De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 28 november pagina 3

28 november 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1066 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. nam een borreltje. Zijn weieerwaarde hac overwonnen." Dat de Klok onder redactie van den heer v. d. Zwaag, lid der Tweede Kamer on waarheid zou luiden, mag niet veronderstek worden. Zij drukt bovenaan op het titelblac Vondel's dichtregelen omtrent den overwin naar op den leugen, als motto, af. Het onderzoek naar het aantal werklooze timmerlieden hier ter stede heeft geen erge ongunstige uitkomst opgeleverd. Er zouden slechts ongeveer 350 werklooze huis- en scheepstimmerlieden zijn in dit seizoen. Moge het onderzoek de waarheid gevonden hebben Amst., 24,5 Nov. 1897. D. STIGTEK. BOEKBEOORDEELING. De tegenwoordige organisatie van den Neïlerlandschen staat, door mr. W. M. H. BOERS. Uitgave van Scheltema & Holkema's boekhandel te Amsterdam. Een zeer aanbevelenswaardig boek voor hen, die met het ednerlandsche staatsrecht niet on bekend zjjn. Wie zich met de beoefening hiervan meer speciaal bezighouden, mogen niet nalaten het aangenaam geschreven boek te lezen. Het bevat vele meer of minder oorspronkelijke, in elk geval, interessante opmerkingen of beschou wingen betreffende o. m.: het materieel en formeel wetsbegrip; de beteekenis der Eerste Kamer; het toetsingsrecht; de administratieve rechtspraak; den raad van state; de troonopvolging; de recht spraak; den parlementairen regeeringsvorm in verband met de administratieve rechtspraak en het bet taan van vele partij-fracties. Over de ontvangen andere boeken, den vol genden keer. D. S. imiimilliuii cini TOONLLCTaMVZiLK Hoe oud was Hamlet? Prof. Döring, de bekende Shakespeare-commentator, heeft een boek onderhanden over Hamlet, waarvan een hoofdstuk reeds verschenen is; het behandelt Hamlet's leeftijd. Men weet dat de Hamlet-figuur een samenstel van strijdvragen aanbiedt; met de gangbare voorstelling van een dwependen, romautischen vorstenzoon komt het bij voorbeeld ook niet uit dat hij, zooals zijn moeder in de duel-scène zelf zegt: //gezet en kort van adem" (vert. Burgersdijk) is; op het tooneel is daar van vaak gemaakt, vermoeid en kort van adem." De leeftijd van Hamlet volgens verschillende indicaties loopt niet minder dan elf jaar uit elkaar, en dit is de schuld van Shakespeare zelf. In de definitieve bewerking toch (het eerst in Quarto B 1604) vindt men in de kerkhof-scène V l, een aantal plaatsen, die er toe leiden om Hamlet dertig jaren te geven. De doodgraver heeft zijn betrek king aanvaard op denzelfden dag toen de oudere Hamlet den ouderen Fortinbras van Noorwegen in tweegevecht heeft overwonnen. Het was dezelfde dag waarop Hamlet geboren werd. Verder staat er: //Ik ben hier doodgraver geweest, knecht en baas, dertig jaar lang." In dezelfde scène staat, dat de nar Yorick, op wiens knie Hamlet als kind speelde, al drie-en-twintig jaar dood is. Dit schijnt vrij duidelijk, en blijkbaar, omdat het zoo langs twee kanten wordt uitgerekend, met opzet erin gezet. Prof. Conrad (Shakespeare'K Sdbstiiekenntnisse, 1897), die een veel jeugdiger Hamlet aanneemt, wijt deze opgave eenvoudig aan Shakespeare's zorgeloosheid; Prof. Döring, die ook den Hamlet als karakterconceptie voor veel jeug diger aanziet, komt wel tot de conclusie dat er een inconsequentie is, maar verklaart haar anders. De Engelsche Shakespeare-kenner Sullivau heeft in Juni 1886 in de vergadering der New Shakes peare Society te Londen, doen zien, dat Shakespeare zelf tusschen den texst van Quarto A 1003 en dien van Quarto B 100-1 de veranderingen in Hamlet's leeftijd gemaakt heeft. In den text A was Hamlet inderdaad 19 jaar. Daar staat dat de schedel van Yorick twaalf jaar in de aarde gerust heeft; daar wordt de overwinning op Fortinbras met den dood van Yorick gelijktijdig gesteld, en vau het samenvallen daarvan met de geboorte van Hamlet is daar geen sprake. Al de andere opgaven, waaruit men in Quarto B een 30-jarigen Hamlet distilleeren kan, ontbreken geheel in den (trouwens verminkten en verwarden) tekst van Quarto A. Daarentegen komen er in dit Quarto toespelingen op een jeugdigen Hamlet voor, die in Quarto B geschrapt zijn. In III 4 antwoordt de Koningin op Hamlets woorden: //Moeder, gij hebt mijn vader diep gekrenkt!" volgens Quarto A; How non-, boy?" In Quarto I! is dit geworden: Why, how now, Hamlet?" Sullivan doet ook opmerken, dst de Koning in Quarto A minstens zesmaal Hamlet aanspreekt als »zoou Hamlet", en op al die plaatsen het woord //zoon" in Quarto B geschrapt is. Op merkelijk verder is, dat in het begin der tooiieelscène de tooneelkoning in Quarto A zegt: //Reeds veertig maal ging Phoebus' wagen rond" (sinds zijn huwelijk met de tooneelkoningin) en dit in Quarto B //reeds dertig maal" geworden is. Dit bewijst wel niets voor den negentienjarigen Hamlet van Quarto A, maar men kan aannemen dat bi de omwerking opzettelijk het getal dertig erin gebracht is, om de parallel treffender te maken. Een aantal verzen, in Quarto B voorhanden, die op den bejaarden leeftijd van Hamlet's moeder duiden, ontbreken in Quarto A, bij voorbeeld in de Closet-scène : Neen, noemt 't geen liefde, want op uwen leeftijc Is de uitgelatenheid van 't bloed reeds mak. Evenzoo verder: Wilde bel, Wekt gij dien opstand in matronenbeend'ren ? De Koningin past dit ook terstond r p zich zelve toe; wel komt m Quarto A een enkele maal zoo iets voor : Wlio'll chide hot blood within a virgin's heart, When lust shall dweil within a matron's breast' maar niet zoo dikwijls als in Quarto B. Toch heeft Shakespeare, ondanks de duidelijke tijdsopgave van Quarto B, ook daar nog aan een jeugdiger Hamlet gedacht. De bewijzen zijn tal rijk. I. Horatio spreekt terstond van //Young Ham let". Het is waar dat men dit als eene tegenstelling tegenover den geest kan beschouwen, maar Shakes peare zou, had hij dat bedoeld, stellig het woord //old Hamlet" er tegenover genoemd hebben. II. Hamlet is volgens l 2 student te Wittenberg. Nu had men wel in den Renaissancetijd veel oudere studenten, maar toch was de normale leeftijd de jongelingsleeftijd, te meer omdat van voorberei dende studie in dien tijd niet veel sprake was. Mochten al leergierige minderen er eerst op lateren leeftijd toe komen, naar de Universiteit te gaan, vorstenzonen gingen er zeker op hun tijd heen, een aangewezen troonopvolger van Denemarken zeer zeker. III. De toon waarop de koning Hamlet ver maant, gepast tegenover een knaap van negentien jaar, zou tegenover een man van dertig, vrij on gepast klinken. Ook Hamlet's gepeinzen over het huwelijk zijner moeder, die op dertigjarigen leef tijd allicht over de hem onthouden troonsopvol ging zouden loopen, betreffen nu alleen zijne ver ontwaardiging over het gemis aan eerbied en liefde 'n zijne moeder, een opvatting, die veel meer den knaap dan den dertigjarige past. IV. Hamlet's liefde voor Ophelia is niet eene herinnering, maar ontwaakt juist bij zijn terug komst. In I 3 zegt Laërtes tot zijne zuster: Wat Hamlet en zijn mingekeuvel aangaat, Acht dit een modegril, een spel van 't bloed, Een veldviooltje in 's levens prille jeugd, Vroeg, niet langlevend, liiflijk, niet bestendig. Verder: De wasdom van natuur maakt niet alleen Het lichaam sterker, grooter ; groeit deez tempel, Dan stelt ook de eerdienst meer en zwaarder [eischen Aan geest en ziel. En in dezelfde scène zegt Polonius tot Ophelia: Wat Hamlet aangaat, reken, hij is jong. Met deze jonge opvatting komen ook de wanhoopsscène in Ophelia's vertrek, die zij haren vader ver telt, en de stijl van den minnebrief overeen. Zooals Sullivan opmerkt, is ook in de scène van den geest tweemaal een toespeling op Ilarnlet's jeugd in Quarto B behouden. //Het verliaal van mijn kwellingen," zegt hij, would freeze thry young blood", en later noemt hij hem noble youth". Het woord //youth" komt even daarna weer voor, als Hamlet besluit uit zijn geheugen alles weg te wissclien, that youth or else observance noted." Niet enkel de geest vindt uem dus jong, hij vindt het zich zelf ook. Psychologisch duidt ook de opdracht aan Rosencrautz en Guildenstern, om hem met vermaken te verstrooien, en Hamlet's eigen belangstelling voor het comediegezelschap eer op jeugd, dan op dertigjarigen leef tijd. Ophelia (III 1) noemt hem: Dit eenig beeld van juist ontloken jeugd (blown youth) en in IV l spreekt de koning van this mad young man." In het geheele karakter verder ziet Prof. Döring de kenmerken der romantische jeugd, in Hamlets hartstochtelijkheid, zijn idealisme, zijn illusiëii, ziju prikkelbaarheid, zijn wisselende stemmingen van drift tot levensmoeheid, van extase tot melancholie. Hij voert als versterking van zijne meening aan, dat alle dichters die, zonder kritische bronnenstudie, maar enkel door intuïtie, de Hamletli^uur gevoeld lebben, Uoethc in W"dlielm Meixte,', Herder en anderen, haar als jong beschouwen, omdat zij ook alleen door die beschouwing tredend en aandoenlijk .s; terwijl die critici, die, vooral iu Duitschlaud, :net minachting over Shakespeare's conceptie spreken, mnoordeel grondvesten op diens dertisrjangen leeftijd. Maar, daar dan toch de cijfers in het deliuiieve Quarto B voluit geschreven staan wat kan Sliakespeare er toe geleid hebber, ziju Hamlet achteraf zoo inconsequent, te veranderen ? De ecnige die tot dusverre beproefd heeft een antwoord op die vraag te geven, is George Brandes n zijngroote werk Williu?i, Shuhexpeufe, Ib9."> 1V.)G. 3randes zegt (pag. 522): Hoe langer Shakespeare lan zijn drama wirkte, hoe meer hij toegaf aan de neiging, in Hamlet als in eeue schatkamer zijn igen levenswijsheid, de som van zijn eigtu ervariningen, de uitingen van zijn eigen mannelijk ver band neer te leggen, des te dieper ook zag hij in, .at de jongelingsleeftijd voor dezen getstesriuhoud een te enge lijst was, en verleende Hamlet den ontwakendeu maunelijken leeftijd." Döring voert hiertegen het volgende aan : I. De conceptie van Hamlet is uit 1601, hoe zou de dichter toen, 37 jaar oud, als hij zichzelf wilde afbeelden, een held van 19 jaar gekozen hebben? II. De wijzere Hamlet is niet langzamerhand ont staan, de meeste zijner levenservaringen komen reeds in de eerste bewerking voor. III. De veranderingen in de latere editie betreffen vooral den dramatisciien bouw van het stuk, die daarmede niets te maken heeft. De verklaring die Prof. Döring geeft, en in het bedoelde werk nader toelichten zal, is eeue geheel andere. Shakespeare heeft niet zichzelf willen teekenen in Hamlet, maar den jongen vriend die ook in de sonnetten verheerlijkt wordt. Deze geïdealiseerde knaap is het Urbild van Hamlet, en toen Shakespeare's verhouding tot dezen niet meer zoo innig was, heeft hij de Hamlet figuur, die niet meer beantwoordde aan zijn illusie omtrent den vriend, veranderd; de figuur is, verkleurd naar den gemoedstoestand die op deze episode van zijn leven volgde, duisterder en verwrongen geworden. v. L. Een en anfler naar aanleiding van ie opering ran Les Maitres-Cnantenrs te Parus. Er is een tyd geweest dat men schreef: »De theaters te Parijs hebben niets voor Wagner ge daan, alleen door de concerten hebben wij zijne muziek leeren kennen." Vooral Pasdeloup was de eerste vurige verdediger van Wagner in Frankryk, die aan al het geschreeuw en gefluit met een vasten wil weerstand bood en voor het eerst in de Sociétédes jeunes artistes du conserratoire in Februari 1861 (dus hetzelfde jaar waarin Tannhiiuser in de Groote Opera zoo jam merlijk werd ontvangen) den marsch en het bruids koor uit Loheniirin liet spelen en dit den Uden April liet herhalen, als protest tegen de Tannhauser-intrigue. Dat zelfde jaar stichtte Pasdeloup zijn »Concerts populaires" en liet spoedig den marsch uit Tannhiiuser uitvoeren onder blijken van algemeene afkeuring. Daarna bleef Wagner's naam drie jaren van het programma verwijderd. Toen liet Pasdeloup (15 Maart 1865) de ouverture Tannluiuser onder een waren opstand van het publiek spelen. Hij herhaalde die uitvoering driemaal alvorens hij het voorspel van Lohengrin durfde te laten hooren (11 Febr. 1866). Ditmaal wonnen de bewonderaars het en het voorspel werd gebisseerd. Toen gingen de onverturesJJer Ftietjende llolliinder en lïiensi, benevens fragmenten uit Tannhiiuser en Lohengrin, gezongen door Nilsson, Faure en Capoul, zonder stoornis voorbij; doch toen in 1867 het voorspel van die Meistersinyer werd gegeven kon men geen toon hooren door het gefluit en geschreeuw van het publiek. Zoo ging het ook met het Tristun- voorspel en de marche funèbre uit tterdammerung (1H76) welk laatste werk bij de pers een even slecht onthaal vond als bij het publiek. Drie jaar lang moest Wagner'a mu ziek toen rusten, tot in 187JI de geheele eerste acte van Lohengrin ('in concertvorm) met groot succes werd opgevoerd. Sedert dien tijd had Wagner het terrein veroverd, doch uitsluitend in de concertzaal. Wie het Parijsche muziekleven kent weet echter dat dit publiek het meest mu zikaal ontwikkeld is. Pasdeloup ging op dien voet door, want korte fragmenten waren niet meer voldoende. In dien tijd waren de Concerts Colonne gesticht doch daarop werd in den eersten tijd niets van Wag ner uitgevoerd. Eerst in 1880 liet Colonne de ouverture Tannhiiuser spelen en later andere werken, doch hij stelde zich meer ten doel Berlioz te doen waardeeren, hetgeen in het begin evenveel strijd kostte als de Wagner-beweging bij Pas deloup. Doch bij Colonne kwamen de trouwe vereerders van Berlioz en onderhielden een geregelde claque tegen de Huilers in. Evenals bij Pasdeloup hebben zij aldaar het terrein behouden. In 188:2 (?£?! Octobei) gaven Lamoureux, Colonne en Pasdeloup tegelijkertijd het voorspel Parsiful, doch daarna kon laatstgenoemde het hoofd niet meer bieden aan de concurrentie van die nieuwe orkesten. Na drieentwintig jaren geijverd te hebben voor zulk een schoon doel moest l'asdeloup, oud geworden en ontmoedigd, een strijd opgeven dien hij zoo edel en glansrijk hai gestreden. Pasdeloup is arm gestorven en zijn hoogst be langrijke muziek-bibliotheek is na zijn dood voor een appel en een ei verkocht. Van tijd tot tijd kwamen nog wel protesten voor bij de uitvoering van Wagner's werken, vooral in tijden dat de chauvinisten gebruik naakten van zijn naam om te protesteeren tegen aet schandaal dat men de muziek van *un alle mand" uitvoerde, doch in de concertzaal kon de strijd overigens als uitgestreden beschouwd morden. Gaan wij thans na, hoe het Wagner ging n de Opera ; dan krijgen wij tegelijk een over zicht hoeveel moeilijker het geweest is aldaar bet errein te veroveren. Toen Wagner in 185K te Parijs terugkwam, was hij r nog even weinig bekend als toen hij er zeven tien jaar vroeger uit vertrok en de stryd over zyn werken en geschriften had in Frankryk slechts een zeer zwakken weerklank gevonden. Theophile Gautier was de eerste die aan de abonnés van den Monüeur Universel zy'ne indruk ken over eene opvoering van Tannhauser te Wiesbaden mededeelde, doch wat luj er van zeide was weinig geschikt om de belangstelling voor Wagner's muziekdrama te verhoogen. In latere berichten werd eigenlijk alleen de mooie melodie van den Abendstern als een oase in de woestijn vermeld. Enkele recensies uit dien tyd liggen voor mij; wanneer de ruimte my niet ontbrak zou ik ze gaarne mededeelen, doch wellicht is daar later wel eens gelegenheid voor. Wagner kwam te Pary's en had spoedig een interessanten kring om zich heen n.l. Emile Ollivier, Fréderic Villot, Edmond Roche, Hector Berlioz, Emile Perrin en Carvalho (opera-direcr teuren), Gustave Doré, Jules Ferry en anderen. Eerst gaf Wagner drie concerten waarin allerlei fragmenten uit zijn werken werden opgevoerd en waarby Bülow hem trouw hielp met de studie der koren. Toch was de uitvoering niet al te best, zoodat Wagner uit ergernis zyn handschoenen ten aanschouwe van het publiek tegen den grond wierp. Er was wel geen bepaalde vijandschap merk baar bij 't publiek, doch ook niet meer dan ge wone belangstelling. Men wist blijkbaar niet wat er van te zeggen. Ook de pers bleef besluiteloos in haar oordeel. Een kriticus waarschuwde echter sterk tegen Wagner's muziek. »Hij is de Marat van de muziek," riep hij uit. »Ik ken wel geen enkele opera van hem' maar toch zeg ik u: weest op uw hoede." Doch ondanks deze poging bleef het publiek koel. Berlioz heeft in deze zaak geen cor recte rol gespeeld. In de eerste plaats gaf zijn kritiek over de ouverture Tannhiiuser blijk van bijna opzettelijk niet willen begrijpen, anders zou hij de vioolfiguren tegen het pelgrims-thema niet uitgeteld hebben, doch hy heeft ook den Tannhauser-val in de opera bygewoond zonder er een woord over te schrijven. Wagner heeft op krachtige en geestige wy'ze Berlioz' zoo geruchtmakend artikel: La mtisique de l'avenir waarin hij een profession de foi gaf die vernietigend klonk voor Wagner's muzikale richting, beantwoord. Doch zy'n repliek had geen andere uit werking dan dat ze iedereen in het harnas joeg tegen een musicus die tegen zy'n rechters opstond. Toen was er aan het spotten geen eind en er werden allerlei glossen gemaakt over Wagner's toekomstmuziek, en in dien tijd ontstonden vele caricatuurteekeningen en spotprenten, die de Pa rijsche teekenaars vooral Cham in den Charicari in de wereld zonden. Toen Wagner de repetities aan de opera begon, werd hij desniettemin met sympathie begroet. Hij was op dat oogenblik de gevierde man en heerschte onbeperkt aan de opera, die geheel door het huis des keizers bestuurd werd en waar men alles deed om hem te voldoen. Alleen kon hij niet gedaan krijgen dat Faure, die toen pas te Parij-j was gekomen, Wolfram zong, daar deze 800U francs per maand eischte, doch wel gelukte het hem de partij van Tann hiiuser aan den zanger Niemann uit Hamburg op te dragen, die 6000 francs per maand ontving. Men leerde Niemann de Fransche taal en de Fransche tooneelgebruiken en Wagner onderwees de andere medewerkers in den stijl van het werk, doch hij drilde ze met zooveel ijver dat de zan geres die Venus zong (mevr, Tedesca) ten einde raad hem eens in een aanval van woede in het haar vloog. Van de overige vertolkers echter, o. a. van den bariton Morelli en mevr. Marie Sax, wist hij veel gedaan te krijgen. Het decoratief bracht Wagner in verrukking. Hij had zulk een schoone insceneering niet ver wacht. Hier zal ik zeide hij eens tot Gasparini die ideale opvoering verkrijgen, waar naar ik zoozeer verlangd heb. Over het samen werken van Wagner met den letterkundige Rocher, die Tannhiiuser zou vertalen, is meermalen ge schreven. Jullien verhaalt: het was tusschen den dichter componist en zijn vertaler een hardnekkig zoeken naar de eenige noodige syllabe, die nooit te vinden was en die op een of andere noot moest komen om tegelijk het accent van de muziek en de be teekenis van het gedicht te bewaren. Roche, diegebrekkig Duitsch kende, liet zich door n vriend, Lindau, helpen. Doch toen de ver taling eindelijk gereed was, wilde de directeur de rijmlooze verzen van de recitatieven niet aan nemen; ze moesten eerst in berijmde verzen ver taald worden. Daarom beval hij Charles Nuitter, die reeds Romeo en Jiilia en Oberon vertaald had, voor die taak aan. Thans komen wij op bekend terrein. Men weet op welke wijze Wagner aan het verzoek om een ballet als een noodzakelijk middel tot succes in die opera te brengen, voldeed, doch niet zooals men verlangde in de tweede acte, en hoe hij voor dit doel daarvoor afkeerig van de tradities van de Fransche opera de Venusberg scène omwerkte. Hoe meer de repetities vorderden, hoe storm achtiger zij werden. Vooral met den kapelmeester Dietsch lag Wagner voortdurend overhoop, daar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl