De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 28 november pagina 2

28 november 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1066 raliseert, om ze straks zelfs naar ziel en lichaam bedorven, het gif dat ze inzogen, in het stille dorpsleven te doen overbrengen. Vloekt de lagere klasse der bevolking een leger-inrichting, die, nood zakelijk tot plaatsvervanging nopend, haar zonen bij voorkeur tot offer kiest. En heeft niet minder elk man van nobelen zin een woord van toorn en afkeuring- op de lippen voor een organisatie van onze levende strijdkrachten, die met menschen manoeuvreert, zonder den mensch" in hen te eeren. Dit mag in geen geval langer. En het is uit dien hoofde, dat ook wij, op het voorbeeld van Groen van Prinsterer, en krachtens Let antirevolutionarie beginsel; dat allen menschenhandel, ook in zijn zwakste vormen, verfoeit; ons aansluiten bij den eisch, dat aan alle dieustvervanging een einde kome en hiermee de kanker worde uitgesneden, die dusver ons leger bedierf. Maar hieruit, het spreekt vanzelf, vloeit dan ook voort: 1. dat het Gouvernement aan de manschap pen onder dienst een behoorlijk kazerneleven verschaffe; 2. het misbruik van sterken drank strengelijk were; 3. het bezoeken van boerenhuizen door de manschappen onverbiddelijk straffe; 4. het vloeken op onze miliciens van officieren, sergeanten en korporaals afsnijde: 5. de oprichting van militaire tehuizen aanmoedige; 6 bij enkele fijnere wapens gelegenheid opene voor fijnere ontwikkeling; en 7. door het bijeenbrengen van de manschappen in grootere garnizoens, de aanstelling van veld predikers, en daardoor herstelling van het godsdiens tig karakter onzer legerorgaaisatie, mogelijk make. De toon, de publieke opinie, de dunk in ons leger over wat den krijgsman eert en verhoogt, en tot een man van karakter stempelt, moet bijna in het tegendtel van wat het thans is, omgezet. De soldaat moet er weer achter komen, dat de militaire zedeleer geen andere is noch zijn kan dan die in het maatschappelijke leven geldt, wijl de zedelijk heid, op civiel en militair terrein beide, onveran derlijk aan Gods ordipantiën gebonden ligt." »Het opschrift, het begin en het slot hier van liet het Weekblad weg. Wij gaven met opzet het citaat volledig, en voegden er ook bij, dat het voorkomt onder het opschrift, niet van dienstvervanging, noch van sociale rechtvaardigheid maar van het moreel van den soldaat. «Reeds daaruit blijkt, hoezeer het Weekblad den bal mis sloeg, toen het zijn lezers ver telde, dat wij in 1878 zouden te kennen gegeven hebben, dat in ons Program van Beginselen de prijsgeving der dienstvervanging niet in de eerste plaats in militairen zin was bedoeld. »Gelijk het volledige citaat toont, bestreden we in de aangehaalde woorden den militai ren Tubal-Kains geest, of wil men den geest der snorrebaarden, die niet zoozeer door de miliciens, maar vooral door de remplaeanten in het leger gehandhaafd werd. »We keurden het af, dat men onze mili ciens aan dien geest der soldaleske opofferde. »En dat te meer, omdat de tegenwoordige leger inricht ing, die als zoodanig noodzakelijk tot plaatsvervanging noopte, vooral de %oons der lagere volksklasse ten offer koos. /Tegelijk werd onder dit laatste gezichts punt niet de dienstvervanging als zoodanig, maar de menschenhandel, die daarbij door den ronselaar werd gedreven, als den mensch onwaardig, afgekeurd. »Wel nu, dit alles onderschrijven we nog, onverzwakt en onverminderd. »Maar daaruit, dat we met nadruk de zedelijke schade afkeurden, die bij behoud der tegenwoordige legerinrichting uit de dienstvervanging voortvloeide, volgt nog in het minst niet, dat ons program in art. 17 de dienstve-ivanging veroordeelde als in strijd met de sociale rechtvaardigheid. »Daar staat nog in Art. 17, noch in onze toelichting ook maar n woord van. »In ons program staat voor als na in Art. 17 : »Een wettelijke organisatie van de doode en levende strijdkrachten, die, na verbete ring van het scheeps- en kazerneleven, met prijsgeving der plaatsvcrvangi/tg, bovenal kracht zoekt in het moreel van den soldaat.'"' 't Is wel een weinig zonde van de ruimte, maar nu de Standaard-reducteur ons bij zijn lezers in verdenking zou kunnen brengen, als hadden wij opzettelijk niet volledig geciteerd, vragen wij hun verschooning voor de opname van die heele programbladzijde! Immers al drukte men het gansche boekdeel af, wat zou dit baten tot recht verstand van deze woorden: »En het is uit dien hoofde, dat ook wij op het voorbeeld van Groen van Prinsterer, en krachtens het eintircvolutionair beginsel dal allen menschcnlmndel, ooi: in zijn zirakste vormen verfoeit, ons aansluiten bij den eiwit, dat aan alle dicnstrcrranging ren eind kome cnliicrmcedekanker worde uitgesneden,dir dus ver ons leger bedierf." Waarom cursiveerde nu ook de Standaard niet de door ons steeds gecursiveerde woorden, opdat zijn lezers al thans konden weten waarover de strijd liep, op weJk punt hij zich te verantwoorden had? En nu het antwoord zelf! Bij den gestelden eisch tot afschaffing der plaatsvervanging, krachtens het eintirerol/itionair beginsel dat allen mensrhenhnndcl ver foeit, dacht Dr. Kuyper niet aan de plaats vervanging als zoodanig, maar aan de ronse laars ... Groen van Prinsterer en het antirerohtlionnair beginsel plechtiglijk te hulp geroepen tegen ... de ronselaars! Als er maar geen ronselaars bestonden had de plaatsver vanging niets met menschenhandel uit te staan, de makelaardij schijnt dus het essentieele te zijn in dit commercieel bedrijf! Alleen de ronselaars zijn verfoeilijk: maar dat de man van fortuin den arme koopt, om dezen in zijn plaats den duren plicht der landsverdediging te doen vervullen; hem dus, onder zekere beperkingen, koopt met zijn leven incluis; dit gaat geheel buiten de markt om, dat is, moreel, daar is antirevolutionair-principieel niets tegen... We hadden tot dus ver nooit in Ons Pro gram van deze zonderlinge we zouden haast zeggen ? van deze afschuwelijke leer iets gelezen. Ook de ronselaars werden niet bij name genoemd! Zouden wij ter eere van Groen v. Prinsterer, het antirevolutionair Program, het Calvinisme en ook ter eere van dr. Kuyper zelf en zijn partij niet mogen aannemen, dat deze doctrine thans eerst voor de gelegenheid is uitgevonden en weer zal worden opgeborgen, zoodra de fout in de verkiezingsdagen begaan, zal zijn hersteld? Intusschen zoo lang er plaatsvervanging bestaat zullen er ronselaars zijn een ver foeide menschenhandel in strijd met het anti revolutionair beginsel; om meer andere, maar ook om deze reden blijft de plaatsvervan ging een »kanker" van welke reeds in 1879 in de toelichting tot het pro gram geschreven stond, dat zij behoorde tot »een organisatie, die met menschen manoeuvreert zonder den mensch in hem te eeren," iets dus op alle mogelijke wijs door elk moreel beginsel veroordeeld ; wes halve toen verzekerd werd: En dit mag in geen geval langer. Daar wij gaarne voet bij stuk houden: herhalen wij tot de Standaard onze vragen: Met welk recht schrijft gij van dezen kanker, dat gij dien niet hebt af te schaffen, maar slechts prijs te geren i>als iets dat ge uit anderen hoofde liever in standhield'"! Hoe noemt gij den vloek der lagere klasse, de plaatsvervanging met den van haar in haar wezen en haar gevolgen onafscheidelijken verfoeilijken menschenhandel, enz., enz., veen in xichzelf niet ondeugdel/jk recht," of: »iets waarin op xichze.lf niets smadelijks stak"1? Wat staat hooger bij de Calvinisten: het beginsel der Rechtvaardigheid of dat der Landsverdediging ? «Thans vloekt zoo lezen wij in het Program: »heel het platteland een instelling, die een deel onxer landsver dediging letterlijk demoraliseert, om ze straks, zelf naar ziel en lichaam bedorven, het gif dat ze inzogen, in het stille dorps leven te doen overbrengen; een gif, dat door de plaatsvervanging »de zonen der lagere klasse bij voorkeur ten offer kiest." Dit erkent ge de vergiftiging der lagere volksklasse en daar zou voor u geen be ginsel van lle.chtcaanli/jlieid zijn betrokken bij de afschaffing van dien kanker, het dooden van die venijn spuwende slang op den minderen man losgelaten! Is er een gruwe lijker onrecht denkbaar, dan juist ia het Program van 1878 geconstateerd? Bergen hoog staat dat oude Program boven de sofisterige toelichting, die er nu twintig jaar later van wordt gegeven, om zich te redden uit een moeilijkheid waarin men zichzelf, belust op politiek winstbejag, heeft, gebracht. De Rechtvaardigheid nummer lest in defensie zaken, volgens Dr. Kuyper, op het antirevoluti onair program, dat uit beginsel allvii men schenhandel en hoeveel te meer een menschenhandel, die de lagere volksklasse vergiftigt, verfoeit. Moet het den antirevoluti onair zelf niet in de ooren klinken als profanie! Maar zelfs deze vragen kunnen onbeant woord blijven, waar die eene, zoolang reeds door ons en anderen is gesteld: Met welk recht zag de antirevolutionair voor minstens vier jaar van afschaffing der plaatsvervanging af, waar hij wist, dat de liberalen haar op hun program hadden gej schreven, en hij zelf reeds in 187!) had ver klaard : de plaatsvervanging verpest de lagere standen; zij is een steeds voortwoekerende »kanker" voor het platte land; zij bederft : bovendien liet leger, zij bestendigt een verfoeilijken menschenhandel in strijd met het antirevolutionair beginsel;... welk motief mocht iemand weerhouden, na in 187!) reeds gezegd te hebben, dat r/mg in geen grr.nl Innger, zulk een gruwel te laten voortbestaan? Daarover loopt de quaestie; niet een bij zondere herinnering aari de ronselaars lost Dr. Kuyper haar niet op. Dat hij voor zichzelf en zijn Stundiiardlezers het punt in geschil nu eens zuiver stelle; hij heeft een half jaar tijd gehad, eindelijk kome hij met een betoog, dat deze zoo hoogst belangrijke zaak van de moreele zijde recht doet wedervaren. Haar voor te dragen als eene van program-boekhouding is al te dwaas. Sociale Kloeke grootvaders. Koninklijke woorden en vorstelijke daden. Hakkerswoorden en bakkersdaden Aidocraatjes en despooijes. Verklaarbare strijd. liet haagsche conservatief-aristocratiseh orgaan. Verslag van de Kamer vau Koophandel en Fabrieken te Amsterdam. De jeneverzee en een dominee.?IVerklooze timmer lieden. Boekbeoordeeling. Gaat het velen lezers als mij, dan zullen zij, in de laatste dagen, dikwerf herinnerd zijn geworden aan den grooten vrijheidsstrijd van hun kloeke vaders of grootvaders die tot de groote staatsrechtelijke overwinning van 1848 heeft geleid. Zij, behoorende tot de intellectueele en gegoede burgerij, zelfstandig, kloek, fier vari karakter, blakende van zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid, wilden vóór alles vrije burgers zijn in den vrijen staat. Wie de vrijheid liefheeft die is wars, afkeerig van willekeur van wien dan ook Om die reden verlangden zij zelfs ook den willekeur van den koning onmogelijk temaken. Alle koninklijke besluiten en beschikkingen zouden voortaan medeonderteekend moeten worden door een der hoofden van deministerieele departementen die zich, voor hunne medewerking, zouden te verantwoorden hebben aan de kamers, waarvan de tweede recht streeks door de gegoede burgers zou worden samengesteld. Zóó zou de gegoede en intellectueele burgerij indirect grooten invloed op den inhoud der wetten en op hare toepassing uitoefenen. Geen enkel besluit zou de koning voortaan alleen kunnen nemen, 't zij het de benoeming gold van den burgemeester van Amsterdam of van dien van 's Heer-abtskerke, of het betrof de aanstelling van een generaal of van een eenvoudiger! tweede luitenant. Der lezers kloeke vaders of grootvaders wilden vrij, verlangden, vorderden, eisch ten ten slotte gevrijwaard te zijn ook tegen den willekeur van hun koning. En de koning? Hij wilde er niets van weten ; hij was de baas, hij wilde baas blijven. Heel natuurlijk. Hij weigerde en bleef weigeren tot het einde toe. Toen een der belgische afgevaardigden hem den gevaarlijken toestand onder het oog bracht, zeide hij o. m.: On _veut la responpabilitéministérielle! Pourquoi ? pour transformer la monarchie dans les chambres! Car un ministre responsable nest plus l'agcnl dn roi, muis des chambres. C'est donc la république que l'on demande ! On veut me faire roi constitutionriel, semblable a ces dieux des paiens qui os habent et non loquuntur,quipedes habent et nou ambulanti). Maar de standvastige, vrijheidlievende grootvaders, die gegoede en ontwikkelde bur gers hielden vol; zij wilden geen willekeur [ dulden. Daarom herhaalden ze, zonder opj houden, hun wenschen, ja, hun eischen, ook onder den ridderlijken, fieren Willem II die, zeer begrijpelijk, even afkeerig van de beper king zijner macht als zijn papa, ook weigerde ! en bleef weigeren, totdat hij kort na de februari omwenteling in Parijs in zijn toe spraak tot de gezanten der groote mogend heden o. m. zeide : Vous voyez devant vous un hornme qui de tres conservatif est devenu, en 2-1 heures, tres liberal. Mais Ie luit est que tout rnon monde m'a abandonnéet je me suis trouvétout d'un coup seul. Tout Ie parti conservateur avait j viréde bord et je me voyais aussi débordé. J'ai cru qu'il valait mieux amir l'air au rnoins d'accorder librement ce que plus tardj'aurais téforcéa donner. Dat waren wijze woorden. De koning gaf j toe; hij begreep dat verandering in het rechtsj gevoel was doorgedrongen bij de meerderheid. Dat was een wijze daad. De vorst zou voort aan koning zijn, niet van onvrije, afhanke lijke staatsburgers, die bloot staan aan wille keur, neen hij zou koning zijn van werkelijk vrije, tegen willekeur gewaarborgde, fiere, moe dige mannen. Was dat wel achteruitgang? Velen zullen hierop antwoorden: dat was 't niet; integen deel. Het is zoo goed, naar ik meen, aan dit ko ninklijk voorbeeld herinnerd te worden. Er re| geeren noch zoovele autocratische koninkjes in de maatschappij, gehuisvest in den constitutioneelen staat. Er zijn nog zoovele Czaars in miniatuur. Nog zoovele despootjes die (loof j blijven voor de uiting van dezelfde vrijheidsgeest die ze in hun moedige grootvaders te recht zoo bewonderen en waardeeren. Bevreem dend is het niet. Ik ken velen van hen van nabij die ik hoogacht en waardeer. Ook zij zijn, voor een groot deel, het product van de omstandigheden, van de denkbeelden waaronder zij zijn groot geworden Heeft het verlangen naar dat onbeperkte koning schap in eigen zaak. niet veel bijgedragen om hen de kracht en volharding te geven, die voor de worsteling om autocraatje te worden, noodig was. Hun houding is ver klaarbaar ; is ze evenwel nog geheel goed te keuren in nakomelingen voor wier goede afkomst geschreven staat: noblesse oblige. *) Men wil mij maken tot een constitutio neel koning, gelijkende op de goden der hei denen die ooren hebben en niet kunnen hooren, die beenen hebben en niet kunnen gaan. Hier denk ik aan den droevigen strijd in 's Gravenhage. Bakkersgezellen, die meenen reden te hebben tot ontevredenheid over de autocratische beschikkingen omtrent het ont slag aan enkelen hunner gegeven, verzoeken hun patroon om onderling overleg, om terug te komen op zijn besluit; de bakkerspatroon, de heer Leuwalt zegt: ik ben baas en wil baas blijven. Uitmuntend; orde moet er zijn; vrijheid even goed. Maar vrijheid is onder onbeperkte heerschers onmogelijk. Vergeet toch niet wat het haagsche conseryatief-aristocratisch or gaan bij uitnemendheid het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage dezer dagen schreef: Wat de houding der patroons betreft, hoe goed de gronden mogen zijn, waarop zij hun medewerking moeten ontzeggen, het ware wenschelijk geweest, nu de zaak zoo staat, hun bezwaren in een mondelinge discussie den gezellen onder het oog te brengen. Nu hebben zij zich den schijn gegeven, alsof zij op het, wij hopen welhaast verouderde stand punt staan, dat in de arbeider?kwestiën werk gever en werkman niet twee gelijk gerechtigde partijen zijn, maar dat de laatste zonder meer alle regeling dient te aanvaarden, die de eerste hen gelieft op te leggen. Dat is ridderlijke taal, meester-bakkers! Het is zoo hard, zoo pijnlijk, zoo opruiend elke uiting van constituoneejen zin te beant woorden met: Da bist Du einfach auch entlassen, waarop ook in een door 1100 metaal bewerkers bezochte vergadering in Felsenkeller, gewezen werd. De werklieden, die betrekkelijk zoo weinig in rechtstreeksche aanraking komen met het constitutioneele koningschap, met den constitutioneelen staat, maar dagelijks ja, elk uur van hun geheele bestaan in aanraking komen met den autocratischen regeeringsvorm in het oeconomisch leven, zij zijn ook van nederlandsche afkomst; ook onder hen zijn fiere, vrijheidlievende constitutioneel gezinde naturen. Verklaarbaar is daarom de huidige betreurenswaardige toestand op oeconemiscb. gebied. De strijd gaat om de consequentie van het constitutioneel beginsel. Er zal nog heel wat strijds gestreden, nog veel leeds geleden moeten worden. Mochten velen willen bijdragen dien strijd te helpen verkorten, dat leed te helpen verzachten. Laat het koninklijk voorbeeld, de koninklijke daad, daartoe op wekken. De publieke opinie is zoo machtig. Eere aan den kring van dames uit de eerste haagsche standen die, van hare ware aristocratie van den geest, van haar hooggestemd con stitutioneel gemoed getuigen, door hun bijstand in den strijd onzer dagen: den strijd voor de oeconomische vrijheid! Daarheen wijst het maatschappelijk kompas. De geheele bur gerlijke en handelswetgeving behoort lang zamerhand in die richting herzien te worden. En dit opzicht kan men terecht zeggen: A vrai dire, tout est a faire. (Le code civil et la question ouvrière par M. Glasson). In ons goed Amsterdam zijn we, wat den nachtarbeid der bakkersgezellen betreft, al heel wat verder dan in 's Gravenhage. In het verslag over 1800 van de kamer van koophandel en fabrieken alhier lees ik toch op blz. 230: Alleen wordt algemeen geklaagd over vermindering in debiet, eendeels toe te schrijven aan afschaffing van nacht- en zondagsarbeid, voor een ander deel uit de concurrentie aan het brooddebiet gedaan door andere voedingsmiddelen, havermout en aard appelen. Wat zullen de amsterdamsche dames die terecht voor de haagsche inridderlijkheid, blijkende! uit hare hulp tot afschaffing van den nachtarbeid der bakkers, niet onderdoen hiervan wel zeggen ? Vertrouwden ze niet op het ernstige onderzoek van haar «dagelijksch bestuur", ze zouden, misschien in verouderde beeldspraak, terecht het verwijt laten hooren: wat hebben de bakkers ons beet gehad! Jammer echter dat den redacteur van het zeer zaakrijke en omvangrijke rapport der kamer van koophandel, onjuiste berichten zijn medegedeeld. Hij zij voortaan op zijn hoede. 'k Hoop later gelegenheid te hebben, uit zijn verdienslelijkeri, oiuvangrijken arbeid eenige sociale onderwerpen te bespreken. Velen zullen, even als ik, met genoegen gelezen hebben, dat de regeering in de memorie van antwoord op het voorloopig verslag om trent de staatsbegrooting meedeelt, dat ze de pogingen van particuliere vereenigingen tot bestrijding van drankmisbruik, zooveel mogelijk wenscht te steunen en daarvoor bij hoofdstuk V een crediet aan te vragen. Uit muntend ; voortreffelijk. De regeering behoeft hier niet zuinig te wezen. Het geldt de be strijding van een groot sociaal kwaad, terecht de volkskanker genoemd. En de jenever geeft rijke inkomsten ter beschikking; meer dan 2(i millioen gulden jaarlijks. Wat een jenever-zee; wat een volksscliamle! Die zee droog te maken is een werk waarvoor extraordinaire ingenieurs noodig zijn. Het kwaad is zoo diep geworteld. Ook tegen mannen van invloed moet gestreden worden, want De Klok (van 2!) October) luidt hieromtrent het navolgende: DJ dominee van Isieuwehorne had met eenige ingezetenen afspraak gemaakt om gezamenlijk de kamerverslagen te lezen. Om over de verzending te spreken werd eene bijeenkomst gehouden bij den leeraar aan huis... pardon! in de dorpshe1 berg. Onder de aanwezige medelezers bevond zich ook een verver die sedert een paar jaar afschalier was. Bij deze gelegenheid werd echter door de anderen natuurlijk het gebruikelijke borrtlije genomen, waarbij de voorganger in't goede ook den verver uitnoodigde, het door anderen gegeven voorbeeld te volgen. Deze wei gerde ; eindelijk zei dominee : »ilaar, een gulden van mij, als je een glaasje neemt!" Op dit aan lokkelijk aanbod bezweek de verver en hij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl