Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1065
De SclieüTtaleniler.
De kalender voor 1898 is ongetwijfeld die van
Soheltema en Holkema's Boekhandel. Litografie
van T. Nieuwenhuis, druk van L. Kuipers. Geestig
gedacht, eenvoudig en treffend van vinding, fijn
van teekening en harmonieus van kleuren, bevat
hy' twaalf bladen, die elk op zichzelf een afge
werkt kunststukje vormen, waarvan het alleen
jammer is, dat.zy een voor een moeten worden
afgescheurd. Hoe juist echter is het denkbeeld,
om een kalender, die een jaar lang ons gezel
schap houdt, een artistieke gedaante te verleenen,
zoodat hy op den donkersten dag nog een zon
nig plekje in de huiskamer geeft.
Dit doet deze scheurkalender inderdaad. Alleen
is het te vreezen, dat de heer Nieuwenhnis de
maanden van 30 dagen jaloersch zal maken op
dte van 31 dagen. Tot dusver hadden zy daar
geen reden toe. Wat ging het haar bij de
onbeuagelyke eenvormigheid van haars uiterlijk aan,
of men haar een dag ianger of kortes bekeek!
Sedert de door Nieuwenhuis ontworpen
scheurkalenders is dit heel anders geworden hoe coquet
ziet dat goedje er uit!
De uitgever schijnt begrepen te hebben tot be
houd van den vrede in het jaargezin iets te
moeten doen. Hij deelt reeds dadelyk mee dat de
12 prenten, na als scheurkalender gediend te
hebben, bewaard behooren te blijven, allen te
zamen, even lang, zoodat het verschil met de
meest-bevoorrechten zelfs voor Februari niet meer
bedraagt dan twee, drie dagen op een eeuwig
heid. Hoe dat zy, het is te hopen, dat de revo
lutie, door uitgevers en kunstenaar in de
Nederlandsche kalenderwereld gebracht, geen andere
gevolgen zal hebben, dan dat duizenden onzer
landgenooten ? 2.90 uitleggen om zichzelf of hun
vrienden het genoegen te bereiden heel het jaar
1898 nog veel mooier te zien, dan het mooiste
jaar, dat zy ooit mochten beleven.
Kunstveiling.
By Frederik Muller is weer een kunstveiling.
Het behoeft niet gezegd dat er weer bijzonder
fraaie dingen zijn, dat de catalogus met uitste
kende lichtdrukken is geïllustreerd, en dat de
verkooping in de Brakke Grond zal plaats hebben.
Magnifiek ziet er een harnas uit, dat als eerste
illustratie de catalogus siert; er zijn prachtige
wapens en een zeer mooi volledig quipement
van een paard, rijk bestikt, en dat met een zeer
goeden lichtdruk is weergegeven.
In Arti.
Sinds Woensdagavond zijn de expositiezalen
van Arti ook met .kunstlicht geopend. Dit is een
proeve, en men wil zien hoe of 't publiek deze
nieuwigheid hier te lande opneemt. Maar 't moet
gezegd zyn dat, hoe of dit er ook over moge
denken, de zalen byzonder goed doen, het licht
uitstekend is, en enkele van de schilderijen, door
de totaal andere condities, belangrijk meer tot
hun recht komen. Dit pogen verdient een
succes. TH. M.
By' Blankenberg, boekhandelaar op de Mare te
Leiden, is een Kalender voor het volgend jaar
verschenen, versierd met motieven ontleend aan
de gewichtige gebeurtenis op het gebied van
regeeringszaken, die ons dan staat te wachten.
Th. M.
Het schijnt dat de processen, door de erfge
namen en de familieleden gevoerd over de oud
heden in het kasteel te Heeswijk, nu ten laat
ste ten nadeele van het bijeenblyven der verza
meling zullen beslecht worden.
By Oldenzeel in Rotterdam wordt een tentoon
stelling gehouden van werken van Th. van
Hoytema, Van Gogh, Toorop en Molijn.
In de Rotterdamsche kunstkring komt een ten
toonstelling van werken van Isaac Israëls, M. v. d.
Valk, Etienne Bosch, Th. Molkenboer en anderen.
Woord en Beeld had een prijsvraag uitgeschre
ven voor een illustratie bij een passage uit Cou
perus. Krabbéheeft nu de prijs behaald.
Den 16 November houdt Rudolf Lupke te
Berly'n een belangrijke kunstveiling, waar oude Hol
landers verkocht zullen worden.
Den 25sten November brengt Heberle te Keulen
een verzameling van 59 oude glasschilderingen
onder den hamer, die afkomstig zijn uit de
collectie van graaf Douglas te Langenstein in
Baden. De ontwerpen voor deze werken werden
door Hans Holbein gemaakt
De verschillende Salons zullen in het komend,
jaar, nu het Palais de l'Industrie aan de Lhamps
Elysées is afgebroken, met z'n allen, broederlijk
bijeen, in de groote Galerie des Machines op het
Champ de Mars worden gehouden, maar dat lijkt
mooier dan het is, want de immense hal wordt
door een groot schot in tweeën verdeeld, en aan
iederen kant komt n van de zoo vijandig tegen
over elkaar gezinde partijen. La sociéte des
artistes francais komt aan den eenen, en de Sociéti'
des Beau.v-A.rts aan den anderen kant van de af
sluiting. Beide krijgen eigen entree.
The winter no. van The Studio bevat een zeer
uitgebreid artikel over (.hildrens Books and Iheir
illustrators. Van velen worden er reproducties
gegeven, maar een van de meest belangrijke.
Eaudolph Caldecott, wordt niet zonder verwon
dering gemist.
YTO?
Vrij? roman door Frits Lapidoth.
Dit boek is frisch werk, eerlijk en hard. Het
is niet literair, hoewel de schrijver 't zich wel
verbeeldt.
Zóó frisch en eerly'k is dit boek, dat het den
schijn geeft door iemand te zijn geschreven, die
zyn impressies heeft waargenomen op een tram
in matigen draf, ze in huis nog wat heeft bijge
werkt en dan in ernst meent te geven een
volledig exposé.
Zoo'n schryver is geheel ter goeder trouw.
Met angstvallige zorgvuldigheid heeft hij alles
vermeld wat op den weg zich voordeed, alles
genoteerd wat zyn figuur kon illustreeren, met
egale dorheid en habiliteit dit alles neergezet.
Maar het ky'ken in n richting, het zien met n
oogopslag heeft dit boek dan ook zonder eenige
verheffing of poëzie gelaten.
Het is nauwkeurige opsomming van
omstandigheidjes, die allen kunnen medewerken om
den toestand zoo troosteloos te maken als door
den auteur gewenscht werd met zyn rake kijk
op de dingen.
Het is de werkelijkheid weergegeven zonder
ornement of verguldsel, niet stuitend reëel, maar
kantig, hoekig en hard als een rif, een skelet
zonder drapeering. Maar het boek leeft door de
klare observatie en is ondanks zijn dorheid toch
leesbaar.
Maar, o, wee! de situaties zyn zoo overdreven
en bar dramatisch: een moeder, die maar dadelyk
een commissaris haalt als haar een-en-dertig
jarige dochter zegt een vry huwelijk te willen
aangaan, een jonge vrouw in vrijen echt, die van
haar man afkeerig wordt, als hij haar ook
zinnelyk mint, hem gaat haten, als hij een erfenis
van zyn overleden wettige vrouw aanvaartd, dat
zijn toch geen normale, kalme menschen.
Het ly'ken eer zenuwmenschen en dit is de
bedoeling van den auteur niet. Zulke
overdrevengevoeligen zijn er meer, maar ze als voorbeeld
te stellen van »de vrije vrouw," schijnt ons een
besliste fout.
Het zijn meer typen van den zwaar-denkenden
oyergevoeligen en in illusiën-bedrogen-mensch,
niet speciaal de vrouw en allerminst de vry'e vrouw.
Het is de mensch, die meent dat anderen hem
gelukkig moeten maken en niet bezint dat men dit
ook van hem mag verlangen, 't Is een algemeen
menschelyke eigenschap en niet speciaal voor
vrouwen in vrij huwelijk. Er zullen er wel zóó
zyn, maar zoo generaliseert men toch niet een
uitzonderingstoestand.
Dat de heer Lapidoth dit wel eenigzins weet,
blijkt uit de by'figuren als de vrouw van
Vanoeveren en de «collage" van Ruytenberg, maar
dezen worden als karikatuur beschreven en niet
als tegenstelling, ze zijn de malloten om 't milieu
aan te geven waaruit nu de kring van vrouwen
in vrijen echt volgens den heer Lapidoth bestaat.
Dit maakt het boek nog minder zuiver met zijn
strekking van »Vrij?"
Het vraagteeken achter het woord »vrij" mag
nu by' den heer Lapidoth worden gebruikt, want
de vraag blijft open of een vrouw minder over
gevoelig als deze Anna niet gelukkig kan zijn in
vry'en echt.
De stelling, waarvan de heer Lapidoth uitgaat
is: de vrouw, getrouwd of in vrij huwelyk, blijft
onderworpen aan den man door de omstandig
heden, vooral omdat ze kinderen krijgt.
Een andere these, dat groote, reine illusiën,
moeielijk in huwelijk en evenmin in den vrijen
echt zyn te verkrijgen, is niet zuiver uitgekomen.
Deze stelling is verfonfaaid in de tendenz en !t is
toch de eenig ware conclusie. Wie zijn geluk
wil verzekeren, moet er zich geen te hoog denk
beeld van maken. Het geluk ligt meestal op de
lage velden, niet op de hooge toppen. En hoe
meer ontwikkeld, hoe fijner van gevoel men is,
des te meer kan men ontnuchtering duchten.
Dit heeft de heer Lapidoth in zijn boek met
vrije liefde verward. De moeielijkheid van een
ideaal samenleven van twee menschen staat hier
niet vry, is onvry geworden door al het geredeneer
over vrij en vrije liefde.
De hoofdfiguur zou als getrouwde vrouw zich
zeer waarschynlyk even ongelukkig voelen. Door
dit voorbeeld te kiezen, is de heer Lapidoth
exclusief geworden, heeft zijn boek om een ruim
en helder begrip van liet vrije huwelijk te krijgen.
haast geen waarde. Het is een uitzondering. De
auteur had of een algemeen normaal type moeten
nemen, of den zielstoestand van de vrouw als
hoofdzaak en het vrije huwelijk als détail moeten
beschouwen.
* *
*
Het boek is 't eenvoudigst geschreven in 't
middengedeelte. Het begin is valsch en
intoneerend met platte, burgerlijke zinnen, en over
gangen, grappig van bonte schrielheid en haast.
In een ontboezeming spreekt een moeder van
-gepreoccupeerd zijn" en *zeg ereis Anna kiiidlief",
van vboudeeren" en »ik roei altijd rarigheid" en
daarachter weer het melobombastische »orer hen
komt mijn vloek"1. Zinswendingen als luidden
willen nemen en hadden nooit kunnen gelooven
zyn geen uitzonderingen.
Die deftig breedsprakige taal uit onze
stadhuislyriek staat vreemd tusschen de korte, harde
woorden en verhoogen niet de literaire kracht.
Dat de heer Lapidoth niet overal sober stileert,
kan wel blijken uit een zin die met de helft der
woorden is te zeggen:
Zijn wil alleen had zij Zij had alleen gevoeld
in zich gevoeld en wat zijn wil en in een roes
hij haar wilde doen be- van liefde toegegeven
sluiten, had zij besloten, zonder te vragen naar
in een roes van liefde, de gevolgen.
zonder te vragen wat
daarvan de gevolgen
konden zijn voor haar.
Zulke breedvoerigheid staat ook al mal tus
schen het korte, reporterachtige van de rest.
Als de heer F. Lapidoth zijn zinnen beter had
verzorgd, dan kon er in staan, wat er nu aan
ontbreekt, zonder meerdere drukkosten.
F. R.
miiiiiMimiMiiMni
Literatuur ora Transyaal.
Transvaalsche herinneringen, ISTij
18!»!, door dr. E. J. I'. Jorissen.
Amsterdam-Pretoria 1897.
Engeland en Transvaal door dr. C.
B. Spruyt. Amsterdam.
Zuid-Afrika voor en na dr. Jameson's
inval in de Transvaal door jhr. W.
van Citters. 'sGravenhage 1897.
Was het de bedoeling alleen over de letter
kundige waarde van bovengenoemde geschriften
*e oordeelen, dan zou ongetwijfeld de rangorde,
waarin ze werden opgesomd, te gelijk de plaats
zyn, die ze verdienden. De heer Jorissen heeft,
trots zyn veeljarige praktische werkzaamheden,
het schrijven niet verleerd; zyn mémoires zyn
daar, om het te bewy'zen. Ze zyn boeiend ge
schreven, vol aardige en pikante bizonderheden,
die het genot der lectuur verhoogen, en geschre
ven in een stijl, die de moeite der lezing dubbel
loont. Jhr. van Citters heeft die gave ten
eenenmale niet; hortend en stootend klinken vaak zijn
volzinnen; zyn gedachtengang is ongeregeld, hier
en daar zelfs in die mate, dat men geneigd zou
zijn, den schrijver staande te houden en tot hem
te zeggen: »Maar we hadden het op dit oogenblik
eigenlyk over iets anders." Tusschen dr. Jorissen
en jhr. van Citters staat der dritte im Bunde,
Prof. Spruyt, die in zijn Engeland en Transvaal
in een zeer geregeld betoog de boeren schetst
als de slachtoffers van de Engelschen, doch waarin
het pikante van de schrijfwijze van Jorissen ge
mist wordt.
Evenwel, de literarische waarde dezer geschriften
is niet de hoogste maatstaf, die hier moet worden
aangelegd. Bij het overgroot gewicht van de
praktische kwestie van het bestaan der
ZuidAfrikaansche Republiek, vraagt men niet, mag
men niet allereerst vragen: Wie schrijft daarover
het best ? Maar wel, wie leert ons den waren
toestand het best kennen ? Leggen we dien maat
staf aan, dan keert zich de verhouding van het
drietal schrijvers om en wordt die dan in plaats
van Jorissen?Spruyt?van Citters : van Citters
Spruyt?Jorissen.
De Transvaalsche herinneringen van den laatst
genoemde hebben al de lichtzijden van de terecht
zoo hooggeprezen Mémoires maar ze hebben
er ook alle schaduwzyden van. Ze bieden een
menigte aardige episodes, particulariteiten en
anecdotes aan, die op het geheel een trett'end
licht werpen. Doch aan den anderen kant zyn
die herinneringen zoo sterk persoonlijk, dat ze
den indruk maken, niet slechts alsof, gelijk dr.
.lorissen zegt szijne geschiedenis (van 1879?81)
(zie bl. 123) met die der Republiek samen
valt", maar alsof eigenlijk de geschiedenis van
de Transvaal gedurende dien tijd de geschie
denis van dr. Jorissen is. Aan dit gewone euvel
van mémoires is de schrijver niet ontsnapt.
Hy' laadt daardoor voor den onpartijdigen lezer de
den schijn van ijdelheid op zich. Met voorliefde
staat hij stil bij die gebeurtenissen, waarbij dr.
Jorissen zelf als staats-procureur een groote rol
vervulde en inderdaad over de geschiedenis
van Transvaal gedurende de jaren 187(3?81
zullen ongetwijfeld deze herinneringen licht
kunnen blijven verspreiden. Niet zoodra echter
is de staats-procureur door de intriges zijner
vyanden gevallen (vgl. bl. 1215?131), of zijne
mededeelingen worden zoo schaarsch, dat men
er te vergeefs naar eenig licht zal zoeken over
de belangrijke gebeurtenissen der allerlaatste
jaren. Al was hij dan geen staats-procureur meer,
als rechter in het hooggerechtshof (want dat ambt
vervult dr.. Jorissen sedert 189Ü) bekleedt hij
nog wel zulk een hooge positie, dat hij wel in
staat zou geweest zijn, iets meer dan 10 blad
zijden aan den inval van dr. Jameson te wijden
(135?144). De schrijver laat niet na, in het kort
verhaal van dien inval in te vlechten of liever als
aanteekening (i en 7 te geven twee bijzonderheden,
waarbij hij zelf van eenige beteekenis geweest is.
Wij bedoelen de proclamatie van Krüger, d.d.
10 Januari 1S9IJ, toen Johannesburg de wapenen
had uitgeleverd, een proclamatie, door Jorissen
opgesteld en zijn brief aan Chamberlain (blz.
;i(J?59), door hem als gewoon burger der Z.-A.
republiek tot Engelands minister van koloniën
gericht. Deze brief, waarvan de dagbladen inder
tijd met groote sympathie spraken, is een sprekend
bewijs van schrijvers helder inzicht en hoogen
moed; doch diep in de kwestie dringt hij niet
door. Er straalt een vaderlandsliefde en ver
trouwen in door, die niet anders dan Jorissen's
gemoed vereeren. Doch voor de geschiedenis der
laatste jaren zullen die enkele bladzijden niet
veel stof opleveren. Wij proeven er uit, dat na
den val van den Staatsprocureur de geschiedenis
van de Transvaal hem zelf niet meer die belangstel
ling inboezemt en of de belofte van het voorwoord,
dat hij later bij een mogelijken herdruk, daar nog
iets zal bijvoegen voor de geschiedenis der laatste
jaren, veel zal geven, meenen we te mogen
bei twijfelen, omdat, hoe eervol Jorissen's positie
j ook blijven moge, hij sedert jaren niet meer een
eerste plaats inneemt bij de brandende
vraag! stukken en hij te subjectief is, om wat buiten
i hem om plaats heeft, zuiver weder te geven.
i Om daarvan meer te weten, is het boekje van
prof. Spruyt: Engeland en Transvaal, uitgegeven
door de Maatschappij tot Xut van 't Algemeen,
een vrij wat beter gids. Al is de geschiedenis
van dezen Amsterdamscben hoogleeraar in de
wijsbegeerte in de verste verte nooit geweest de
levensgeschiedenis van Transvaal, sedert jaren
munt prof. Spruyt door hooge belangstelling in
i en grondige kennis van den nieuwen Staat uit.
De studie van prof. Spruyt berust voor een groot
deel op de merkwaardige boeken van Theal,
History of South-Africa en History of the Boers.
Hooger dan Jorissen, voor wien de geschiedenis
van Transvaal in 1S7<> met zijn komst aldaar schijnt
aan te vangen, klimt Spruyt in die historie op.
Hij vangt met den grooten trek der Boeren in
1835 aan en beschryft hen achtereenvolgens als
slachtoffers van Britsche negerliefde, Britsche
zuinigheid en Britsche hebzucht. Het boekje is
blykbaar met veel kennis van zaken geschreven
en toch verraadt het overal een schryver, die
wel hoogst belangryke werken over Transvaal heeft
gelezen en bestudeerd, doch die nooit ooggetuige
is geweest van de dingen, die daar plaats hadden.
Het heeft de nobele bedoeling, om sympathie
met en bewondering voor de boeren te wekken;
maar of het wel voldoende den vinger legt op
de kranke plekken van het karakter dier boeren
zelf, dat betwijfel ik. Op blz. 8 en 9 van zijn
boekje beschrijft hij wel met enkele woorden het
dorre, eentonige leven van den boer, maar op het
immoreele van diens bestaan legt hy' in geenen
deele den nadruk. En op blz. 46 van zyn «besluit''
zegt hy wel, dat door de ontdekking der goud
velden en de instrooming der duizenden vreemde
lingen het Transvaalsche volk voor de
onvermijdely'ke noodzakelijkheid zal geplaatst worden,
binnen weinige jaren in een geheel nieuwen toestand
te groeien; maar het is, alsof de hoogleeraar zich
ontziet, om der boeren gebreken by den rechten
naam te noemen.
Dit doet zonder omwegen het geschrift van
jhr. van Citters, dat, hoe onregelmatig ook
geschreven, niet aarzelt, om de volle waar
heid te zeggen. Toch is hij alles behalve een
vriend van Rhodes, of een aanhanger van de
Engelsche politiek tegenover Transvaal. Jameson
noemt hij zonder omwegen een verrader of samen
zweerder. En toch, de boeren zelf worden niet
door hem geïdealiseerd; ze zyn niet alleen volgens
hem slachtoffers van anderen, maar bovenal slacht
offers van hun eigen jammerlyke vooroordeelen
en domheden. Hoort eens, hoe hij hen reeds in
den aanvang schetst: »De boeren bezitten meestal
hofsteden, die langzamerhand, door gebrek aan
energie, met zware hypotheken moesten bezwaard
worden en veel te groot zyn, om met hun middelen
en krachten behoorlijk te worden bebouwd, maar
die zij toch tot geen prijs willen versnipperen.
Waarom '? Omdat zij, wanneer ze op hun stoep
hun pijp rooken en hun koffie drinken, niets en
niemand willen zien, behalve hun eigen
bezitjingen en zelfs door geen buurman willen gestoord
worden. Veel liever zouden ze van honger om
komen, dan iets te doen, om die bezittingen meer
te doen opbrengen dan hetgeen zij met hun
weinige behoeften en bekrompen idees strikt noodig
achten voor hun huishoudelijk gebruik.... Alles
wat tot verandering en verbetering kan strekken
en niet reeds door de voorouders werd verricht,
werkt de boer stelselmatig tegen, zoowel in het
parlement als daar buiten. Zij willen geen geld
of slechts weinig uitgeven voor boschcultuur, ter
bevordering van een regelmatigen regenval en het
voorkomen van groote overstroomingen of groote
droogten Geen verontschuldiging bestaat er voor
de meeste landbouwers, die hun landerijen niet door
irrigatie voor verdroging vrijwaren De weinige
wetten, die ten voordeele van landbouw en veeteelt
zijn aangenomen door het parlement, worden nog
verminkt of vernietigd. De wijze van kuituur is
geheel zonder eenig systeem; het ploegen, dat
veelal door zwarten slecht wordt gedaan, daar
de boer niet gaarne zijn handen uitsteekt en
grootendeels zijn werk zelf niet kent, wordt ver
richt met den honderd jaar geleden reeds bekenden
raderploeg.... Wisselbouw is onbekend. Gemest
wordt er bijna niet. Ze laten liever hun vee van
honger omkomen, dan dat ze eeniger mate voor
de kwade maanden zorgen enz. enz. Het zonden
register is te lang, om hier te worden herhaald
maar het is zoo groot, dat volgens hem »the
Dutch" het struikelblok zijn voor den voor
uitgang zoowel in de Kaapkolonie als in de
Transvaal." (bl. 31).
»Worden de Transvaalsehe boeren door eenige
omstandigheid in het nauw gebracht, dan zijn
ze tot alles genegen, maar ze trekken telkens
weer terug, als het grootste gevaar geweken is.''
(bl. 34). In dezen zin ligt de ware kritiek
van den toestand in Transvaal. Bewonderd worden
de boeren, als ze komen onder het geweer. De
wereld is telkens vol van hun dapperheid en
vechtkunst. Doch Zuid-Afrika is te schoon een
land, heeft te schoon een toekomst, om alleen
wonderen te verrichten in den wapenhandel. Der
boeren aangeboren stugheid en onhandelbaarheid
is en blijft een groot gevaar voor de toekomst
van hun land. Hun belemmerende en drukkende
maatregelen zijn inderdaad gerechtvaardigde grie
ven van allen die daar een toekomst zoeken.
Jbr. van Citters, die in het minst niet
Engelschgezind is, en die menigmalen in de Kaapkolonie
de boeren verdedigde, heeft hen in deze brochure
terecht niet gespaard. Het is wenschelijk dat
zulke beschouwingen meer worden gelezen, opdat
het publiek vooral niet alleen den strijd in
ZuidAfrika als een strijd van Engeland tegen de
boeren, maar ook als een strijd van de beschaving
tegen de onbeschaafdheid leere kennen.
Meersen. 13 Xov.'97. Dr. D. C. NIJIMJT.
De vereeniging »Voor de Kunst" te Utrecht heeft
een tentoonstelling van Kunstaardewerk uit de
plateelbakkerij «Holland" te Utrecht geopend van
19 November tot 3 December in het gebouw der
vereeniging, Munsterkerkhof 22. *
De tirma Butt'a stelt de volgende week een
aquarel van Albert Neuhuys «Huiselijke Arbeid"
ten toon.