Historisch Archief 1877-1940
K°. 1067
DE AMSTEKDAMMER
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Dit Blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capiicines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 5 December,
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . .
Reclames per regel
0.20
0.40
I N H O V Di
A. C. Wertheim als politiek man, door J. A. Levy.
Wertheim en de Kunst, door M. G. L. van Loghem.
A. C. Wertheim als philantroop, door J A. Tours.
Repliek? SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door
D. Stigter. De crisis in Ocfstenrgk. TOONEEL
EN MUZIEK: Antigone, door v. L Een en ander
naar aanleiding van de opvoering van Les
MaitresChanteurs te Parys, door van Milligen (II). Boek
en Tijdschrift, door F. B. Hans Bontemantel's
papieren, door F. A. B. (II). Kwan-Yin, door
Mr. W. Vissering. Sint Nicolaas avond aan boord,
door Justus van Maurik. RECLAMES. SCHAAK
SPEL. VOOR DAMES: Als men maar wist! door
Elise A. Haighton. Heerentoilet. In memoriam
A. C. "Wertheim, door Catharina Alberdingk Thijm.
Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Gedenkschriften
van een man, wien nooit iets overkomen is. PEN
EN POTLOODKRA8SEN. ALLERLEI. ADVER
TENTIËN.
A. C. WERTHEIM,
naar eene houtgravure in Eigen Haard (1886).
A. C. Wertheim als
politiek man.
Immer strebe zum Ganzen und
bist du selher kein Ganzes, als
dienendes Glied schliess an ein
Ganzes dich an.
SCHILLER.
Een staatsrechtsgeleerde van gezag,
Ancillon, gaf aan een zijner werken den titel: zur
Vermittlung der Extreme. In dit opschrift
is de man gekenschetst, wiens verscheiden
thans betreurd, straks in breeden kring ge
voeld worden zal.
Van der jeugd af, nam Wertheim aan het
openbare leven in de hoofdstad een steeds
grooter wordend aandeel. De Grondwetsher
ziening van '48 had, door dezegeningen^die
zij bracht: rechtstreeksche vertegenwoordiging,
volledige openbaarheid, menige sluimerende
kracht gewekt. Ook de zijne. Want in de
borst van den jongen man was diep ge
worteld het bewustzijn, dat ieder burger
eigen gaven, klein of groot, aan de gemeen
schap mede dienstbaar te maken heeft. En
de zijne waren groot, groot en veelzijdig
in omvang, groot bovenal door innigheid
en plasticiteit van gevoel.
In deze laatste eigenschap is hij wellicht
soms geëvenaard. Overtroffen is hij onge
twijfeld nooit. Niet zeldzaam zijn ge
lukkig in onze maatschappij de mannen,
wien gevoel voor het ware, het goede, het
schoone, het betamelijke, het raadzame, het
uitvoerbare toekomt. Dit alles kan de slot
som zijn van levenservaring, van nadenken,
van wijsgeerige bespiegeling, van geëigend
talent. Bij Wertheim was het intuïtie,
natuuraanleg. Gelijk Spinoza menschen en
zaken zag sub specie aeternitatis: onder
het gezichtspunt der eeuwigheid, zóó zag
Wertheim zaken en menschen onder den
indruk van het gevoel. Hem was de Staat
de eenige en hoogste gelegenheid tot ont
vouwing van alle menschelijke vermogens.
Hem was de medemensch, gering of aan
zienlijk, arm of rijk eene persoonlijkheid,
die ontzien, dus gespaard, dus geëerd worden
moet. Daarin school de macht van zijn
steeds warm welsprekend woord, vaak door
vercuftflitsen als bliksemschichten doorkliefd.
Daarin, het ontzag aan zijn optreden in
onverschillig welke vergadering verbonden.
Daarin, de bekoring van zijn raad of ver
maning, opwekking of vergoelijking, waar
schuwing of steun.
Conciliant noemen oppervlakkigen derge
lijke karakters. Ten onrechte, indien daar
mede zwakheid wordt bedoeld. Geen enkele
vraag, die stad of land, leven der gemeente
of leven des volks beroerde, of Wertheim
koos partij. En waar hij stond, stond hij ?
pal, onversaagd en onverholen, in het volle
licht, aan de spits der gelederen. Nooit echter
zag zijn geestesoog een onderwerp in het
afgetrokkene; een beginsel, ontdaan van zijn
toepassing; een stelling of stelsel, boven de
samenleving zwevend. Steeds bleef hij zich
bewust, dat maatregel of voorschrift, wet of
reglement met menschen als factoren te reke
nen hebben. En dan dreef zijn gevoel hem
dwars in den weg der militanten,
strijdvaardigen en strijdlustigen. De lijn, die hij
volgde, werd niet afgebroken; de leer, die
hij aanhing, werd niet verloochend. Afge
rond slechts werd de al te scherpe tegen
stelling, verzacht de kwetsende spits.
Voor ieder regeeringscollege zijn mannen
van dit slag eene kostbare bezitting. In den
tak der volksvertegenwoordiging, waar hij
zitting had, zijn gaven als deze onschatbaar.
Om zijne werkzaamheid, vooreerst, 's Lands
raadzaal won in hem eene kracht, die tot
stelregel had: daar is niets gedaan, zoolang
er iets 'e doen overblijft. Ranke's lijfspreuk:
labor ipse voluptas de arbeid zelf is
genot, was de zijne. Bovenal echter, om
zijne levensbeschouwing. Het
amendeeringsrecht, dat de Tweede Kamer heeft,
de eerste mist, heeft psychologischen ach
tergrond. Het is een veiligheidsklep voor
den politieken hartstocht. Acht ge die laatste
uidrukking te sterk, ge maakt u of van de
menschelijke natuur of van den parlemen
tairen trant eene min juiste voorstelling.
Voor hen, die meenen kunnen, breekt de
eigen meening zich baan. Zij kan straks
zegevieren of niet, in beide gevallen wordt
zij erkend. In die erkenning, in het feit,
dat haar ontvankelijkheid, bestaansreden en
bestaansrecht toekomt, niet in overwinning
of neerlaag, ligt voor den politieken man de
bevrediging. Aangenomen, blijft zij leven,
afgestemd, heeft zij geleefd. Onvoldragen
vrucht of rijp denkgewrocht, om het even,
geleefd heeft zij.
Aan de Eerste Kamer weigert onze Grond
wet die voldoening voor de bijzonderheden
van een wetsontwerp. Voor dit college wordt
daardoor de verzoeking groot om zich te
wreken op een ontwerp als geheel. Vooral,
wanneer de begoocheling ontstaat, dat de
nadeelen der wetsvoorschriften de voordeelen
der wet overtreffen. Lichtelijk zou alsdan
het kind met het badwater kunnen wegge
spoeld worden. Lichtelijk bijaldien niet
met zelfbeperking en zelfverloochening werd
te rade gegaan. Welnu, wanneer de voor
zitter seide: »het woord is aan den heer Wert
heim," wist men, dat een der schildknapen
dier fijngevoelige eigenschappen in het krijt
trad. Men wist en eerbiedigde het.
Zóó werd Wertheim's leven besloten, ge
dragen en gelouterd door gemeenschapszin
en gemeenschapsgevoel. Anderen moge het
wapengekletter eene geenszins te ver
smaden gave hebben aangetrokken. Zijns
was de stille overdenking, de rustige over
weging, niet hoe hij boud en fier optreden,
maar hoe hij stil lenigen, zacht verzoenen
kon. Repos ailleurs was de kreet op het
blazoen van Marnix van St. Aldegonde. De
eerlijke vaderlander, de bedrijvige geest, de
slagvaardige spreker, de beminnelijke raads
man, de trouwe medestander heeft zijn rust
voor ons te vroeg! gevonden. Maar
voortleven zal in de heugenis zijner
tijdgenooten het bewustzijn, dat hij 's menschen
beste deel ter bate van 's menschen hoogste
nooden heeft doen strekken.
Welke krans streeft dezen in
onverwelkbaren duur op zijde ?
Amnterdam, 30 Nov.
J. A. LEVY.
A. C. WERTHEIM,
naar een op 13 November 11. in Eigen Haard
verschenen portret.
Wertheim en de kunst.
Karakteristiek voor A. C. Wertheim was
het, dat men, hem maar in ne qualiteit
kennend, den indruk kreeg alsof deze qualiteit
zijn alleroverheerschende was. Wie het ge
noegen had, met hem over tooneel te praten,
moest meenen dat deze politicus en financier
geen teerder zorg kende, dan zich te verheugen
in wat Molière geestigs of Shakespeare
verhevens gezegd had ; wanneer Wertheim over
litteratuur in 't algemeen aan 't woord was,
bleek het dat hij het beste uit dichters en
schrijvers genoten en alles onthouden had.
Het geestige toepasselijke citaat kwam hem
van zelf' in de gedachte; hij strooide er mee.
Hij verkwistte den rijkdom van zijn beelden,
de sierlijkheid van zijn stijl in het eenvoudigst
gesprek, in het kleinste briefje, zoo goed als
in een ingezonden stuk of' eene rede in de
Kamer ; wanneer de ontvanger van het briefje
zich wel eens afvroeg, waarmede hij het ver
diend had, dat men hem in zoo sierlijken vorm
een eenvoudige inlichting gaf of vroeg, dat
de groote man zich inderdaad moeite scheen
te geven om te behagen, kon het antwoord
alleen zijn : uit behoefte aan artistieke vol
maaktheid.
In een man van initiatief en weldadigheid
moest deze artistieke zin, behalve tot het zich
omgeven met kostbare boeken en kunstwerken,
ook tot een omvangrijk Maecenaat leiden,
en zoo was de heer Wertheim zeker zonder
eenige concurrentie de man die in Amsterdam
aan kunst het meest besteedde, geld en zorg.
Wat daarvan publiek geworden is, staat zeker
in geen verhouding tot de mildheid waarmede
hij particulier aan kunstenaars van allerlei
gehalte en allerlei graden van ontwikkeling
zijn steun verleende. Voor talloozen was
het een subsidie tot opleiding, op aan
beveling van vertrouwde deskundigen,
voor tallooze anderen was het een onbezorgde
oude dag, op aanbeveling van hun ongeluk
en hun vroeger streven. Op eene bovenkamer
in de Plantage werd aan heel wat jonge
veelbelovende kunstenaars en kunstenares
sen door een der mannen, op wier smaak en
inzicht Wertheim vertrouwde, een examen
afgenomen, waarvan de uitslag voor hun
geheele leven van belang is geweest. Hoe vaak
het bleek dat deze gunsten, steeds met een
beminnelijk optimisme verleend, aan
onwaardigen besteed waren, zal niemand ooit te
weten komen ; een diepen blik in deze teleur
stellingen, in al dezen ondank, geven zeker
deze woorden, a propos van een schandelijk
pamflet, dat tegen hem was uitgekomen:
«Vreemd, ik herinner me toch niet, ooit dien
schrijver een dienst bewezen te hebben." Het
moet hem ook een bittere gewaarwording zijn
geweest, wanneer subsidiën, gegeven om onver
mogende mannenvan talentte steunen, gebruikt
werden om uitgaven in de wereld te helpen,
waarvan zijn goede smaak een afschuw had.
Het was niet enkel met geld, ook met in
vloed en vooral met initiatief, met de inspan
ning van zijn organiseerenden geest dat hij
de kunst steunde. Indertijd zelf verdienstelijk
dilettant ('hij was met van Lennep lid van
de rederijkerskamer Achilles), had hij ook in
het oprichten van de maatschappij voor een
Stadsschouwburg het grootste aandeel, en
het wel en wee van de koninklijke
vereeniging »Het Neder]andsch Tooneel" was twintig
jaar lang ten nauwste met hem verbonden.
Het was Wertheim geweest, die indertijd,
toen het de groote vraag was, of de invloed
rijke kunstminnenden zich tot een belang
stellend controleeren zouden bepalen dan wel
zelf de hand aan het werk slaan, met Schimmel
de taak ter hand nam, en de Vereeniging op
richtte. Sinds dat oogenblik heeft zijn zorg
haar nooit verlaten. Als aanzienlijk aandeel
houder, als voorzienigheid in moeielijke
oogenblikken, als lid en later eerelid van den Raad
van Beheer, bleef hij haar steeds zijn steun
verkenen in het groot en het klein, zelfs in
de geringste details.
Was het noodig van Possart of Barnay
een aanwijzing te verkrijgen, een woord van
den heer Wertheim en het gewenschte
regieboek arriveerde per omgaande.
Zij wisten wel, over de grenzen heen, te
München en te Parijs, wie hier de vriend der
groote kunst was. In den Raad van Beheer
loste zijn practische blik soms als met een
tooverslag de moeielijkheden op; soms was
een hoffelijk-voorzichtige, maar innig juiste
tour de phrase dien hij dicteerde, voldoende
om een vergelijk te doen treffen tusschen twee
lichamen, die, eigenlijk door een zelfde belang
gedreven, op het punt waren elkaar niet te
verstaan.
Wie genoeg in het anecdotieke leven van
de Amsterdamsche kunstenaarswereld was
ingeleid, zou over Wertheim's aandeel daarin
belangwekkende mémoires kunnen schrijven ;
een bezwaar zou zijn, dat naarmate de beau róle
aan den kant vanden Maecenas meer zou uitko
men, die aan den kant der beweldadigden niet
altoos even schitterend zou zijn. Het beste zou
hier zijn, Wertheim's eigen systeem te eeren, de
kieschheid bij de edelmoedigheid te voegen,
en er het zwijgen toe te doen.
Maar de dag van zijn overlijden is voor
de kunst in Amsterdam en in Nederland een
droeve dag geweest.
M. G. L. VAX Loc; HEM.
A, C, Werüieim als philanlhroop.
Wie zich neerzet, om den overlfdene als
menschen vriend te schetsen, beseft, dat hij
onmogelijk een juist beeld kan ontwerpen.
Men zou al bijzonder vertrouwelijk moeten
hebben verkeerd met iemand, die voelde en
weldeed als hij, om daartoe in staat te zijn.
En, als men dit voorrecht had genoten, zouden
vele ontmoetingen en ervaringen liefst voor
het groote publiek verzwegen worden, omdat
ze te intiem zijn en alleen voor den kring
der achterblijvende familieleden bestemd. Toch
moge hetgeen hieronder volgt eenig begrip
geven van de wijze waarop A. C. Wertheim
zich gedrongen gevoelde, zijn tijd en geld te be
steden in het belang van den naaste, wien ook.
De overlede was een dier naturen, die geea
leed kon zien, zonder den drang tot troosten
en steunen in zich te gevoelen als eene macht,
waaraan gehoorzaamd worden moest. Dien
drang kende hij van zijne jeugd af, en,
toen hij een man van vermogen werd, was het
hem een ernstige plicht, daaraan te voldoen.
Ontelbaar velen kwamen tot hem: wie werd
zonder steun of raad heengezonden? Eene
menigte brieven kwam, vooral in den winter,
dagelijks in huis vallen. Niet n bleef onge
lezen of onbeantwoord, en hoezeer men ook
betoogde dat deze correspondentie, zoo een
tonig en afmattend, aan andere handen moest
worden toevertrouwd, de overledene was niet
te bewegen af' te staan wat hij tot aan zijn
dood zelf heeft volvoerd.
Eiken morgen, jaren en jaren lang, eiken
morgen van 8 tot 9 uur was de overledene
in zijn kantoor te spreken voor ieder, die zijn
raad en hulp wilde inroepen, voor
geloofsgenooten en christenen, geloovigen en
ongeloovigen, mannen en vrouwen uit allerlei kringen
der samenleving. En elk stond hij te woord,
nadat hij naar elks klachten en wenschen