Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1065
De eene dienst is de aiere waard.
(Punch.)
Keizerlijke reiziger" (tot den Sultan) : »Ik ben een goed vriend
voor u geweest: als ge dus iets noodig hebt in het artikel
kanonnen of geweren, moet ge heusch ons de klandizie geven.
Victoria Besla.
(Lustige Blatter.)
Groot is ze, zeker, maar die vele aangestoken bladeren !
Aangename verrassing.
(Il mondo Umoristico.)
Mama : »Maar kinderen ... ! !"
Hinderen: »Mama, we spelen beestenspelletje !"
Verkeerd begrepen.
(Punch.)
Zij: »Malle jongen, je zoudt me niet eens kunnen kleeden !"
Hy : »Als je mij woudt wijzen hoe ik het moest doen, zou ik
het misschien wel leeren."
Piilcüri stnilio".
Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen door den
Italiaanschen kunstschilder ANTONIO MANCINI uit Home.
Eene dichte menigte bezag op den laatsten kijkdag de verza
meling. Men fluisterde, bewonderde; menigeen keek met een
vragenden blik zijn buurman aan, wat over deze producties van
schilderkunst toch eigenlijk moest gedacht worden. Goed moeten
ze zijn, want van de ii8 tentoongestelde werken, behooren er
niet minder als 34 aan onzen meester II. W. Mesdag, wiens
museum vermaard is.
Telkens als het moeielijk valt om een oordeel over een nieuw
werk der beeldende kunst met juistheid vast te stellen, is het
wenschelijk zich de volgende vraag ter overweging voor te leggen :
»Is het gebouw, beeldhouwwerk of schilderij ontstaan uit eene
waarachtige, ongeveinsde behoefte van den kunstenaar tot creëeren."
In elk echt kunstwerk namelijk is dit gelegd en de verwezen
lijking van dit deel van het onuitsprekelijke, dat den kunstenaar
by het voortbrengen heeft beheerscht, ontbreekt nimmer.
Goethe zegt in zijne gesprekken met Eckermann hetzelfde,
.maar slechts in andere vorm :
»Jedes tüchtige Bestreben wendet zich aus dein Innern hinaus
an die Welt."
Beziet men, door deze vraag geleid, de verzameling van den
Italiaan, dan wordt het ons weldra duidelijk, dat hy, hoeveel
talent en kracht van koloriet hem ook eigen is, niet mag gere
kend worden tot de serieuse schilders, maar tot hen die door
meestal grove voordracht trachten te boeien.
Het vluchtige van onzen tyd kleeft aan de verschillende
manlyke en vrouwelijke zuidelijke typen, die Antonio Mancini
te aanschouwen geeft. Aan zulk een verfgeklad, dat aan oog
noch hart vreugde verschaft, mogen wy ons niet gewennen.
Het zou den goeden smaak niet verhoogen.
Toch blijft men onder den indruk van twee creaties: »Een
gezicht op Rome", dat door de macht der forsche voordracht
pakt, en «Het zieke kind", hetwelk door intimiteit als het meester
werk der collectie mag beschouwd worden.
Het laatst genoemde doek is afgewerkt en heeft als geheel en
in alle onderdeelen aantrekkelijke hoedanigheden, en bewijst,
welke snaren Mancini weet te doen trillen, als hij zijne gaven
ernstig besteedt. De teedere weemoedige blik van het zieke
meisje, dat den beschouwer van het werk aankijkt, terwijl zy in
liggende houding eene bloem in de rechter hand heeft, bevredigt
niet minder dan de gedistingeerde kleurenharmonie, welke in den
rooden achtergrond, in het geele hoofdkussen en de donkere
kleedij valt waar te nemen. Het schilderij dwingt ons belang
stelling af Mesdag is van dit kunstwerk de gelukkige bezitter.
J. H. S.
Prof. Cohn's so-jarig doctor jubilaeum.
De bekende hoogleeraar dr. F. J. Cohn te Breslau heeft dezer
dagen te Breslau onder algemeene blijken van belangstelling en
waardeering zyn 50-jarig doctorjubilaeum gevierd. Zoo als men
weet, heeft deze bekende botanicus zich by voorkeur bezig
gehouden met de studie der levende wezens aan de laagste
grenzen van het planten- en dierenrijk en zich daardoor voor
de thans tot een bloeienden tak van de natuurwetenschap ont
wikkelde bacteriologie groote verdiensten verworven. Hierop
doelde Felix Dahn, toen hij den jubilaris een'gedicht zond in
de Latijnsche taal, op de wijze van Gaudeamus igitur te zingen :
en door Dahn zelf als volgt in Duitsche verzen overgebracht:
Freuen wir uns igitur,
Meister Cohn zu haben !
Alle Jubeljahre nur
Bildet uns die Frau JVatur
Solchen alten Knaben.
Aber doch in einem Stück
Ist er fast zu hassen :
PJötzlich hat er ohne Zahl
Grimme Beester auf einmal
Auf uns losgelassen.
Heiter lebten wir dahin,
Wie in ew'gen Ferien.
Plötzlich schickt uns dieserMann
- Wie man nur so bos sein kann
Zahllose Bakterien.
Er und jener Höllenkoeh
Haben sie erfunden.
Was nützt uns die Wissenschaft,
Bei der schönsten Kennerschaft
Kan men nicht gesunden.
Seitdem ist der Teufel los
Und nicht mehr zu stillen.
In dem Wein und in dein Bier,
In der Luft, bald dort, bald hier,
Wimmeln die Bacillen.
Aber heut' vergessen sein
Soll es und vergeben.
Er und sein Paulinelein,
Ohne Dorn ein Röschen sein,
Beide sollen sie leben.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haan], Ko. 47 : Oda, door S. Ilermina Croiset. I.
Een nieuwe verbinding: Stoomtramweg Zwolle Dedemsvaart
Coevorden, door F. G. v. P., met afbeeldingen (Slot.) De
Leprozen in den Haag. De Chrysanthemum-Tentoonstelling
te Amsterdam, door J. K. Hudde, met een photographie van
de Juryleden en Bestuursleden van de Chrysanthemum-Club en
andere afbeeldingen. Wie bracht ze bijeen V naar het Engelsch
van Ruth Underhill. Verscheidenheid. - Feuilleton.
Advertentiën.
NIEUWE UITGAVEN.
Herinneringen uit den blokkadetijd.. Marine-schetsen, door
J. VAN WACIIEJI. Amsterdam, L. J. Veen.
Amsterdaiiisch Jaarboekje li-i!)8, onder redactie van E. W. MOES.
Amsterdam, L. J. Veen.
De Nederlundsche Weerbaorheids-Vereenif/inij. Amsterdam.
liet ('éne noodigc, door ANNA DE SAVOKNIN LOHJIAN. Amster
dam, P. N. van Kampen.
Sociale schetsen, door HEL. MEKCIER, Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink.
Seltepjringsdroom. Fantasie op bekende theorieën, door Vrouwe
C. L. J. M. THOKBECKE, geb. VAN CAT.S barones DE RAET. Haar
lem. P. C. Wezel.
Van dag tot dat/ in het Oosten, door Cn. BOISSEVAIN. Haarlem,
H. D. Tjeenk Willink.
Studiën, verspreide opstellen, door dr. II. W. Pu. E. VAN DEN
BEKGH VAN EYSIXC.A. Zutphen, W. J. Thieme & Cie.
Orer de deugdelijkheid en liet onderzoek van }>a)iier, door
dr. M. GiiEMioi-'t'. Leiden, J. M. N. Kapteijn.
P. J. M. AALÜEKSK. Oneerlijke co>i"itrrentie, en Jture bestrijding
volgens het Nederlandsche recht. Eersle stuk. Leiden, J. W. van
Leeuwen.
