De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 21 november pagina 2

21 november 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1065 zal leveren, heeft in haar eigen belang, tegel\jkertjjd het verstrekken van de electrische beweegkracht op zich te nemen, en is de aange wezen exploitante van de tram, voortbewogen door gas of electriciteit. Op dit oogenbük zich door een vernieuwde tramconcessie te binden zou daarom te veroordeelen zyn. Deze regels waren reeds gezet, toen wjj kennis maakten met het schrijven van den heer Mijnsgen aan den raad, om hem in overweging te geven »de Electra te naasten of eigen fabrieken te bonwen ter produceering van electrisch licht". Dat dit schrijven ons verraste en het voorstel onze sympathie heeft behoeven we niet te ver zekeren, al meenen wij dat er nog andere argu menten z\jn by te brengen dan het verminderd gasverbruik, dat niet uitsluitend aan de levering van electrisch licht kan worden toegeschreven. Brieven van eea oud-officier aan zijn ZOOD. i. Beste jongen ! Mijn hartelijken dank voor je brief, die ook je lieve moeder zoo'n genoegen deed, hoewel het denkbeeld, dat je wat te veel wijn gedronken had op het corps-diner haar eenigszins ongerust maakte; nu, ik heb haar helpen herinneren, dat een corps diner maar ns ia liet jaar voorkomt. Om nu maar dadelijk van wal te steken; je schrijft, dat je, voor het eerst op je eigen kamer zittende, ondanks zeker gevoel van trots, van zelf bewustzijn, toch zoo'n sterk gevoel van eenzaam heid, van verlatenheid hebt gekregen, hetgeen de behoefte naar steun, naar raad deed ontstaan, waardoor je op het denkbeeld kwam, dat ik toch eigenlijk geen behoorlijk vader zou zijn, indien ik je die niet, als wijlen de oude heer Smits, per brief deed toekomen. Hoewel ik mij nu geenszins gelijk stel met dien grooten menschenkenner en humorist, wiens schrijfwijze weliswaar door velen ouderwetsch wordt genoemd, maar die toch zaken beschrijft, welke altijd nieuw blijden; voel ik mij ten zeerste gevleid door deze onderscheiding van je. Ik notrn het eene onderscheiding, (zeker, ook een vader kan door zijn zoon onderscheiden wor den!) omdat ik. er uit zie, dat je mij ook als een ouderen vriend beschouwt en niet alleen als je vader; omdat het mij bewijst, dat de manier, waarop ik altijd met je heb omgegaan, goed is geweest, je vertrouwen heeft gewtkt, je heeft doen inzien, dat ik, ondanks mijne meerdere jaren, met je mede geleefd heb, je jeugdige denkbeelden en opvattingen begrepen en gewaardeerd heb, al waren zij scms wat mis of overdreven. In een van zijne brieven vergelijkt Smits zijn kleinzoon bij een jeugdigen ezel; weli;U, als oud gediende, ken ik mij het recht toe je te verge lijken met een recruut, d. w. z. een recruut, die de eerste handgrepen en passen en marsenen in de officierswereld-school" (een leelijk woord, maar juist naar ik vermeen!) nog leeren moet. Denk nu echter niet, dat ik mij voorstel, je die tot in de kleinste bijzonderheden te leeren; beschouw mij meer als de Luitenant, belast met de recruteuschool, terwijl de onden fficieren of korporaals (de eigentlijke ii.sfructeurs), Ervaring, Routine, Beschei denheid en Oplettendheid heeten; instructeurs, die zullen maken, dat je binnen niet al te langen tijd, naar ik hoop, afgeëxerceerd kan worden; je naam als goed officier en je zelfvertrouwen zuïl(n het krentenbrood en de chocolade zijn. Je bent nu pas van de Academie te Breda ge komen, als Infanterie-i fficier, hebt daar veel geleerd wat nuttig wa=, zeker, maar ook veel, waaraan je in de eerste 10 a 15 jaren als Luitenant, niets anders hebt, dan dat het je geheugen wat, geoefend heeft; je hebt, veldslagen en oorlogen bestudeerd, groote troepenafdeelingen gecommandeerd (op papier