefd, zonder succes. Het laatst
had Ginisty in het Odéon de claque uitgesloten;
hij heeft ze na zes maanden moeten toelaten.
De bezwaren z\jn vooreerst: de vrijwillige claque
die op ongelegen oogenblikken klapt, en ver
volgens de door ieder artist afzonderlijk betaalde
elaque, die het evenwicht van de voorstelling
in gevaar brengt. Want geheel zonder applaus
is het acteurs, vooral komische acteurs, bijna
onmogelyk te spelen, evenals een donkere zaal
hen met koelheid slaat; zij hebben den
electrischen stroom noodig tusschen hen en het publiek
en kunnen dezen niet volgen als zij in het donker
staren.
Maar de claque is, zelfs te Parijs, niet meer
wat zij geweest is. Het romantisme was ook haar
helden-periode; Frederick Lemaitre zou ook een
gek figuur gemaakt hebben, wanneer op zijn uraden
het applaus zich had laten wachten. Maar de
schrijvers kenden in dien tijd hun publiek ook
en werkten er voor; zij zorgden voor de dag
bladen, voor de premières en voor de m enigte.
Hun kunst was een soort strategie, een ver
overingskunst. Het gold, een zaal te »nemen",
conte que coüte. In de groote theaters verdeelde
zich het Romeinsche legioen in vier afdeelingen :
centrum, rechter- en linkervleugel en rese rve.
Soms nog was er een bataillon sacrérondom den
aanvoerder; dit was een man van energie en
moed, tot alles in staat. Hij werd op zijn we nk
gehoorzaamd voor zoover bij de repetities niet
reeds alles met zijn volkje ingestudeerd was. Het
vuur werd reeds geopend na de eerste tirade van
vijf en twintig regels; dan ging men al gauw tot
den versnelden roffel over; eindelijk, als de over
winning behaald was, klonk het gebrul om den
^auteur!'' te midden van een uitstekend geregeld
geestdriftig gejoel.
Zelfs is er een boek over l'Art de la claque
geschreven, waarin dat alles uiteen gezet wordt,
met voorbeelden gestaafd.
De aanvoerder in dien tijd was Porcher, de
groote Porcher, en in de opera de beroemde
Auguste. Deze twee woonden de repetitiën bij,
noteerden, studeerden muziek en woorden, gaven
wijzigingen aan, confereerden met regisseur, direc
teur en auteur. Er is een briefje (in de Petits Me
moires van Boigne), waarin Auguste zijn meening
geeft over de Huguenots:
»De nieuwe opera bevalt mij heel goed. Voor
dergelijke werken moeite doen is een waar ge
noegen. Van alle aria's en bijna alle duo's is
iets te maken. Dat van de vierde acte kan ik
wel drie salvo's bezorgen. Wat er verder voor
de artisten en de auteurs gebeuren moet, zal de
administratie mij wel melden."
De opvolger van Auguste was Ie père David.
Van hem is er een historisch woord, toen er
van hoogerhand bevel gekomen was om de claque
af te schaften. De directeur der Opera kwam
het met veel behoedzaamheid aan David vertellen.
»Maar," antwoordde David schijnbaar heel naief:
»wie moet dan den Keizer applaudisseeren?1'De
opmerking werd zeker overgebracht, althans de
claque bleef behouden.
De claque is niet meer wat zij geweest is.
De discipline ontbreekt; voor het absolutisme is
een democratische vorm in plaats gekomen, die
soms heel slechte gevolgen heeft. Bij La Mort
de lloclte heeft de claque door haar onhandig
optreden het publiek boos gemaakt. Daarentegen
doen de acteurs en actrices er nu op eigen ge
legenheid meer aan, met berichtjes in de bladen,
ingezonden stukken, vrienden en vriendinnen.
Het komt hun even duur uit en werkt niet zoo
goed. v. L.
Eene Synmlionie in Woorden. *>
Onder dezen eenigszins zonderlingen titel heeft
de heer Jacques Hartog, leeraar aan het Conser
vatorium en aan de Muziekschool van de afd.
Amsterdam der Maatschappij tot Bevordering der
Toonkunst, eene reeks van korte uitspraken op
het gebied der paedagogie en der muziek bijeen
verzameld en uitgegeven.
Het is te begrijpen, dat een man van algemeene
ontwikkeling en van groote belezenheid de be
hoefte gevoelt, om de meest treffende en kern
achtige uitlatingen der schrijvers, met welker
lectuur hij zich bezighield, op te teekenen,
ten einde zich zelf daardoor in staat te stel
len, in een enkelen volzin het resuméterug
te vinden van een omvangrijke beschouwing
of een uitvoerig betoog. Op deze wijze is
waarschynlijk de voor ons .liggende verzameling
ontstaan, en voor den verzamelaar moet het een
genot zijn, die aanteekeningen te
doorbladerenOok voor anderen bevat zij ongetwijfeld veel
interessants en aantrekkelijks. Zeker in de eerste
plaats voor hen, die onder de door den heer
Hartog geciteerden vele goede eu oude bekenden
zullen aantreffen.
Zal het boek ook voor de niet-ingewijden die
aantrekkelijkheid bezitten ? Stellig niet, althans
niet wanneer zij het op de gebruikelijke manier
doorlezen. Eene verzameling van citaten, be
hoorlijk gerangschikt en van etiketten voorzien,
heeft iets van een herbarium. De noodzakelijk
uit haar verband gerukte korte zinsneden zijn
te vergelijken met de gedroogde planten, welke,
hoe mooi ook in systematische volgorde geplaatst,
alleen bij den verzamelaar de levendige herin
nering opwekken van de plaats waar en de
omstandigheden waaronder zij gezocht en gevon
den zijn.
Maar er zijn planten, die zelfs in een herba
rium, en niet alleen voor den botanicus, hare
bekoring behouden en van welke men kan ge
tuigen: n tJiinr/ of beauty is a joij /or ere/4. Zoo
vindt men ook in de verzameling van den heer
Hartog menig woord, dat door het eigenlijk
barbaarsche procédévan «uitknippen en opplakken'1
niets of bijna niets van zijne waarde heeft ver
loren. En wie, gelijk de verzamelaar, een warm
hart voor de toonkunst heeft, zal naar zulke
woorden niet lang behoeven te zoeken. Doch
hij beproeve met dit werkje niet een gezette
lectuur. Hij neme het af en toe ter hand en
doorbladere het. vooral niet te lang achtereen.
En hij zal het, daarvan zijn wij overtuigd geen
enkele maal onvoldaan ter zijde leggen.
E. D. I'.
*) jAryi/K* HAKTOI,. Eene fïyMjihonic in
Woorden. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.
MMMiiiiiiiimiummiimiiiH
Tentoonstelling van J, Voerman,
Er is in langen tijd bij Bufta niet zoo'n belang
rijke tentoonstelling geweest als deze. En zou dit
wel zijn om de belangrijkheid van het werk dat
er nu te zien is, of voor een deel om de wijze
waarop men het heeft tentoon gehangen. In ieder
geval is het zeker dat de beste manier om zich
een juist denkbeeld te geven van het bijzondere
streven van n enkel artist, het maken van een
expositie, van hem allén, is. En dat doet men
dan in den laatsten tijd ook meermalen, en vooral
bij kunstkoopers, waar de gelegenheid in den
regel beter voor een zoo intieme openbaring ge
schikt is, dan eenig expositielokaal, welk ook.
Dan eerst krijgt men een algemeen begrip van
het streven van n enkele, en dat begrip kan
zoo kompleet mogelijk zijn, waar op een tentoon
stelling, waar ook anderer werk is, de aandacht
te veel wordt afgeleid. En het eene werk van
denzelfden meester komt dan het andere ver
klaren, en veel begrijpt men van de verschillende
kanten van een rijk gemoed als een waar kunste
naar heeft, waar gelegenheid bestaat in zooveel
mogelijk verscheidene uitingen het werk van n
enkele bijeen te zien.
Daarom is deze expositie van J. Voerman be
langrijk en zij is het dubbel omdat het een van
J. Voerman is. Het valt dadelijk op dat het hoofd
zakelijk twee motieven zijn die meest tot onder
werp voor zijn zeer bijzonder gedane aquarellen
dienen. Het is of een landschap, met een ver
schiet onder een zwaar bewolkten hemel, met
koeien vredig grazend op den voorgrond; M'
het is een klein, bescheiden, maar uiterst fraai
chineesch gemberpotje, waarin een paar bloemetjes
zich kleurig afteekenen tegen de dikwijls grijs
groene, effen achtergrond. Maar het is opmerkelijk
in hoeveel verschillende gamma's in hoeveel ver
scheiden lichteffecten en lijnen-contrasten de
schilder deze eenvoudige gegevens wist te ver
werken.
Want in zijn landschappen is hij dan eens
sereen stil. en vertolkt de vredige kalmte van
een rustigen dag, zoo mooi uitgedrukt in de
smettelooze, groote tinten, die zyn eigenaardige
behandeling van de waterverf hem veroorloven te
maken. Dan is hij stouter en furieuser, en zet
de effen dof-groene grasveld-kleur donker
tegen den licht-grijs-blauwen hemel, waar wolken
zich stapelen in fantastische berg-lijningen,
zoo mooi van vorm, zoo ongerept zuiver van
teekening en compositie. En in de verre ver
schieten tintelen dan even de licht-roode daken
van de kleine huisjes, en grijs-eften teekent zich
het aardige silhouet van de kerk van Hattum.
En in een ander werk durft hij nog steviger, en
lijkt het soms of hij in nog grooter verdeelingen,
naar klassisch-architecturale compositie gestreefd
heeft, zoo sonoor zijn de donkere schaduwen,
zoo groot lijnen zich de verschieten der landen,
zoo hoog stapelen zich de witkoppige wolken
aan den horizon.
En even zooveel afwisselingen brengt hij in die
meest kleine aquarellen, waarop bloemen verbeeld
zijn. Want hier toont hij zich in het weergeven
van die mooibladige rozen soms op den kant van
te studieus, verderop zy'n enkele kleurige bloe
metjes van een zoo enkelpicturale kleurenpracht,
dat men bewondering heeft voor een zoozeer
naar alle zijden ontwikkeld vermogen. Want
vóór alles streeft Voerman er naar zoo zuiver
mogelijk, zoo zonder omwegen, recht op zijn zeer
omschreven doel af te gaan. Van bedoeling en
van uitvoering getuigen zijn werken, overal van
de meest precicuse zuiverheid.
Tir. MOLKUXBOER.
Oude Hollandsche steden.
Voor een paar weken, toen ik bij den
kunstlievenden uitgever al een proefdruk van het
eerste vel van dit nu verschenen werkje mocht
zien, heb ik dit ik zou haast zeggen album,
al met een enkel woord aangekondigd, en ik
meende er toen tevens veel goeds van te mogen
voorspellen.
En mijn verwachting is niet bedrogen. Oude
Hollandsc/ie steden nan de Zuiderzee is de titel
van dit prentwerk, dat bij de Erven Bohn te
Haarlem uitkwam, en dat geheel werd gecompo
neerd door de vereenigde talenten van de Heeren
W. O. J. Xieuwenkamp en J. G. Veldheer.
Met een omslag, in rood-bruin op geelend
papier gedrukt, van een houtsnede van den laatst
genoemde, begint dit zeer smaakvolle boekje met
een titelprent, eveneens houtsner van Veldheer,
die geflankeerd wordt door een inleiding, met
den zelfden rand als om het titelblad.
Dit is, behalve eenige kapitalen tusschen den
text, en de titel op de omslag, het deel dat
Veldheer in de verluchting van dit werk nam.
En zooals ik voor eenige weken reeds schreef,
is dit deel, ofschoon niet zeer omvangrijk, bijzonder
belangwekkend door haar uitvoering, want het
titelblad is, met den prachtigen rand gewoon weg
uitmuntend, zoo zuiver van compositie, zoo vol
maakt van lijnensamenstel en verdeeling van
licht en zwart als het maar behoeft. Dit is een
zeer mooi werk.
Eenigszins anders is het werk van Xieuwenkamp.
Hij was het die al de prentjes voor dit boek
teekende, welke door middel van zinco-clichés
werden gereproduceerd.
Daar is een streven naar compacte compositie,
naar geserreerd lijnen-gebouw in het werk van
dezen illustrator, daar is nu en dan een zoo
volkomen evenmaat van tinten, dikwijls passen
zijn sujetten zoo wonder juist in hun kader, dat
aan zijn prenten soms die hooge verdienste eigen
is, die groote kopergravures uit onze latere Hol
landsche renaissance tot zoo ontzaggelijke pracht
stukken van blakende gezondheid maken. Een
groote rijkheid en volheid, gelijk over de prent
verdeeld, zooals hij dat van die voorvaderen
geleerd mag hebben, zijn dikwijls de mooiste
kanten van deze nu en dan naar het bizarre
overslaande verbeeldingen, die als compositie
soms architecturale grootheid verkrijgen.
En op het mooie papier, met den breeden rand.
telkens afwisselend met den text in goede type
gedrukt, is deze uitgave weer een bij de andere
goede, die deze Ilaarlemsche uitgever bezorgde.
Th. M.
Bij Goupil, Tlegent Street, te Londen, wordt
een tentoonstelling van werken van Joseph Israéls
gehouden.
Bij Scheltema en Holkema is een maandkalen
der voor 1S!)8 verschenen met versieringen van
'J'. Nieuwenhuys.
Men zegt dat er in Florence een Botticelli
ontdekt is.
II. G. Tersteeg houdt in den Haag den l (i Nov.
een verkooping van Moderne Schilderijen. Zij
zijn vier dagen te voren in I'ulchri te zien.
Bij Alfred Miime et lils, uitgevers te Tours.
verscheen het tweede deel van >La Vie de Jesus
Christ" met illustraties van James Tissot.
Bij van \Vesselingh opende den 'J November
een tentoonstelling van Teekeningen en Etsen
van Willem Witsen.
IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMI
Gny de Manpassant's krankzinniglieiil,
Zooals men weet is (iuy de Maupassant krank
zinnig gestorven; in eenige zijner laatste werken
t kan men reeds de visioenen nagaan, die als eerste
symptomen der kwaal optraden. Over de
oor! zaken van deze krankzinnigheid is reeds heel wat
geschreven; in de litteraire wereld was de meest
i verspreide meening, dat morphinomanie, oi'
j »sardanapalische lief'des-buitensporigheden" er toe
1 geleid hadden. Een zeer interessant artikel
j daarover is nu verschenen van de hand van Lucien
Descaves, een eerlijk man, consciëntieus en van
moreele waarde, »une ame de diamant" zooals
een van zijn vriendinnen hem eens genoemd heeft.
Volgens Descaves is de oorzaak veel eenvou
diger, minder romantisch, maar niet veel eervoller
en eenigzins verwant aan hetgeen de anderen
zeggen. Niet de liefdes-buitensporigheden, maar
de voorname avonturen, de kennissen in den «Grand
Monde", de grootsheidszucht heeft het gedaan.
»De waarheid, de treurige waarheid", schrijft
Descaves, »is deze, dat ten slotte de Maupassant
een jiauvre dépayséwerd; dat hij, de krachtige
gezonde knaap uit Normandië, in een
afschuwelijken bodem overgeplant, er kwijnde en sterven
moest. Een van zijn oudste wapenbroeders, nog
uit den tijd van de Soirees de Médim, kwam
eens bij hem in de Rue Montchanin, en vond
in de prachtige antichambre maar n boek,
den Almanaclt de <!otha. De »Gotha", dat was
de Maupassant's ziekte, de »Gotha" heeft hem
gedood, meer dan de zenuwverlamming. De
wapenbroeder zou nog vrij wat meer verrast zijn
geweest, als hij een van die grootsche diners
d'apparat had mogen bijwonen, die Maupassant
aan de aristocratie en de flnance aanbood. Tus
schen deze twee maakte de parvenu trouwens
niet veel onderscheid: de >goede connecties"
brachten den beerlijken verteller, die een hart
had voor boerenvolk en pensionnaires van de
Maisons Tellier, het hoofd op hol: hij bemerkte
niet, dat zijn gasten, prinsen, graven, baronnen,
bankiers, zich over hem vroolijk maakten, hem
in hun gezelschap toelieten, om hen te verstrooien,
of wat de dames betreft, om de lusten te prik
kelen, waarvoor de zigeunerviolist raad wist. Al
die menschen praatten met de Maupassant vrij
uit over al wat hen interesseerde; men geneerde
zich voor hem even weinig als voor den kapper.
Men praatte tegen hem over beursoperaties, paar
den, honden, baden, en gaf hem aan het dessert
op bevelenden toon het adres van den goeden
kleermaker of overhemdenleverancier. De Mau
passant, gevleid, eergierig, zette zijn goede groote
oogen wijd open, de parvenu verdrong dan den
opmerker.
. >Ik heb gisteren de grootste namen van
Frankrijk aan mijn tafel gehad !"
Toen hij dat voor het eerst zeide, hadden ze
hem moeten opsluiten; dan was hij nog te redden
geweest. Het is waar, hij hield van de vrouwen,
maar ook alleen wanneer ze »geboren" waren.
Wat een vernederingen en spot heeft hij geleden
van de hartelooze mondaines, de koele névrosées
die dat wel inzagen. Eens zal ik een vreeselijke
scrne vertellen, eindigend met den mokerslag,
die voor zijn arm hoofd misschien de genadeslag
geweest is, toegebracht door een laaghartige,
wreede vrouw .. . ."
Het spreekt van zelf dat de aanleg er was,
en voor Lombroso is de verwantschap tusschen
genie en krankzinnigheid hier weer niet ver
te zoeken. Guy de Maupassant heeft wellicht op
dat oogenblik den eersten stoot gekregen, toen
hij zijn jongeren broeder in het gesticht te
VilleEvrard bracht, en getuige was, hoe men den onge
lukkige met list in een cel kreeg, en toen de
deur sloot, zonder op het smeeken, den tegen
stand, het gillen van den gevangene te letten.
Maupassant hoorde hot aan, doodsbleek, met
starende oogen, reeds aangeroerd door denzelfden
slag, die zijn broeder trof. liet kwam later over
hem, midden in het werk; hij zat aan het manu
script van J/Anyi'-liix, en toen men hem naar
dokter Blanche, den krankzinnigendokter, bracht,
en hij de spreekkamer binnentrad, zei hij : »ik
weet heel goed waar ik ben". Toch moest men
hem het dwangbuis aandoen.
Van zijn langen stervensstrijd kan alleen zijn
getrouwe bediende, Franrois, vertellen; men liet
niemand bij hem: hij schreef ook niet, zooals
bijvoorbeeld Itobert Schumann zooveel deed; hij
beantwoordde geen enkelen brief. Toch w eet
men dat hij soms riep: »Ik heb het verstand
verloren ! . . . Waar is het 'i. . . Daar vliegt het ! . ."
Dan wilde hij het met de handen vangen en
liep het na, als een vlinder. Maar hij ving het
niet weer. ..
De naam van de >coquine" waarop Descaves
doelt, wordt in l'arijsche kringen genoemd, maar
niet met zekerheid. Er waren er meer dan een,
allen dames uit den grand monde; de meest
genoemde is uit de haute linance, een eens ge
vierde, nu uitgebloeide schoonheid.
Met Descaves stemt overeen, wat Paul Alexis
in Fiyaro verhaalt, van een bezoek bij Guy de
Maupassant's moeder, in October ISD.'J, kort na
den dood van den romancier. De moeder ver
telde toen van December l Sul, dus bijna twee
jaar vroeger:
?>Hij had ons beloofd, de Kerstdagen bij ons
door te brengen, in onze villa aan de Riviera.
Plotseling, den dag vóór Kerstmis, kregen wij
een telegram : Onmogelijk. Programma gewijzigd.
Moet Kerstavond op het eiland Sainte-Marguerite
met de dames X en V doorbrengen. Maar ik
sluit met u het jaar."
Wat is er op dat eiland Sainte-Marguerite
gebeurd'.' Wij zullen het nooit weten. Zeker
is alleen dit: Den dag na dien gevloekten
Kerstavond, met den eersten sneltrein 's mor
gens vroeg, zijn die twee dames, zij
behooren tot de beste kringen, de eene is ge
trouwd, de andere weduwe plotseling naar
Parijs terugjrespoord, zonder eenige reden op te