Historisch Archief 1877-1940
No. 1067
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
De Lintjes-regen voor 1898.
ST. NICOLAAS (tot de Ncd. Maagd): Dat is nu het suikergoed dat ik voor u heb meegebracht.
4IIIIIIIMMM1MMIIIIIIIMII1I
nmlilltimilMiiMiiimi
iimiiiiiiMmiiiiiMiiiHiiiimmii
vereischt om al zijn muziek te genieten. Bij een stuk van
Strauss ik had van dien man nooit iets anders dan
walsmopjes gehoord, maar 't moet iets anders geweest zijn
ziin de menschen ongeduldig geworden en weggeloopen.
Mengelberg boos, en geen wonder. Wat doe je naar muziek
te gaan luisteren, die je niet begrijpt? Laten ze doen als ik
en graan naar 't Nut.
Want op wien ik in 't begin van mijn schrijven vooral
doelde, dat is dominee Ritter. Ik weet wel dat hij geen
dominee meer is, en alleen nog preekt in 't "Nieuws van den
Dag_" en in de Vrije Gemeente, waar ze, als er een echte
dominee plotseling verhinderd is, maar gauw even een bood
schap naar de Vondelstraat sturen, en Ritter komt direct
en preekt, preekt, zoo voor de vuist wat een man, wat
een man! Maar van de week in 't Nut heeft hij mijn stoutste
verwachtingen overtroffen.
Met mijn vrouw en mijn dochter ben ik er heen geweest.
Wat een zeldzaam geestgenot! Hij had 't over de welspre
kendheid, 't Is een heerlijkheid zoo'n man daar te hooren
praten eigenlijk over zichzelf. Want zoo in elk woord
voelde je dat hij zeggen wou: hier sta ik en ik zal je nu
eens niet alleen zeggen, maar laten hooren wat de ware
welsprekendheid is. Ik zal 't hebben over den spreker zeif,
over het te behandelen onderwerp en over het publiek, maar,
zelf spreker zijnde, zal ik, al sprekende, telkens terugkeeren
tot den spreker zelf.
Dat begin al: hij zou zijn onderwerp in drieën verdeelen,
evenals Aristoteles. Zoo'n naam alleen geeft je dadelijk
zoo'n vertrouwen. Ik was op 't punt om mijn dochter, die
onderwijzeres is, in te fluisteren: wanneer leefde die ook
alweer, Aristoteles? Maar ik was bang een woord verloren
te laten gaan en wat kon dat me ook eigenlijk schelen ?
Bij Ritter heb ik iets, dat ik bij weinig sprekers heb. Ik
raak zoo onder de bekoring, dat ik er later weinig van
weet na te vertellen. Eerst als ik dan den volgenden mor
gen 't verslag in de krant lees, herinner ik me alles weer.
Wat bewonder ik dan zoo'n reporter, die zich niet door
zulk een woordenvloed ondersteboven laat praten en zoo
juist de kern te treffen weet. Om veilig te gaan, volg ik
dan ook het krantenverslag.
»Hoe men welsprekend is,of kan worden, blijft een mysterie."
Hoe juist, niet waar ? Hoe volkomen gerust gesteld zijn nu
de hoorders, dat ze zich daarmee niet 't hoofd behooren te
breken. Eén punt is al reeds uitgemaakt. Deze woorden
herinnerden me dadelijk aan den dominee, vader van een
talrijk kroost, die hetzelfde op even plechtigen en diepzinnigen
toon van dit kindertjes krijgen placht te zeggen: 't is een
mysterie!
»Wèl weet men dat, wie in het openbaar het woord voert,
»om welsprekend te kunnen zijn, aan vier eischen moet
be»antwoorden. In de eerste plaats moet hij deugd bezitten
»en van goeden levenswandel zijn, daar de menschen anders
wegblijven."
Ik moet erkennen, dat het krantenverslag me hier wel
wat erg nuchter is. Juist is het; dominee Ritter zei het
riet zoo, maar de jus, waarmee hij het zei, en die het wat
al te opportunistische van de woorden onschadelijk maakte,
ontbreekt. Om deze woorden te genieten, moet je den man
zelf erbij hebben. Je moet hem daar zien staan in zijn volle
kracht en heerlijkheid, dan voel je dat hij recht heeft te
zeggen, de volle zaal overziende: ik ben deugdzaam, en
van goeden levenswandel, en dat moet ik wel wezen, want
anders kwamen jelui niet op. Ik wist vooruit dat het vol
zou zijn, omdat ik zoo deugdzaam ben, daardoor durfde ik
van te voren deze woorden in mijn toespraak zetten. Welk
een zelfvertrouwen ! Wel moest ik gisteren, met het hooge
water, denken : goed dat Ritter nu niet optreden moest
maar force majeure is altijd uitgesloten.
»... door zijn immoraliteit kan een spreker, hoe welbe
spraakt overigens, geen invloed oefenen." Dat denk ik altijd,
als ik Hollander op de Nieuwe Markt hoor, met zijn potjes
zalf tegen de rhumatiek. Hollander is kwakzalver, dus
immoreel, vraag het maar aan Zegers Veeckens. Ritter is
een dominee, dus moreel. Hollander is welbespraakt, Ritter
is welsprekend. Ik koop dan ook nooit van die zalf'; toch heb
je menschen die zich laten vangen door zulk boerenbedrog...
»In de tweede plaats moet hijzelf gelooven in zijn woord
(dit eischt trouwens de moraliteit, vind ik) n in zijn publiek
dat hij vatbaar moet achten voor zijn argumenten ; vertrou
wen moet bij hem verheffing wekken. In de derde plaats
moet liefde voor den mensch hem bezielen."
Bij dit laatste moest ik aan Multatuli denken, die ik
indertijd ook eens gehoord heb. Hoe Ritter over diens
moraraliteit denkt, weet ik niet. Ik voor mij stel haar niet zoo
hoog als die van Ritter; Ritter zelf' waarschijnlijk ook niet.
Al was Multatuli niet bepaald een menschenhater, je kon
toch niet van hem zeggen, dat hij zoo in de algemeene
menschenmin zwom als Ritter. En evenwel, om eerlijk te zijn,
welk een geweldige indruk maakte hij! Daardoor moest ik
denken, dat Rittei iets vergat bij zijn eischen aan een groot
redenaar: het genie. Misschien wil hij daarvan nota nemen.
»In de vierde plaats eindelijk is het wenschelijk, dat hij de
smart kenne en wel »de overwonnen smart".
Deze opmerking is te goddelijk om er een commentaar op
te schrijven, vooral in verband met wat dadelijk volgt:
»zonder die negatieve eigenschappen geen redenaar!"
»Het te behandelen onderwerp." Ik luisterde gespannen
en, wat altijd een streelende gewaarwording is, er kwam
juist wat ik gedacht had. »Hier opent zich voor den wei
sprekenden redenaar een terrein, zoo groot als 't heelal."
Merkwaardig, terwijl de welsprekendheid een mysterie is, is
dit zoo klaar als een klontje; ».... kunnende en mogende hij
den voet zetten op elk gebied, zoekende daarna, bij de be
handeling van zijn onderwerp, welk het ook zijn mosre, den
weg te vinden naar het hart zijner hoorders." Nu ver
wachtte ik, dat er eenige uitzonderingen zouden worden
aangekondigd, revolutionaire denkbeelden, de vrije liefde en
zoo, maar toen ze niet kwamen, bedacht ik, dat die vanzelf
al door de moraliteit waren uitgesloten. Wel hoorden we een
andere restrictie, die alweer bewees welk een practisch man
deze theoreticus toch is: »0ok moet hij voorzichtig zijn in
de keuze van zijn onderwerp, moet b. v. in den lzas nu
geen rede gaan houden tot verheerlijking van Duitschland".
Ja, ja, dat zei hij woordelijk. Wat ik verwacht had, kwam
pas bij het derde punt: het publiek. »Het wil in't algemeen
iets hartigs hebben en is afkeerig van het naakte."
Deze woorden mogen de deur dicht doen. Dankbaar en
voldaan staan wij Ritter weer af aan Amsterdam, aan het
iiiiiiiiiiiiimrimMirrrtmrrrtriiiirii
Nieuws en de Vrije Gemeente, die, naar ik uit de krant ge
zien heb, in bloeienden toestand haar twintigjarig bestaan
gevierd heeft en bij die gelegenheid twee ramen
kerkramen kun je niet zeggen cadeau gekregen heeft: Jezus,
naar Tiziaan, en Mozes. Ik las het thuis voor en ook hoe
de voorganger de hoop had uitgesproken, dat deze gevolgd
zouden worden door ramen met andere, heiden sche en
christelijke voorgangers, als hoedanig hij aanbeval: Socrates,
Allard Pierson, Marcus Aurelius, Opzoomer, Carlijle, Thomas
a Kempis, Luther, Augustinus, Ph. R. Hugenholtz, Zwingli,
A. D. Loman, Scholten, Paulus en De Genestet. De cor
rector, die klaarblijkelijk het verschil niet goed begrepen
had tusschen de twee beteekenissen van het woord voor
ganger : als een betrekking, waardigheid, of ambt bij de
Vrije Gemeente en in den hoogeren zin van geestelijk leider
(vandaar dat men dan gewoonlijk duidelijkheidsnalve in
een adem zegt: voorgangers en leidslieden) had er voor
gangers van gemaakt.
Mijn dochter vond dat de Heidenen er kaal af kwamen met
twee plaatsen in dit lijstje en vroeg waarom niet-Heidenen,
die tevens niet-Christenen waren, zooals Mohammed, Voliaire,
Buddha, Confucius en Multatuli waren uitgesloten. Maar
mijn vrouw, die wat conservatief is, was geheel ontstemd.
Dat ging haar te ver: Paulus en De Genestet leest ze allebei
graag, maar naast elkaar op een raam, dat hoort toch niet.
Ook merkte ze vrijmoedig op, dat de reputatie dier nieuwere
heeren nog geenszins vaststond, wat ze daaruit zocht te
bewijzen, dat sommigen hunner nog met voorletters moesten
worden aangeduid. Als je bij Pierson nóg moet zetten Allard,
zei ze, omdat je anders verwarring vreest met N. G., wacht
dan liever nog een beetje; bij Socrates vraagt niemand naar
zijn voornaam, omdat zijn broers onbekend zijn geworden;
wacht althans tot de vermogensbelasting vergeten en ver
geven is, want bij vele der meest geachte burgers wekt reeds
de naam Pierson ergernis.
Mijn bezwaren waren van artistieken aard. Als ik goed
tel, zei ik, dan zijn er onder dat lijstje niet minder dan
zeven,, die afgebeeld zullen moeten worden in een gekleede
jas, tegen zeven in diverse costumes. Dat geeft een wan
verhouding. Men kan weliswaar al de gekleede jassen aan
den eenen kant van den zaal zetten en de andere helft er
tegenover, maar ik betwijfel of dat goed zal staan. Voor
zeker zal er wel eenig verschil zijn tusschen de snit der jas
hij Carlyle, die weinig zorg droeg voor zijn toilet, en bij De
Genestet; maar dat haalt toch niet bij de verscheidenheid
aan de overzijde. Bovendien, welk een moeite zal men daar
hebben, voor ieder het juiste historische costuum te vinden;
de Stuers zal er aan te pas moeten komen. Deze overwe
ging bracht mij op een idee, dat ik aan het Besluit der
Vrije Gemeente ten. beste geef: bij die onzekerheid ware
't wellicht het beste, allen een gekleede jas aan te trekken!
Niemand heeft dan iets voor boven den ander en als er
verschil in superioriteit mocht bestaan, kan dit alleen uit
de gelaatstrekken worden opgemaakt. Socrates komt dan
wel is waar in slechte conditie, vanwege de overgeleverde
leelijkheid van zijn aangezicht, maar deze wijsgeer zal zich
dit gaarne getroosten. Ik hoop later eens van de redactie
te vernemen of mijn raad gevolgd is.
J. J. K. L. BOL.