n.l.) de strategie van groote veldheeren onderzocht, ja zelfs soms moeten critiseeren, verschillende ves tingstelsels geli erH, enzoovoorts, enzoovoorts, zou ik kunnen zeggen, maar onder de bedrijven door (en dit is heel natuurlijk) heel weinig tijd geschonktn aan je gewone, eenvoudige reglementen, ja, ik durf wedden, soms wel eens nut eenige gering schatting gedacht aan die gewone troepentllioieren, die niet op de krijgsschool waren geweest, die geen leeraar in de Taktitk, Strategie of eeu ander vak waren. Ik heb gezegd, dat dit natuurlijk was, en dat is ook zoo; het vak reglementen" is weinig in tel aan de Academie, terwijl, wat de (fficieren be treft, de stralenkrans, waardoor je leeraren omgeven zijn, die je deukt dat alles weten (en zeer veel weten zij ook, ongetwijfeld!) verduistert onher roepelijk de anderen, de z.g. gewone officieren Je komt nu echter eensklaps zelf in den troep" (zocals wij dat no< men) en, hetgeen je dadelijk zult bemerken is, dat die gewone, doodgewone Infanterir-officierer, die je meent dat niet het minste idee hebben van die hoogere oorlogskunst, volstrekt geen eerbied hebben voor je groote ken nis, je volstrekt niet be.=chonwen als een jeugdigen strateeg of geleerden tacticus, waarvan zij een heeleboel nieuws kunnen leeren, ja zelfs nog niet eens als hun gelijke, maar eenvoudig, zooals ik, als een recruut, die 110» alles moet leeren. Dit is zelfs zoo sterk, dat zij je, de vele dom heden die je zult begaan (en je zult er vele begaan!) niet eens kwalijk zullen nemen den eersten tijd, maar goedig zullen glimlachen en je tl rechtwijzen, zooals zij dat zouden doen, als een recruut., met de politiemuts achterste voren op het hoofd, opliet binnenplein verscheen; evenals... jij zult duen, als je reeds een aantal jaren bij den troep hebt doorgebracht. Van den eersten dag afaan, zullen zij aan het onderwijzen^aan, zoowel in als buiten de kazerne en mijn jongen, wees dan vooral niet pedant of waanwijs; doe je niet geleerd voor, want heusch, dat staat zoo belachelijk voor een recruut; zet oogen en ooren wijd open en vraag, vraag ont zettend vee), alles! waiit je zult eens zien, hoe weinig je eigenlijk die geringgeschatte, doodeen voudige reglementen kent en hoe dom je, hetgeen je nog kent, te pas brengt in de praktijk. Wel is het een heele overgang voor je, om nu weer zoo op eens als baar, als groen behandeld te worden; jij, die jezelf gedurende de laatste jaren te Breda, al zoo'n .mijnheer* gevoelde en uit de hoogte neer zag op de nieuwelingen aan de Aca demie, maar bedenk, dat je eigenlijk niets anders bent dan een groen, die pas komt kijken in de Academie, maatschappij geheeten. Schik je er in, evenals je je geschikt hebt, toen je uit de hoogste klasse van school, waar je toen ook al een heele piet dacht te zijn, gekomen bent aan de Academie te Breda. Dus nog eens, vraag, vraag zooveel je kunt en wees bescheiden; beschouw ieder van die gewone troepen cfficieren als je meerdere, in alles, want dit is in de meeste gevallen ook zoo; blijkt later in sommige opzichten het tegendeel, welnu dan is er immers niets verloren; dan is het nog tijd ge noeg, om te handelen zooals dan blijkt, dat goed is. En nu, van genoeg gesproken, voor de eerste week iii de recrutenschool is dit genoeg, geloof ik; een volgende keer nieuwe instructies! Je lieve moeder laat je hartelijk groeten en na een even hartelijken handdruk, blijf ik Den Haaff, 14 Aug. '97. je liefhebbende Vader, DONAK. II. Mijn jongen ! Je tweede brief, waarin je mij vraagt; je nog dikwijls zulke brieven te schrijven, deed mij nog meer genoegen dan de eerste; ik zal je zeggen waarom. Eerlijk wil ik je bekei/ner, dat ik je er van verdacht heb, dien eersten brief geschreven te hebben onder invloed van de katterigheid* van je lichaam, na dat overvloedige corpsdiner, waar van de katterigheid" van je geest een natuurlijk gevolg is. Zoodra dat over is, dacht ik, gaat hij in jeugdigen overmoed (die niets onnatuurlijk is!) toch zijn eigen gane, deukende geen steun of raad noodig te hebben. Vandaar, dat ik dan ook dadelijk begon met je, op aangenamer en zachter manier, dan de maatschappij dat doet, een klein duwtje naar beneden te geven. Deze tweede brief nu van je, leert mij, dat je je, ondanks een volkomen gezonden lichamelijkcn toe stand, toch gaarne door mij verder wilt laten leiden, hoewel ik liet feit, dat je nu voor het eerst »op je eigen beenen" staat m een vreemde stad, zonder familie, vrienden of kennissen, vol strekt niet wegcijfer als groote oorzaak van je behoefte naar steun. Maar, welaan, als je je dan nu maar wilt laten raden door mij; die dag (hoe bitter dan ook!) breekt voor alle ouders aan, dat de kinderen hun steun of raad bijna niet meer behoeven; evenwel, zij moesten dit, vind ik, niet zoo duidelijk laten merken, als dikwijls het geval is. Br is al veel van uitgekomen, schrijf je, maar hoe ik dat allemaal zoo precies van je wist? Wel mijn jongen, vooreerst doet je eerlijke bekentenis, hierin opgesloten, mij goed, maar dan: het zijn immers van die algemeen menschelijke eigenschap pen en fouten, die ik mij nog goed herinner uit mijn eigen jengd, evenals zoo menigen harde, onaangenamen stoot, ontvangen van de wereld!" Of ik de beëediging ook niet plechtig vond? Ja zeker, jongen; de tranen in mijne oogen, toen ik je na afloop de hand drukte, hadden je dat wel doen inzien, als je zelf niet te zenuwachtig was geweest, om iets op te merken! Plechtig was het, zeer plechtig, zeker! maar toch, ... en je zult er misschien van opkijken, toch nog nkt plechtig genoeg voor je, durf ik widden zoomin voor jou, als voor jfi andere jeugdige collega's. Niot zóó plechtig, of er zullen oogenblikken komeit, dat je lichtzinnig dien eed zult, schenden en wat meer zegt. niet na zwaren strijd, wel neen, na volstrekt geen strijd, na niet de minste ge dachte aan dien eed, en aan wat je met dien eed wel belooft, ja gezworen hebt. Hoe durf ik zoo iets veronderstellen van mijn eigen zoon, niet waar? Jij zoudt een eed schenden, een eed, gezworen onder aanroeping van den Almachtigen Vader? jij, die zoo trouw je eenvoudig woord, 't zij ja of neen, nakomt? neen, dat is nu wel wat overdreven van den ouden man, hè: Overdreven ? eilieve, wat doe je anders, als je de week hebbende, voor het gemak je sabel maar thuis laat? (voor dat kleine eindje!) Wat, doe je anders als je voor 4 uur in politiek loopt? (nu ja, dat, eene half uurtje!) Wat anders, als je zobder verlof Zondagmiddag (je hebt immers toch niets te doen!) even overwipt naar den Haag, om je vader en moeder weer eens even te zien ? Wat anders, als je met je collega's zit te schim pen of spotten, over deze of gene misselijke order? (zooals jelui dat noemen.) Wat anders, als je zonder vergunning van den kapitein van de week, het. avoudappèl door een collega laat waarnemen, daar er juist zoo'n mooi concert was en je het vergat aan te vragen ? (het zou immers toch zijn toegestaan en bovendien, die kerels" komen toch wel in bed!) Wat anders, wat anders, nog honderdmaal //wat anders," want Log honderden van die z.g. kleinig heden, zou ik kunnen noemen die immers niemand hinderen (neen, niemand dan jezelf!); die, ja klei nigheden op zich zelf, maar in het verband, met het oog op de wet, op de krijgstucht, op je plieht en vooral op den eed, dien je gezworen hebt, zware vergrijpen zijn en dat wel, moedwillige! Ik hoop dat, je mij begrijpen zult en mijn raad, te lezen tusschen enne eu euiie phis een" (zooals Multatuli dat uitdrukt) d.w.z. tusschen