Dr. TiiEoriiiL LöjiEL. Iloclizeitabriiiiche in der Tin-kei. Amster
dam, J. H. de Bussy.
FENNA. Een onbegrepen ziel. Amsterdam, J. H. de Bussy.
Antiqiic Tragcdte vnn iïophokles, metrisch vertaald door J. VAN
LEEUWEN. Leiden, A. W. Sijthott'.
BOEKAANKONDIGING.
Fridtjof Nansen door W. Brouwer, verschenen bij van Veen te
Amsterdam, is een aangenaam geschreven verhaal aangaande
Nansen's leven en streven. Zijn jeugd en jongelingsjaren, zijn
studiegeest, zijn lust tot reizen en zucht naar avonturen, en bovenal
zyn tochten met de Viking en de Fram, zij a de onderwerpen
daarin behandeld, hier en daar met teekeningen geïllustreerd.
Een boek ook voor volwassenen, maar vooral voor de jeugd,
die op een St. Nicolaas-geschenk wacht.
Allert de Lange, Damrak (>~2 alhier, biedt een (leillustrcerde
St. Xicoltui.ï(lid* aan. Hierin worden de nieuwe en oude
uitgaven, die voor St. Nicolaas-cadeaux in aanmerking komen,
van meer dan SO binnen en buitenlandsche uitgevers, vermeld,
geïllustreerd of beschreven. >De onderstelling, zoo schrijft de heer
de Lange, is zeker niet gewaagd, dat waar aan dergelijke gidsen
in het buitenland een gunstige ontvangst te beurt valt, ook deze
aan het hier te lande boeken koopend publiek, niet alleen
welkom zal zijn ter gelegenheid der aansaande feesten; doch
ook gedurende l «SUS (tot de verschijning van den nieuwen
jaargang) zal worden bewaard ter raadpleging telkenmale wan
neer voor een verjaardag of andere feestelijke gelegenheid een
boekwerk tot geschenk zal worden bestemd". Deze onderstelling
zal door ieder worden beaamd, die met dit werk, gedrukt door
de Amst. Hoek- en Steendrukkerij, v.h. Ellerman, llarms & Co.,
kennis maakt.
SCHETSJES.
3De Eendg-e.
XIKU- het Diiilxrti
van C. VIKBIC.
Zij waren nu 103h getrouwd, ondanks het ach1' en wee" van
de fiim'lie.
»Je weet niet, wat het huwelijksleven is," had de moeder met
gefronste wenkbrauwen tot haar dochter gezegd. Hij heeft al een
leven achter zich ; jij beot niet 'de eerste, die hem bevalt. Heb ik
je daarvoor groot gebracht, dat je maar voor lief neemt, wat er
nog aan hem overgebleven is ? Och God, och God !" En de
moeder begon te schreien.
Laat mij maar begaan !" had de dochter geantwoord, terwijl zij
haar blond hoofd koppig en trotseerend achterover wierp, «ik
heb hem immers lief!"
//Je zult hem niet boeien, je bent te jong voor hem, te onervaren
te te te weinig piquaat! Hij heeft behoefte aan afwisseling.
Iedereen weet immers, dat hij liaisons gehad heeft, meer dan n.
Wie kan ervoor in staan, dat hij na de wittebroodsweken niet weer
ia ziju oude gewoonte vervalt?!"
//Ik ben zijn eenige geliefde, ik zal de eenige zijn ja moeder,
kijk mij maar niet zoo aan, ik, ik heel alleen !"
//Dwaas kind!"
De moeder zuchtte en sloeg de handen voor het gelaat.
//Doe daa maar, wat je niet kunt en wilt laten God helpe je!"'
Ja, God helpe mij," had de dochter heel zacht herhaald,
terwijl zij de handen vouwde onder haar zijden schortje. Goede
God, laat mij gelukkig worden en hem ook! Ik zou zoo graag
gelukkig willen worden !"
Er was toch iets van angst in haar hart binnengeslopen, dat
kwam door de woorden harer moeder, door de half medelijdende,
half spottende zijdeüngsche blikken van tantes, nichtjes en vrien
dinnen. Wat had zij tot nu toe van het leven leereu kennen ? Niets,
hoegenaamd niets. Zij was spelend voortgewandeld in den zonne
schijn, tusschen de bloemen; de liefde was in haar oogen een
heerlijke bron, helder als kristal, rein als de morgenlucht, en nu
zou daar plotseling iets troebels in zijn, nu had het woord geliefde"
dat haar met zaligen verrukking vervulde, een leelijke bijsmaak ??
Neen, o neen ! Zij viel den man om deii hals als hij bij haar kwam;
zij vroeg als een kind: //Heb je mij lief? Houdt je veel van mij?
Niet waar, ik ben je geliefde, je eenige ?" En zij sidderde onder
zijn kussen.
Zoo trouwden zij. En nu was er ruim een jaar voorbijgegaan
na hun trouwdag.
Een sombere, zwaarmoedige Novemberdag. De regen slaat een
tonig, met harde tikken, tegen de vensters, die zóó nat zijn, dat
men niet meer op straat kan zien. Het is nog geen avond, maar
het is ook geen dag meer, hat is het uur, waarop licht en schaduw
van elkaar scheiden . . .
Eu,n grauwe schemering hangt iu de hoeken der kamer en kruipt
over het behaag, men huivert en kijkt schuw achter zich ... De
spiegel staart als een blanke ondoorzichtige schijf van den muur
naar beneden. Acliter de hooge eikenhouten kast klinkt eeu zacht
gekraak, de gebeeldhouwde engelenkopje? zijn in grijnzende duiveltjes
veranderd, het stervende vuur in de» open buard werpt een paar
sidderende lichtstralen over het tapijt.
Het is stil, zeer stil in het elegant gemeubelde vertrek. Dfr
zijden gordijnen en portières hangen slap naar beneden, al donkerder
en donkerder worden zij in hun plooien. Men kan teuauwernood
meer de vrouwengestalte onderscheiden, die op de chaise-longue
ligt, met de handen boven het hoofd gevouwen. Zij verroert zich niet.
//Tik, tik, tik," zegt de regen tegen de ruiten, altijd door het
zelfde eentonige geluid. Het kan iemand ziek maken, ziek en.
ellendig, zoodat men zou willen schreien zonder zelf te wetenr
waarom . ..
Oh...!" Een lange, trillende zucht klinkt door de kamer, de
jonge vrouw schrikt zelf van dien toon, die iu de stilte zoo luid
klinkt... Zij richt zich een weinig op, haar voeten hangen van
de chaise-longue af, en slingeren onrustig heen en weer. Zoo blijft
zij zitten, naar den baard toe gewend . . . Een windvlaag, die sui
zend door den schoorsteen strijkt, doet het vuur een weinig
opflikkeren en verlicht haar bleek gelaat met de wijdgeopende oogen,
de geheele tengere jonge gestalte, van het blonde haar af, tot aan
de punt van het elegante schoentje toe. Dat is nog het
zachtgevormde meisjesgelaat met de teedere ronding van den kin en de
zwellende lippen, niuar er is een peinzende rimpel tusscheu de
wenkbrauwen gekomen en de oogen zijn anders geworden, niet
meer rond, kinderlijk teeder, maar verlangend, met donkere randen . .,.
-De jonge vrouw leunt met den elleboog op de knie en legt haar
wang in haar hand, zij staart in het vuur en wipt met de punt
van haar voet op en neer. Geheel alleen.
De wind in den schoorsteen maakt een soort van droefgeestige
muziek, de regen trommelt nog harder tegen de ruiten. Nu is het
uur aangebroken, om zich tegen iemand aan te vlijen, om de armen
om iemands hals te slaan, en te fluisteren: //Heb je mij lief?"
De lippen der jonge vrouw bewegen zich, zij mompelen iets, en
dan trillen zij smartelijk, DU groote oogen knippen, langzaam
vullen zij zich met tranen... luister! er wordt, gescheld! De
eenzame vrouw vliegt overeind, haar hart bonst.. . Als men
dikwijlsen lang te vergeefs wacht, dan wordt men zoo zenuwachtig. Met
bevende handen strijkt zij zich het haar uit het voorhoofd,
waarom wordt er niet open gedaan, is er dan niemand thuis?
Zij springt naar de kamerdeur en rukt die open, zij is plotse
ling bang geworden, zoo geheel alleen . . . alsof er een koude adem
achter in haar hals blies, kijkt zij haastig en schuw 0:11...
De lange gang is geheel leeg. Door de bonte glazen van de
ganglantaarn schittert het gaslicht met doffen glans. Er komt
niemaud. Zij zijn allemaal weg, de dienstmeisjes en de knecht,
zij staan waarschijnlijk op de achtertrap en maken gekheid met
elkaar daar! weer de schrille klank van de electrische
schel.
Zachtjes sluipt de jonge vrouw naar de voordeur eu kijkt door
liet ronde kijkgat. . . Buiten op de bovenste trede der stoep staat
een gestalte in een regenmantel, een kleinen hoed met eeu voile
ver over het gelaat getrokken. een vrouw, een meisje, zeker
iemand, die een boodschap van de naaister komt brengen of de
kamenier van een harer keuni;seu...
De jonge vrouw doet de deur open. Wat is er?"
Zij vraagt het op vriendelij ken toon, zij is blij, dat zij haar
eigen stem hoort, zij verlangt er naar, de stem van een ander te
hooren. De stilte is zoo drukkend.
Is de ritmeester thuis?" vraagt de vrouw, die op de
stoepstaat, en nu langzaam naar binnen schuift. Het water druipt uit
haar regenmantel, op de plaats waar zij staat vormt zich in een
oogenblik een natte plek. Onder den hoed, die vroeger elegant
geweest is, hangen een paar vochtige v lokken matbloud haar
uit, de voile heeft midden op den neus een gat.
Neen, hij is niet thuis. Wou u hem spreken ?"
N ... n ... ecu ja neeu ja, ik wou hem graag spreken !"
Aarzelend blijft zij staan eu kijkt besluiteloos naar de punten
harer schoenen. Ik beu zoo'n verren weg gekomen... hoe laat
zou hij thuiskomen?"
Ik weet het niet." De vrouw van den ritmeester haalt de
schouders op eu er komt, een uitdrukking van verlegenheid op
haar mooi gezichtje . . . Wat moet zij op die vraag antwoorden ?
Haar man deelt hnar nooit mede, wanneer hij thuis komt.
Kind, je moet me niet lastig vallen,' pleegt hij te zeggen,
je moet me niet met allerlei vragen hinderen, ja, ja, ik weet
het wel, je houdt veel van me, je bent een lieve schat, mijn
kleine pop, mijn etuige !"
//Ik weet het niet," herhaalt zij toonloos en slaat, de oogen
neer; de blik van die andere vrouw is lastig, bepaald hinderlijk.
Door de witte voile met zwarte moesjes kijken een paar donkere
oogen haar scherp aan, half schuw, half brutaal.
7,00?? Weet u het niet, nu, dan..." De vreemde vrouw
maakt een soort vau buiging en strekt de hand uit naar den deur
knop, plotseling huivert zij, wankelt, eu mompelt: Neem mij
niet kwalijk ... ik ben niet wel ik ben ziek geweest, en
dan al die onrustige nachten, en dat hondeweer ... O God!"...
Zij leunt zwaar tegen den muur aan eu staart in het licht
vande gaiiglautaaru. (Stot colt/t.)