Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1066
raliseert, om ze straks zelfs naar ziel en lichaam
bedorven, het gif dat ze inzogen, in het stille
dorpsleven te doen overbrengen. Vloekt de lagere
klasse der bevolking een leger-inrichting, die, nood
zakelijk tot plaatsvervanging nopend, haar zonen
bij voorkeur tot offer kiest. En heeft niet minder
elk man van nobelen zin een woord van toorn en
afkeuring- op de lippen voor een organisatie van
onze levende strijdkrachten, die met menschen
manoeuvreert, zonder den mensch" in hen te eeren.
Dit mag in geen geval langer.
En het is uit dien hoofde, dat ook wij, op het
voorbeeld van Groen van Prinsterer, en krachtens
Let antirevolutionarie beginsel; dat allen
menschenhandel, ook in zijn zwakste vormen, verfoeit; ons
aansluiten bij den eisch, dat aan alle
dieustvervanging een einde kome en hiermee de kanker
worde uitgesneden, die dusver ons leger bedierf.
Maar hieruit, het spreekt vanzelf, vloeit dan ook
voort: 1. dat het Gouvernement aan de manschap
pen onder dienst een behoorlijk kazerneleven
verschaffe; 2. het misbruik van sterken drank
strengelijk were; 3. het bezoeken van boerenhuizen
door de manschappen onverbiddelijk straffe; 4. het
vloeken op onze miliciens van officieren, sergeanten
en korporaals afsnijde: 5. de oprichting van
militaire tehuizen aanmoedige; 6 bij enkele fijnere
wapens gelegenheid opene voor fijnere ontwikkeling;
en 7. door het bijeenbrengen van de manschappen
in grootere garnizoens, de aanstelling van veld
predikers, en daardoor herstelling van het godsdiens
tig karakter onzer legerorgaaisatie, mogelijk make.
De toon, de publieke opinie, de dunk in ons
leger over wat den krijgsman eert en verhoogt, en
tot een man van karakter stempelt, moet bijna in
het tegendtel van wat het thans is, omgezet. De
soldaat moet er weer achter komen, dat de militaire
zedeleer geen andere is noch zijn kan dan die in
het maatschappelijke leven geldt, wijl de zedelijk
heid, op civiel en militair terrein beide, onveran
derlijk aan Gods ordipantiën gebonden ligt."
»Het opschrift, het begin en het slot hier
van liet het Weekblad weg. Wij gaven met
opzet het citaat volledig, en voegden er ook
bij, dat het voorkomt onder het opschrift,
niet van dienstvervanging, noch van sociale
rechtvaardigheid maar van het moreel van
den soldaat.
«Reeds daaruit blijkt, hoezeer het Weekblad
den bal mis sloeg, toen het zijn lezers ver
telde, dat wij in 1878 zouden te kennen
gegeven hebben, dat in ons Program van
Beginselen de prijsgeving der
dienstvervanging niet in de eerste plaats in militairen
zin was bedoeld.
»Gelijk het volledige citaat toont, bestreden
we in de aangehaalde woorden den militai
ren Tubal-Kains geest, of wil men den geest
der snorrebaarden, die niet zoozeer door de
miliciens, maar vooral door de remplaeanten
in het leger gehandhaafd werd.
»We keurden het af, dat men onze mili
ciens aan dien geest der soldaleske opofferde.
»En dat te meer, omdat de tegenwoordige
leger inricht ing, die als zoodanig noodzakelijk
tot plaatsvervanging noopte, vooral de %oons
der lagere volksklasse ten offer koos.
/Tegelijk werd onder dit laatste gezichts
punt niet de dienstvervanging als zoodanig,
maar de menschenhandel, die daarbij door
den ronselaar werd gedreven, als den mensch
onwaardig, afgekeurd.
»Wel nu, dit alles onderschrijven we nog,
onverzwakt en onverminderd.
»Maar daaruit, dat we met nadruk de
zedelijke schade afkeurden, die bij behoud
der tegenwoordige legerinrichting uit de
dienstvervanging voortvloeide, volgt nog in
het minst niet, dat ons program in art. 17
de dienstve-ivanging veroordeelde als in strijd
met de sociale rechtvaardigheid.
»Daar staat nog in Art. 17, noch in onze
toelichting ook maar n woord van.
»In ons program staat voor als na in
Art. 17 :
»Een wettelijke organisatie van de doode
en levende strijdkrachten, die, na verbete
ring van het scheeps- en kazerneleven, met
prijsgeving der plaatsvcrvangi/tg, bovenal
kracht zoekt in het moreel van den soldaat.'"'
't Is wel een weinig zonde van de ruimte,
maar nu de Standaard-reducteur ons bij zijn
lezers in verdenking zou kunnen brengen,
als hadden wij opzettelijk niet volledig geciteerd,
vragen wij hun verschooning voor de opname
van die heele programbladzijde! Immers al
drukte men het gansche boekdeel af, wat zou
dit baten tot recht verstand van deze woorden:
»En het is uit dien hoofde, dat ook wij op
het voorbeeld van Groen van Prinsterer, en
krachtens het eintircvolutionair beginsel dal
allen menschcnlmndel, ooi: in zijn zirakste
vormen verfoeit, ons aansluiten bij den eiwit,
dat aan alle dicnstrcrranging ren eind kome
cnliicrmcedekanker worde uitgesneden,dir dus
ver ons leger bedierf." Waarom cursiveerde
nu ook de Standaard niet de door ons steeds
gecursiveerde woorden, opdat zijn lezers al
thans konden weten waarover de strijd liep,
op weJk punt hij zich te verantwoorden had?
En nu het antwoord zelf!
Bij den gestelden eisch tot afschaffing der
plaatsvervanging, krachtens het
eintirerol/itionair beginsel dat allen mensrhenhnndcl ver
foeit, dacht Dr. Kuyper niet aan de plaats
vervanging als zoodanig, maar aan de ronse
laars ... Groen van Prinsterer en het
antirerohtlionnair beginsel plechtiglijk te hulp
geroepen tegen ... de ronselaars!
Als er maar geen ronselaars bestonden had
de plaatsver vanging niets met menschenhandel
uit te staan, de makelaardij schijnt dus het
essentieele te zijn in dit commercieel bedrijf!
Alleen de ronselaars zijn verfoeilijk: maar
dat de man van fortuin den arme koopt, om
dezen in zijn plaats den duren plicht der
landsverdediging te doen vervullen; hem dus,
onder zekere beperkingen, koopt met zijn
leven incluis; dit gaat geheel buiten de
markt om, dat is, moreel, daar is
antirevolutionair-principieel niets tegen...
We hadden tot dus ver nooit in Ons Pro
gram van deze zonderlinge we zouden
haast zeggen ? van deze afschuwelijke leer
iets gelezen. Ook de ronselaars werden niet
bij name genoemd! Zouden wij ter eere van
Groen v. Prinsterer, het antirevolutionair
Program, het Calvinisme en ook ter eere van
dr. Kuyper zelf en zijn partij niet mogen
aannemen, dat deze doctrine thans eerst
voor de gelegenheid is uitgevonden en weer
zal worden opgeborgen, zoodra de fout in de
verkiezingsdagen begaan, zal zijn hersteld?
Intusschen zoo lang er plaatsvervanging
bestaat zullen er ronselaars zijn een ver
foeide menschenhandel in strijd met het anti
revolutionair beginsel; om meer andere, maar
ook om deze reden blijft de plaatsvervan
ging een »kanker" van welke reeds
in 1879 in de toelichting tot het pro
gram geschreven stond, dat zij behoorde
tot »een organisatie, die met menschen
manoeuvreert zonder den mensch in hem te
eeren," iets dus op alle mogelijke wijs
door elk moreel beginsel veroordeeld ; wes
halve toen verzekerd werd: En dit mag in
geen geval langer. Daar wij gaarne voet bij
stuk houden: herhalen wij tot de Standaard
onze vragen:
Met welk recht schrijft gij van dezen
kanker, dat gij dien niet hebt af te schaffen,
maar slechts prijs te geren i>als iets dat ge
uit anderen hoofde liever in standhield'"! Hoe
noemt gij den vloek der lagere klasse, de
plaatsvervanging met den van haar in haar
wezen en haar gevolgen onafscheidelijken
verfoeilijken menschenhandel, enz., enz., veen
in xichzelf niet ondeugdel/jk recht," of: »iets
waarin op xichze.lf niets smadelijks stak"1?
Wat staat hooger bij de Calvinisten: het
beginsel der Rechtvaardigheid of dat der
Landsverdediging ? «Thans vloekt zoo lezen
wij in het Program: »heel het platteland
een instelling, die een deel onxer landsver
dediging letterlijk demoraliseert, om ze
straks, zelf naar ziel en lichaam bedorven,
het gif dat ze inzogen, in het stille dorps
leven te doen overbrengen; een gif, dat
door de plaatsvervanging »de zonen der
lagere klasse bij voorkeur ten offer kiest."
Dit erkent ge de vergiftiging der lagere
volksklasse en daar zou voor u geen be
ginsel van lle.chtcaanli/jlieid zijn betrokken
bij de afschaffing van dien kanker, het
dooden van die venijn spuwende slang op den
minderen man losgelaten! Is er een gruwe
lijker onrecht denkbaar, dan juist ia het
Program van 1878 geconstateerd? Bergen
hoog staat dat oude Program boven de
sofisterige toelichting, die er nu twintig jaar
later van wordt gegeven, om zich te redden
uit een moeilijkheid waarin men zichzelf,
belust op politiek winstbejag, heeft, gebracht.
De Rechtvaardigheid nummer lest in defensie
zaken, volgens Dr. Kuyper, op het antirevoluti
onair program, dat uit beginsel allvii men
schenhandel en hoeveel te meer een
menschenhandel, die de lagere volksklasse
vergiftigt, verfoeit. Moet het den antirevoluti
onair zelf niet in de ooren klinken als
profanie!
Maar zelfs deze vragen kunnen onbeant
woord blijven, waar die eene, zoolang reeds
door ons en anderen is gesteld:
Met welk recht zag de antirevolutionair
voor minstens vier jaar van afschaffing der
plaatsvervanging af, waar hij wist, dat de
liberalen haar op hun program hadden
gej schreven, en hij zelf reeds in 187!) had ver
klaard : de plaatsvervanging verpest de lagere
standen; zij is een steeds voortwoekerende
»kanker" voor het platte land; zij bederft
: bovendien liet leger, zij bestendigt een
verfoeilijken menschenhandel in strijd met het
antirevolutionair beginsel;... welk motief
mocht iemand weerhouden, na in 187!) reeds
gezegd te hebben, dat r/mg in geen grr.nl
Innger, zulk een gruwel te laten voortbestaan?
Daarover loopt de quaestie; niet een bij
zondere herinnering aari de ronselaars lost
Dr. Kuyper haar niet op.
Dat hij voor zichzelf en zijn
Stundiiardlezers het punt in geschil nu eens zuiver
stelle; hij heeft een half jaar tijd gehad,
eindelijk kome hij met een betoog, dat deze
zoo hoogst belangrijke zaak van de moreele
zijde recht doet wedervaren. Haar voor te
dragen als eene van program-boekhouding is
al te dwaas.
Sociale
Kloeke grootvaders. Koninklijke woorden
en vorstelijke daden. Hakkerswoorden
en bakkersdaden Aidocraatjes en
despooijes. Verklaarbare strijd. liet
haagsche conservatief-aristocratiseh orgaan.
Verslag van de Kamer vau Koophandel
en Fabrieken te Amsterdam. De
jeneverzee en een dominee.?IVerklooze timmer
lieden. Boekbeoordeeling.
Gaat het velen lezers als mij, dan zullen
zij, in de laatste dagen, dikwerf herinnerd zijn
geworden aan den grooten vrijheidsstrijd van
hun kloeke vaders of grootvaders die tot de
groote staatsrechtelijke overwinning van 1848
heeft geleid. Zij, behoorende tot de
intellectueele en gegoede burgerij, zelfstandig, kloek,
fier vari karakter, blakende van zucht naar
vrijheid en onafhankelijkheid, wilden vóór
alles vrije burgers zijn in den vrijen staat.
Wie de vrijheid liefheeft die is wars,
afkeerig van willekeur van wien dan ook
Om die reden verlangden zij zelfs ook den
willekeur van den koning onmogelijk temaken.
Alle koninklijke besluiten en beschikkingen
zouden voortaan medeonderteekend moeten
worden door een der hoofden van
deministerieele departementen die zich, voor hunne
medewerking, zouden te verantwoorden hebben
aan de kamers, waarvan de tweede recht
streeks door de gegoede burgers zou worden
samengesteld. Zóó zou de gegoede en
intellectueele burgerij indirect grooten invloed op
den inhoud der wetten en op hare toepassing
uitoefenen. Geen enkel besluit zou de koning
voortaan alleen kunnen nemen, 't zij het de
benoeming gold van den burgemeester van
Amsterdam of van dien van 's Heer-abtskerke,
of het betrof de aanstelling van een generaal
of van een eenvoudiger! tweede luitenant.
Der lezers kloeke vaders of grootvaders wilden
vrij, verlangden, vorderden, eisch ten ten slotte
gevrijwaard te zijn ook tegen den willekeur van
hun koning. En de koning? Hij wilde er niets
van weten ; hij was de baas, hij wilde baas
blijven. Heel natuurlijk. Hij weigerde en bleef
weigeren tot het einde toe. Toen een der
belgische afgevaardigden hem den gevaarlijken
toestand onder het oog bracht, zeide hij o. m.:
On _veut la responpabilitéministérielle!
Pourquoi ? pour transformer la monarchie dans
les chambres! Car un ministre responsable
nest plus l'agcnl dn roi, muis des chambres.
C'est donc la république que l'on demande !
On veut me faire roi constitutionriel, semblable
a ces dieux des paiens qui os habent et non
loquuntur,quipedes habent et nou ambulanti).
Maar de standvastige, vrijheidlievende
grootvaders, die gegoede en ontwikkelde bur
gers hielden vol; zij wilden geen willekeur
[ dulden. Daarom herhaalden ze, zonder
opj houden, hun wenschen, ja, hun eischen, ook
onder den ridderlijken, fieren Willem II die,
zeer begrijpelijk, even afkeerig van de beper
king zijner macht als zijn papa, ook weigerde
! en bleef weigeren, totdat hij kort na de
februari omwenteling in Parijs in zijn toe
spraak tot de gezanten der groote mogend
heden o. m. zeide : Vous voyez devant vous
un hornme qui de tres conservatif est devenu,
en 2-1 heures, tres liberal.
Mais Ie luit est que tout rnon monde m'a
abandonnéet je me suis trouvétout d'un
coup seul. Tout Ie parti conservateur avait
j viréde bord et je me voyais aussi débordé.
J'ai cru qu'il valait mieux amir l'air au rnoins
d'accorder librement ce que plus tardj'aurais
téforcéa donner.
Dat waren wijze woorden. De koning gaf
j toe; hij begreep dat verandering in het
rechtsj gevoel was doorgedrongen bij de meerderheid.
Dat was een wijze daad. De vorst zou voort
aan koning zijn, niet van onvrije, afhanke
lijke staatsburgers, die bloot staan aan wille
keur, neen hij zou koning zijn van werkelijk
vrije, tegen willekeur gewaarborgde, fiere, moe
dige mannen.
Was dat wel achteruitgang? Velen zullen
hierop antwoorden: dat was 't niet; integen
deel.
Het is zoo goed, naar ik meen, aan dit ko
ninklijk voorbeeld herinnerd te worden. Er
re| geeren noch zoovele autocratische koninkjes in
de maatschappij, gehuisvest in den
constitutioneelen staat. Er zijn nog zoovele Czaars in
miniatuur. Nog zoovele despootjes die (loof
j blijven voor de uiting van dezelfde
vrijheidsgeest die ze in hun moedige grootvaders te
recht zoo bewonderen en waardeeren. Bevreem
dend is het niet. Ik ken velen van hen van
nabij die ik hoogacht en waardeer. Ook zij
zijn, voor een groot deel, het product van
de omstandigheden, van de denkbeelden
waaronder zij zijn groot geworden Heeft
het verlangen naar dat onbeperkte koning
schap in eigen zaak. niet veel bijgedragen
om hen de kracht en volharding te geven,
die voor de worsteling om autocraatje te
worden, noodig was. Hun houding is ver
klaarbaar ; is ze evenwel nog geheel goed
te keuren in nakomelingen voor wier goede
afkomst geschreven staat: noblesse oblige.
*) Men wil mij maken tot een constitutio
neel koning, gelijkende op de goden der hei
denen die ooren hebben en niet kunnen
hooren, die beenen hebben en niet kunnen gaan.
Hier denk ik aan den droevigen strijd in
's Gravenhage. Bakkersgezellen, die meenen
reden te hebben tot ontevredenheid over de
autocratische beschikkingen omtrent het ont
slag aan enkelen hunner gegeven, verzoeken
hun patroon om onderling overleg, om terug
te komen op zijn besluit; de bakkerspatroon,
de heer Leuwalt zegt: ik ben baas en wil
baas blijven.
Uitmuntend; orde moet er zijn; vrijheid
even goed. Maar vrijheid is onder onbeperkte
heerschers onmogelijk. Vergeet toch niet wat
het haagsche conseryatief-aristocratisch or
gaan bij uitnemendheid het Dagblad van
Zuid-Holland en 's Gravenhage dezer dagen
schreef: Wat de houding der patroons betreft,
hoe goed de gronden mogen zijn, waarop zij
hun medewerking moeten ontzeggen, het ware
wenschelijk geweest, nu de zaak zoo staat,
hun bezwaren in een mondelinge discussie
den gezellen onder het oog te brengen. Nu
hebben zij zich den schijn gegeven, alsof zij
op het, wij hopen welhaast verouderde stand
punt staan, dat in de arbeider?kwestiën werk
gever en werkman niet twee gelijk gerechtigde
partijen zijn, maar dat de laatste zonder meer
alle regeling dient te aanvaarden, die de
eerste hen gelieft op te leggen.
Dat is ridderlijke taal, meester-bakkers!
Het is zoo hard, zoo pijnlijk, zoo opruiend
elke uiting van constituoneejen zin te beant
woorden met: Da bist Du einfach auch
entlassen, waarop ook in een door 1100 metaal
bewerkers bezochte vergadering in
Felsenkeller, gewezen werd.
De werklieden, die betrekkelijk zoo weinig
in rechtstreeksche aanraking komen met het
constitutioneele koningschap, met den
constitutioneelen staat, maar dagelijks ja, elk uur
van hun geheele bestaan in aanraking komen
met den autocratischen regeeringsvorm in
het oeconomisch leven, zij zijn ook van
nederlandsche afkomst; ook onder hen zijn
fiere, vrijheidlievende constitutioneel gezinde
naturen. Verklaarbaar is daarom de huidige
betreurenswaardige toestand op oeconemiscb.
gebied. De strijd gaat om de consequentie
van het constitutioneel beginsel. Er zal nog
heel wat strijds gestreden, nog veel leeds
geleden moeten worden. Mochten velen willen
bijdragen dien strijd te helpen verkorten, dat
leed te helpen verzachten. Laat het koninklijk
voorbeeld, de koninklijke daad, daartoe op
wekken. De publieke opinie is zoo machtig.
Eere aan den kring van dames uit de eerste
haagsche standen die, van hare ware aristocratie
van den geest, van haar hooggestemd con
stitutioneel gemoed getuigen, door hun bijstand
in den strijd onzer dagen: den strijd voor de
oeconomische vrijheid! Daarheen wijst het
maatschappelijk kompas. De geheele bur
gerlijke en handelswetgeving behoort lang
zamerhand in die richting herzien te worden.
En dit opzicht kan men terecht zeggen: A
vrai dire, tout est a faire. (Le code civil et
la question ouvrière par M. Glasson).
In ons goed Amsterdam zijn we, wat den
nachtarbeid der bakkersgezellen betreft, al
heel wat verder dan in 's Gravenhage. In
het verslag over 1800 van de kamer van
koophandel en fabrieken alhier lees ik toch
op blz. 230: Alleen wordt algemeen geklaagd
over vermindering in debiet, eendeels toe te
schrijven aan afschaffing van nacht- en
zondagsarbeid, voor een ander deel uit de
concurrentie aan het brooddebiet gedaan door
andere voedingsmiddelen, havermout en aard
appelen.
Wat zullen de amsterdamsche dames
die terecht voor de haagsche inridderlijkheid,
blijkende! uit hare hulp tot afschaffing van den
nachtarbeid der bakkers, niet onderdoen
hiervan wel zeggen ? Vertrouwden ze niet op
het ernstige onderzoek van haar «dagelijksch
bestuur", ze zouden, misschien in verouderde
beeldspraak, terecht het verwijt laten hooren:
wat hebben de bakkers ons beet gehad!
Jammer echter dat den redacteur van het
zeer zaakrijke en omvangrijke rapport der
kamer van koophandel, onjuiste berichten zijn
medegedeeld. Hij zij voortaan op zijn hoede.
'k Hoop later gelegenheid te hebben, uit zijn
verdienslelijkeri, oiuvangrijken arbeid eenige
sociale onderwerpen te bespreken.
Velen zullen, even als ik, met genoegen
gelezen hebben, dat de regeering in de memorie
van antwoord op het voorloopig verslag om
trent de staatsbegrooting meedeelt, dat ze
de pogingen van particuliere vereenigingen
tot bestrijding van drankmisbruik, zooveel
mogelijk wenscht te steunen en daarvoor bij
hoofdstuk V een crediet aan te vragen. Uit
muntend ; voortreffelijk. De regeering behoeft
hier niet zuinig te wezen. Het geldt de be
strijding van een groot sociaal kwaad, terecht
de volkskanker genoemd. En de jenever
geeft rijke inkomsten ter beschikking; meer
dan 2(i millioen gulden jaarlijks. Wat een
jenever-zee; wat een volksscliamle! Die zee
droog te maken is een werk waarvoor
extraordinaire ingenieurs noodig zijn. Het kwaad
is zoo diep geworteld. Ook tegen mannen
van invloed moet gestreden worden, want
De Klok (van 2!) October) luidt hieromtrent
het navolgende: DJ dominee van
Isieuwehorne had met eenige ingezetenen afspraak
gemaakt om gezamenlijk de kamerverslagen
te lezen. Om over de verzending te spreken
werd eene bijeenkomst gehouden bij den
leeraar aan huis... pardon! in de dorpshe1 berg.
Onder de aanwezige medelezers bevond zich
ook een verver die sedert een paar jaar
afschalier was. Bij deze gelegenheid werd echter
door de anderen natuurlijk het gebruikelijke
borrtlije genomen, waarbij de voorganger in't
goede ook den verver uitnoodigde, het door
anderen gegeven voorbeeld te volgen. Deze wei
gerde ; eindelijk zei dominee : »ilaar, een gulden
van mij, als je een glaasje neemt!" Op dit aan
lokkelijk aanbod bezweek de verver en hij