de regels door, zult, opvolgen. En dat niet alleen, omdat je het voorbeeld moet geven als officier; (zooals zoo dikwijls gezegd wordt!) om je zelf, moet je in alles en alles, dus ook in de z.g. kleinste kleinig heden, stipt zijn, ontzettcLd stipt, en doen wat je moet doen; om je zelf, omdat je het uit vrijen wil gezworen hebt, met het vaandel in je hand, voor het front van den troep je beide vingers opstekende, gezworen hebt: Trouw aan de Koningin, gehoorzaamheid aan de wet en onderwerping aan de krijgstucht;" zeggende luid hoorbaar Ik zweer dit; zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!" Dtnk daaraan mijn jongen, altijd, zoowel bij lichte als bij zware eischen, en geef mij er de hand op l Je liefhebbende Vader, DONAK. Den Haag, 22 Augustus 1897. De negentiende eeuw? Onlangs hoorde ik een echt staaltje van negentiende-eeuwsche rechtspraak. Iemand, een officier, was om de eene of andere reden door eenander beleedigd, en de geschonden eer moest natuurlyk (?) door de wapens gewroken worden. Nu bestaat er in het Nederlandsche strafwetboek een artikel, dat 't duel strafbaar stelt, zoodat de majoor, die door de rondgaande geruchten eenigzins op de hoogte was gekomen, het geraden vond, om, als onmiddellijke chef der personen in quaestie, officieel het duel te voorkomen. Hij legde dus een der officieren zoogenaamd «strengarrest" op. Dengene, dien deze straf is opgelegd, is 't absoluut verboden, zijn aangewezen verblijf te verlaten, op gevaar van te vallen binnen de termen van zoogenaamde «dienstweigering". Het duel had dus niet binnen 2-maal vier entwintig uren plaats, zooals in den «Code d'honneur'' staat voorgeschreven. Een maand daarna werd onze officier van hoogerhand verzocht, zyn ontslag aan te vragen. Hij vroeg en kreeg bet, en hem werd mede gedeeld, dat het was »ten gevolge van het niet doorgegane duel." (Dergelijke zaken worden onderzocht door een raad van eer). Toen hij eenigen tijd daarna z\jn ouden com mandant, den majoor, onder vier oogen sprak, en hem verweet, hem destijds in arrest gezet te hebben, antwoordde deze hoofd-officier op ver ontwaardigden toon: »Ik vermoedde toen, mijnheer, dat gij genoeg eergevoel hadt, om te begrijpen, dat een dergelijk arrest moest gevioleerd worden," na welke woorden de diplomatieke H.E.G.S. zich verachtelijk afwendde en zich niet meer om zijn slachtoffer bekommerde. De man was en bleef ontslagen, en zag op zijn dertigste jaar, zijne carrière totaal vernietigd. Ge gelooft 't niet, niet waar? maar 't is helaas een feit, en nog maar n uit velen. Want nog veel meer komt het voor, dat een duel geweigerd wordt, geweigerd uit plichts gevoel, door huisvader, echtgenooten, zoons. Ook dezulken worden genoodzaakt om. beladen met de minachting van velen goddank niet van alle kameraden, hunne betrekking, vaarwel te zeggen. En wie geeft blijk van meer eergevoel, hij, die de herstelling van zijne zoogenaamd ge schonden eer toevertrouwt aan n schot, n slag, n stoot van zijn vijand, of hij, die de verachting van zijne medemenschen of tijdgenooten trotseert, in 't besef dat zijn plicht is om te leven, daar, waar zijne echtgenoot, zijne kinderen, zijne moeder misschien, zijn hulp en steun niet kunnen ontberen ? En zoo'n geval, als ik daareven aanhaalde, is geen zeldzaamheid; meerdere malen komen dergelijke schandeJijkheden in ons kleine landje voor en wel voornamelijk onder de militairen. Terecht heeft de wet dan ook bet duel strafbaar gesteld als poging tot een soort wederkeerigen moord. Toch vallen nog jaarlijks slaehtsoffers van dit gebruik uit de oudheid. Als de oermensch van Darwin nog eens een kijkje kon nemen in de negentiende-eeuwsche maatschappij, zou hij dan niet, bij 't zien van twee menschen, die elkaar om een kleinen twist, om n woord of gebaar slechts, stonden te kerven en te verminken, uitroepen : »Kijk, dat deden we in mijn tijd ook ! !" Foei, stervende negentiende eeuw, dat je die schande nog moet beleven, dat die lang vergeten oermensch, door 't vernis van al je beschaving heen, nog een tafereeltje kan ontdekken dat hem bekend voorkomt. En er zijn werkelijk nog menschen die, te goeder trouw, het duel nuttig en noodzakelijk achten. Maar mijn god! lieve, beschaafde, humane menschen, wat is 't duel anders dan of een gevaarlijk poppenspel, of een moord? Een pop penspel, ja, want wat denkt ge van een duel, waarvoor met groote plechtigheid alle toeberbidselen worden gemaakt, doch waar bepaald wordt »dat bij 't zien van bet eerste bloed aan de eer voldaan is." Is 't niet om eens lekker te lachen, dat de tranen je langs de wangen loopen .. . als 't niet zoo laf en naar was? n gevaarlijk ook nog; want er bestaat nog kans, dat een der beide partijen voor zijn leven lang verminkt wordt, en met een geschonden gelaat, maar dan ook eene ongeschonden eer, verder door 't leven mag wandelen ... Dit soort tweegevecht is alleen maar belachelijk; niet zoo zeer mis dadig. Maar nu het ernstige duel, op leven en dood. Wie van ons durft zich het recht toekennen een ander, een medemenscb van het leven te berooven ? Ik zal zelf het antwoord geven. Niemand, tenzij de gebeele maatschappij, als n denkend en handelend wezen, dat verplicht is, de rotte plekken uit te snijden, om de rest voor bederf' te vrijwaren . . . 't lleerschend begrip, dat de eer moet ge wroken, moet hersteld worden, blijft natuurlijk buiten quaestie. Wie is die wreker ? De belei digde. niet waar 'i Welnu, hij eischt voldoening. Hij wil zijn eer handhaven. Zijn geoefende tegenstander schiet hem dood: wat heeft hij nu bewezen; is zijn eer nu hersteld ? Zij is door bloed gewroken, ja. maar door zijn eigen bloed. Kr zijn echtgenooten en huisvaders slachtoffers van dit «wanbegrip omtrent eer" geworden. Vorderde de eer niet liever van hen, te blijven leven voor de hunnen ? Het donden toch van een medemensen onder dikwijls zeer verschillende omstandigheden kan nooit eervol zijn .. . Het eenig denkbare geval van eene botsing tusschen twee menschen zou zijn, als in een spontane opbruisching van hartstocht, van haat, die twee menschen elkander aanvielen en elk ander trachtten te vernielen. Wanneer er twee zijn, die elkaar zóó haten; wier levens cirkels zoodanig met elkaar in botsing komen, dat ze niet ongestoord meer naast elkander voort kunnen bestaan, dan zou ik my kunnen begrjjpen, dat op een beslissend moment, die twee mensch-dieren elkander trachtten te verdelgen. Dat zou dan eene uiting z\jn van het dierlijke, dat in ieder mensch leeft, onder 't vernis van beschaving, gedurende de verschillende generaties ontstaan, Maar ga nu eens den loop van een duel na! Deftige getuigen, diplomatieke gesprek ken, ernstige besprekingen omtrent 't kiezen der wapens, kortom, eene heele ry van conventioneele voorbereidingen is noodzakelijk. En dan, na 2 of meer dagen soms, wordt 't die beide wezens wier haat zoo fel is opgevlamd, dat ze slechts in 't bloed des vijand kan worden gebluscht, (de oorzaak van dien haat is dikwijls een scheldwoord in dronkenschap geuit) vergund elkaar te ontmoeten, en mogen ze, met voorafgekozen wapens in de hand en op zorgvuldig berekenden afstand, elkaar trachten te verminken, totdat... naar de meening der secondanten, aan de eer voldaan is. Bah! Is dat de manier, waarop de zoon der beschaafde en verlichte negentiende eeuw, zijne eer of z\jn liefste goed weet te verdedigen? 't Is waar, er zijn gevallen, dat iemand zoozeer van een hardnekkigen vijand heeft te lyden, dat niets meer veilig is; dat de eer van vrouw en kinderen bedreigd wordt, kortom, dat alle levens geluk hem dreigt ontnomen te worden, en dan kan de toestand zóó worden, dat een van beiden weg moet, vernietigd of tenminste voorgoed ver wijderd, maar is dan de aangewezen manier, dien man uit te dagen, en zoodoende de redding van die vrouw en kinderen toe te ve/trouwen aan den uitslag van eene handeling, op zich zelf reeds onrechtvaardig en dierlijk, maar bovendien zoo wisselvallig als een duel? Duel, dat roekelooze spel met het leven, waarvan we zoo weinig weten, en dat we nooit, nooit meer terug kunnen roepen, waar het eens gevloden is. Het eenige duel, waarbij een s c h ij n van recht heerscht, ten minste, wanneer geen belangen van derden er by in 't spel komen (ouders, echtgenooten, kinderen), en wanneer Justitia zich de rechten der beleedigde partij niet kan aantrekken, is eene loting, waarbij de verliezer zich verbindt om bijvoorbeeld zich voor altijd te verwijderen of van een of ander plan af te zien, of iets dergelijks. Wanneer het zooals in Amerika, ontaardt in 't innemen van bijv. n onschadelijke en n vergiftige pil, vervalt men weer in een moord met wederkeerige toestemming. Nog eene schandelijke variatie op hetzelfde thema is ook uit Amerika afkomstig de methode, dat degene, die by de loting verliest, zich bijv. binnen drie maanden van het leven moet berooven. Zich van het leven berooven, na maanden, nadat dikwijls alle hartstocht heeft uitgewoed, terwijl het slachtoffer misschien onder geheel andere omstandigheden leeft, of vrouw en kinderen heeft te verzorgen. J3ah! vrat een waardige herstelling van de geschonden eer! Moeten wij ons niet schamen, kinderen te zijn van een eeuw, die zulke mis-toestanden duldt? O ! en nog zoo veel meer valt er te zeggen over dit misbruik, dat niet alleen in zgn wezen reeds zoo dierlijk en wreed is, maar dat dikwijls ook zulke hoogst droevige gevolgen na zich sleept. En dat alles tengevolge van n heerschend wan begrip . .. ! Ten slotte nog dit: Er zijn menschen, die het tweegevecht voor staan uit een godsdienstig oogpunt. Zij zien er een soort godsgericht in, waarbij de onschuldige den palm der overwinning weg zal dragen. Hun wenschte ik slechts te vragen: »of dat dezelfde god van liefde is, die gebiedt: »Gij zult niet doodslaan"; die »zijn" zon laat opgaun over »boozen" en vgoeden"? O! negentiende-eeuwsche beschaving en ver lichting! ! ! Soerabaia. F. II. IIOOCHNVINKKL. Een streep door drie rekeningen. De Punch heeft in een zijner laatste num mers een prent gegeven, van welke men in ons blad eene verkleinde reproductie vindt, en die keizer Wilhelm voorstelt, als »reiziger" een bezoek brengend aan Sultan Abdoel Hamid. *Ik ben een goed vriend voor u geweest," zegt de keizer tot den beheerscher der geloovigen »en als ge nu soms iets mocht noodig hebben in het artikel 'van kanonnen of geweren, dan moet geheuscli ons de klandizie geven.'1 Als toelichting deelt de I'iuich mede, dat Sir Andrew Koble te Constantinopel moeite heeft gedaan om voor de lirma Armstrong de opdracht te ver krijgen tot het leveren van hetgeen voor de aanvulling van Turkije's bewapening noodig zou zijn, maar dat de Engelsche agent weinig kans van slagen had, daar het zoo goed als zeker was, dat de bedoelde opdracht aan Duitsche firma's zou worden gegeven. En de Stindard wist dan ook reeds te melden, dat de iirma Krupp was belast met den her bouw en de nieuwe uitrusting van vijf Turksche panterschepen. Het bericht klonk niet onwaarschijnlijk. Vooreerst kon men wijzen op een praecedent. Toen vorst Bismarck, die zich menigmaal met souvereine minachting over de heele Oostersche quaestie had uitgelaten, nu bijna twintig jaren geleden na den Russisch-Turk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl