Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1067
geluisterd had; in elks toestand wist hij zich
te verplaatsen. Dit offer van morgenrust en
gezelligheid der ontbijttafel bracht hij gaarne,
al werd bij, in den laatsten tijd, wel eens
moede van de vele aanvragen, die niet op
hielden mondeling en schriftelijk tot hem te
komen 1). Dat de goedhartige man meer dan
eens werd teleurgesteld, als het bleek, dat hij
zijn steun aan onwaardigen had verleend,
dat gestrenger onderzoek nu en dan gewenscht
ware geweest, en eenig wantrouwen niet mis
plaatst men kan het vermoeden. Maar men
vergete niet, dat tegenover die enkelen, die
hadden moeten worden afgewezen, zoovelen
stonden, wier toestand verbeterd werd, wier
armoede minder nijpend was,wier levensvreugd
weer opflikkerde toen die helpende hand
hen had opgeheven.
Niemand schatte dit dagelijks terugkeerend
liefdewerk gering. Velen, die met min of meer
wangunst naar de bezitters van vermogen
opzien, weten niet, wat zorg en moeite hij
draagt, die zich verplicht acht, van het zijne
mede te deelen, zooals een goed rentmeester
betaamt. Inderdaad het besef dezer verant
woordelijkheid met zijne consequenties der
praktijk leidt tot een leven, dat voor zeer
velen, met een gelijk vermogen begiftigd, veel
te moeilijk, ja 'onmogelijk zou zijn.
Behalve de genoemde hulp aan enkele per
sonen schonk Wertheim zijn steun aan tal van
liefdadige Vereenigingen, waarvan hij be
stuurslid, meestal voorzitter was. De voor
naamste alleen worden hier genoemd. In
het bestuur der Vereeniging Kindervoeding;
Vereeniging tot ven-betering van het lot der blin
den in Nederland en zijne Koloniën en der
Prins Alexander-Stichting voor blinde kinderen
van Midden-Eng te Bennekom; in dat van
het Burgerziekenhuis; in dat der Vereeniging:
het aangroeiend fonds tot verbetering der Volks
huisvesting; in dat van de Toevlucht voor
Behoeftigen; in dat der Prins Hendrik-Stichting,
die de overledene bovenal liefhad, was hij
eene kracht, die anderen dreef. Men zou
kunnen vermoeden, dat iemand, die de be
langen van zooveel vereenigingen met al haar
vergaderingen, had te behartigen, om voor
alle iets te zijn, voor niet ne enkele
degelijk werk zou kunnen leveren. Maar
de werkkracht van dezen man was groot.
In korten tijd had hij zich op de hoogte ge
steld van de agenda der vergadering, die hij
leiden zou: hij bezat het vermogen, telkens
zijn geheele aandacht te bepalen op elke
zaak, die hem werd voorgelegd, hoevele ook
achter elkaar volgden; en als hij het woord
nam, sprak hij, der zake kundig, zóó, dat de
andere bestuursleden konden toestemmen,
toejuichen dikwijls. Welsprekend was hij vaak,
waar het hart kon spreken, en vele der be
stuursleden, die met htm samenwerkten, her
inneren zich de oogenblikken, waarin hij
woorden van moed en bezieling sprak die
als lichtstralen vielen u a donkeren nacht.
En daaibij werd een kortheid en soberheid
in acht genomen, die het bijwonen van twee,
soms drie vergaderingen op denzelfden avond
mogelijk maakte.
Ook zijne Israëlietische gemeente droeg hij
een goed hart toe. Hij mocht nietdegeloovige
zijn naar het hart der gestrenge vromen, ieder
gemeentelid zal hem dankbaar zijn voor wat
hij in het belang der kerk deed. Als presi
dent van den kerkeraad der Israëlietische ge
meente, als vice-president der Centrale Com
missie van de zaken der Israëlieten in Neder
land : als voorzitter-curator van het
Nederlandsch-Israëlietisch Seminarium, gaf hij zijne
gewaardeerde medewerking, en wie zal zeggen
wat hij voor zoovelen, die hij in deze hoe
danigheden leerde kennen, is geweest en heeft
gedaan ?
Dat de overledene naar alle zijden zijn
blikken wendde en zoo menige vraag, die
niet bepaald tot hem gericht was, als tot hem
gericht beschouwde, moge nog het volgende
feit uit den laatsten tijd aantoonen, dat de
schrijver dezer schets gaarne aan het voor
gaande toevoegt. In de bladen stond October 11.
een verzoek van de Vereniging »Ons Huis1'
aan bezitters van het werk van Prof'. Quack
»De Socialisten. Personen en Stelsels," hun
boek in het belang eener leesclub in leen
te willen afstaan. >Mag ik u een exemplaar
van Quack's Socialisten als gevolg uwer op
roeping toezenden?" deze vraag ging ver
gezeld van het pas volledig verschenen werk,
dat als een geschenk mocht worden beschouwd.
Zoo, luisterend naar elke stem die tot hem
kwam, trachtte hij ^èl te doen en vreugde te
brengen in allerlei kringen.
Dat is de verheffende indruk, dien zijn
woord en zijn daad oefenden en die nog lang
zal blijven, al is hij zelf getreden uit het
lichtspoor, dat hij zich getrokken had.
J. A. TOURS.
') De schrijver dezer regelen ontving voor
enkele jaren een pak, bevattende meer dan. 50
brieven, gedurende den tjjd van ne week, door
stad- en landgenooten aan den heer Wertheim
geschreven, met verzoek om geldelijken steun
voor de meest uiteenloopende doeleinden.
REPLIEK?
De Standaard schrijft:
»Het weekblad de Amsterdammer weigert te
gelooven, dat wij met het woord menschenhandel"
het oog hadden (alleen) 1) op de ronselaars, en vraagt
of een rijk man, die voor zijn zoon een remplacant
neemt, dan niet evenzoo dien man Jcoopt.
Onze wedervraag luidt: als we niet zelf schut
teren om de orde te bewaren, maar voor gezamen
lijke rekening politieagenten aanstellen, koo-pen we
dan die mannen ?
Ook verstaat de red. blijkbaar niet, dat wij
zeker eenerzijds den verderfelijken invloed afkeuren,
die door de snorrebaarden op de jonge mannen
uit de lagere volksklasse is uitgeoefend, maar
anderzijds ook terdege beducht zijn, dat de invloed
van de jongelieden uit de dusgenaamd //meer
befchaafde" klasse verre van gunstig op onze ^boeren
jongens" werken zal.
Het Weekblad komt er met luidklinkende woor
den niet.
l)e redactie had te bewijzen, dat, door ons de
persoonlijke dienstplicht als eisch van sociale recht
vaardigheid op ons program was gebracht, en ze
beproeft dit zelfs niet.
Ze had te weerleggen, dat Art. 17 van ons
Program uitsluitend een militairen eisch stelt, en
dan nog alleen in verband met een wettelijke
legerorganisatie, en ze kan er geen speld tusschen
krijgen.
Al wat ze nu poogt is, om Dr. Kuyper in tegen
spraak met zichzelf te brengen.
Maar ook dit gelukt haar niet, want Dr. K.
koos voor als na tegen de Dienstvervanging, niet
ter oorzake van de sociale rechtvaardigheid, maar
uit militair en moreel oogpunt.
Zoo zwak zelfs is haar repliek, dat ze onze
wedervraag: als op uw standpunt hier de sociale
rechtvaardigheid de wet stelt, waarom protesteert
ge dan niet even kras tegen het zitten voor boete
in ons nieuwmodisch strafstelsel? eenvoudig
niet beantwoordt.
Liever vraagt ze van ons een betoog, dat aan
de moreele zijde rier vraag recht doet wedervaren."
Welnu, dit betoog zal niet in. de pen blijven,
zoodra het wetsvoorstel er is.
Vooraf verschieten we ons kruit niet."
Dit moet nu gelden als een antwoord op
hetgeen wij in ons vorig nummer schreven:
Daar wij gaarne voet bij stuk houden: her
halen wij tot de Standaard onze vragen :
Met welk recht schrijft gij van dezen Tcmiker,
dat gij dien niet hebt, af te schaffen, maar slechts
prijs te geven ah iets dat ge uit anderen hoofde
liever in stand hield?" Hoe noemt gij den vloek
der lagere klasse, de plaatsvervanging met den van
haar in haar wezen en haar gevolgen
onafscheidelijken verfoeilijken menschenhandel, enz , enz., neen
in zichzelf niet ondeugdelijk recht" of; niets waarin
op zichzelf niets smadelijks stak?"
Wat staat hooger bij de Calvinisten: het, be
ginsel der Rechtvaardigheid of dat der Landsver
dediging ? Thans vloekt zoo lezen wij in het
Program: heel het platteland een instelling, die.
een deel onzer landsverdedeging letterlijk demorali
seert, om ze straks, zelf naar ziel en lichaam be
dorven, het gif dat ze inzogen, in het stille dorps
leven te doen overbrengen; een gif, dat door
de plaatsvervangicg ,de zonen der lagere klasse
bij voorkeur ten offer kiest." Dit erkent ge de
vergiftiging der lagere volksklasse en daar zou
voor u geen beginsel van Rechtvaardigheid zijn
betrokken bij de afschaffing van dien kanker, het
dooden van die venijn spuwende slang op den
minderen man losgelaten ! Is er een gruwelijker
onrecht denkbaar, dan juist in het Program van
1878 geconstateerd ? Berden hoog staat dat oude
Program boven de soflsterige toelichting, die
er nu twintig jaar later van wordt gegeven,
om zich te redden uit een moeilijkheid waarin
men zichzelf, belust op politiek winstbejag, heeft
gebracht. De Rechtvaardigheid nummer lest in
defensie zaken, volgens Dr. Kuyper, op het
antirevolutionair program, dat uit beginsel uilen
menschenhaudbl en hoeveel te meer een
meuschenhandel, die de lagere volksklasse vergiftigt,
verfoeit. Moet het den antirevolutionair zelf niet
in de ooren klinken als profanie !
Maar zelfs deze vragen kunnen onbeantwoord
blijven, waar die eene, zoolang reeds door ons en
anderen is gesteld :
Met welk recht zag de antirevolutionair voor
minstens vier jaar van afschaffing der plaatsver
vanging af, waar hij wist, dat de liberalen haar
op hun program hadden geschreven, en hij zelf
reeds in 1879 had verklaard: de plaatsvervanging
verpest de lagere standen ; zij is een steeds voort
woekerende kanker" voor het platte land; zij
bederft bovendien het leger, z°j bestendigt een ver
foeilijken menschenhandel in strijd met het anti
revolutionair beginsel;... welk motief mocht iemand
weerhouden, na in 1879 reeds gezegd te hebben,
dat mag in geen gevut ianger, zulk een gruwel te
laten voortbestaan ?
Daarover loopt de quaestie ; met een bijzondere
herinnering aan de ronselaars lost Dr. Kuyper haar
niet, op.
Dat hij voor zichzelf en zijn ,SV«»</«m/-lezers
het punt in geschil nu eens zuiver stelle; hij heeft
een half jaar tijd gehad, eindelijk kome hij met
een beloog, dat deze zoo hoogst belangrijke zaak
van de moreele zijde recht doet wedervaren. Haar
voor te dragen als eene van program-boekhouding
is al te dwaas."
Een half jaar lang hebben wij de Standaard
voorgehouden : in ons of uw program van 1878
hebt gij zelf ' de plaatsvervanging veroor
deeld met de luidklinkendste woorden ;.. on
danks dat program, hebt gij in 1807 de
plaatsvervanging minstens voor vier jaar in
bescherming genomen geef daar eens de
verklaring van.
Het is duidelijk, de Standaard kan, mag
of durfde niet. Zelfs nu nog blijft zij de
(juaestie voor de lezers verduisteren en tracht
haar positie te redden, door ons uit te lokken
tot een debat over alles en nog wat, behalve
over haar eigen woorden in de programtoelich
ting van 1879, en haar gedrag in 1897, zoo
treurig daarmee in strijd.
Zoo onnoozel in het debat zijn wij geluk
kig niet, dat we ons daartoe zouden laten
verleiden. Eerst de zaak die nu een half
jaar aan de orde is: de qualiftcatie van
de plaatsvervanging niet door ONS, maar door
het ANTIREVOLUTIONAIR PROGRAM Zflf gege
ven, en de houding van de
Standaard-antirevolurionnairen bij de stembus van 1897.
Heeft de Standaard te dezen haar plicht
vervuld, dan zijn wij bereid verder met
haar te redeneeren, o-a. over de vraag of
het antirevolutionair program, dat zoodui.de
lijk de plaatsvervanging in het leger heeft
veroordeeld, ook niet iets meer had moeten
bevatten over schutters, politie-agenten, over
geldboeten enz.; of art. 17 uitsluitend een
militairen eisch stelt, als eenmaal erkend is,
dat de militaire-plaatsvervanging de lagere
volksklasse en vooral het platteland vergif
tigt; of men de plaatsvervanging, zooals zij
in het antirevolutionair program is geschil
derd, uit een moreel oogpunt kan beschouwen
zonder allereerst met de Rechtvaardigheid
in aanraking te komen ... en al dat fraais
meer; dan, heusch, we zijn er volkomen
bereid toe, zullen we dat speldje, dat
spijkertje, of dat spaakje eens bekijken,
dat, volgens Dr. Kuyper, maar nergens
tusschen zijn betoog is te krijgen." En
misschien beantwoorden we dan meteen de
«wedervraag" betreffende den menschenhan
del en de politie met de opmerking, dat
er na afschaffing van de plaatsvervanging,
nog veel' noodzakelijk en niet-noodzakelijk
kwaad zal overblijven, welks bestaan echter
nooit kan strekken tot een principieele ver
dediging van iets dat als moreel «vergif", ja
als een »kanker", verfoeilijk verdient te heeten!
De Standaard-redacteur heeft in de laatste
jaren van zijn autirevolittiotiaire bestrijders heel
wat moeten hooren, over de onridderlijke wijs,
waarop hij in zijn blad hen aanviel en zich
zelf verdedigde; vooral gold als grief, dat
hij zijn lezers zoo slecht inlichtte omtrent
hetgeen er tegen zijn argumenten werd inge
bracht. Wat wij nu van hem beleven ?
overtreft, dunkt ons, alles, wat tot dusver
in de Nederlandsche pers ooit werd vertoond.
Zijn partij staat, niet alleen volgens ons oor
deel, maar naar tamelijk algemeene opvatting,
schuldig aan schending van haar eigen Program;
en terwijl hij weerleggingen schrijft, waaruit
geen mensch kan wijs worden, die het betoog
der tegenpartij niet heeft gelezen, onthoudt
hij zijn lezers elk duidelijk en objectief over
zicht van hetgeen tegen zijn redeneeringen
wordt aangevoerd. Hiervan moest dr. Kuyper
het voorbeeld niet geven. Als calvinist, als
anti-revolutionair, als hoogleeraar, als partij
leider in en buiten het parlement, ook als
journalist, in elk dezer kwaliteiten, meenden
wij, stond hij daarvoor te hoog. Zijn capaci
teiten immers veroorloven hem een royaal
debat!
Opmerkelijk echter, dat we toch nog ten
slotte met een toezegging worden verheugd.
Dat er iets beters behoort geereven te worden,
dan we tot dusver van Dr. Kuyper mochten
ontvangen, ziet hij zelf wel in.
Het betoog, dat de moreele zijde der quaestie
recht doet wedervaren »welnu, dit zal niet
in de pen blijven, zoodra het wetsvoorstel er
is. Vooraf verschieten we ons kruit niet."
Bedoeld betoog zal dan betreffen, hopen wij,
gelijk duidelijk door ons werd aangegeven,
»het punt in geschil" d. i. de, verhouding
van de antirevoltitionaire. partij bij de. stembus
van 1H!)7 lot het program van /.S'T.S nu
reeds een half jaar in discussie.
Als het dan maar komt! Maar Dr. Kuyper
is zoo'n voorzichtig schutter, hoe licht kan
hij dan denken, ik bewaar dit kruit toch liever
tot een volgenden stembusstrijd. Men kan
niet weten ..! Wij hebben het reeds vroeger
gezegd, het heeft er wel eens iets van bij
den theologischen politicus of de beginselen
van Godswoord, hem nog meer rekenen dan
bidden leerden. En dat is te begrijpen,
waar men zoo overvloedig in beleid, en, te
velde, zoo zuinig op zijn buskruit moet
wezen.
1) Deze tusschenvoegiug is van ons.
aatiqzIcq&n/ïcb&n.
j
In de Tweede Kamer Ken leeraar in
de staatswetenschap Arbeidcrsbudgels.
Praktische orereensteiinnimj.
Ifasperkiny van ile r/>lksliuisi:estiitg in
7S/AS. De. middenstand in oit'.e
daf/cn. Aibeidsnispectrices en
irerklieden als inspecteurs. De liaai/sc/ic
bakkers. Uoekbeourdeelin/j.
Het lezen van de debatten in do Tweede
Kamer deed me denkeu aan de woorden door
de bekende edelmoedige Octavia Hul, de
onvermoeide zorgster voor verbetering in den
bedroevenden woningtoestand bij onze buren,
aan de andere zijde van het Kanaal, ten ant
woord gegeven aan den president der enquête
commissie : I think we are advancing very
fast. Ik maak hierop evenwel dit voorbehoud:
ik werd aan dat antwoord niet door daden
maar slechts door woorden herinnerd. Dat is
een groot verschil. Toch getuigen ook de de
batten ontegenzeggelijk van vooruitgang.
Hoe weinig jaren is het nog geleden, dat
het woord sociaal de menschen minstens een
bedenkelijk gezicht deed zetten, dat iemand,
die aan sociale zaken deed, als
staatsgetahrlich werd aangewezen. En thans ? De voor
naamste, invloedrijkste sprekers in ons par
lement, behoorende zoowel tot de geloovige
als tot de z. g. ongeloovige partijen, in hare
verschillende nuances, vragen naar, dringen
aan op sociale daden. Sociaal is een sympa
thiek woord bij alle partijen geworden. En
bij de «geloovigen" niet het minst. Ja, een
van hen ging zoo ver, dat mr. van Karnebeek
meende, toch tot voorzichtigheid ernstig be
moeten vermanen. Het was de jeugdige af
gevaardigde van Venlo, de heer Noiens, r.k.
priester, leeraar in de staatswetenschap aan
de r. scholen te Roldoc, die met den meesten
aandrang voor staatstusschenkotnst opkwam.
leder werkman behoort zooveel loon uit zijn
arbeid te trekken, dat hij een redelijk bestaan
kan hebben, aldus vordert de Encycliek.
Nu, de uitdrukking een redelijk bestaan,
moge wat vaag, moge nogal rekbaar zijn,
niemand uitzonderingen die den regel be
vestigen, daargelaten zal ontkennen dat
in dit opzicht de loonen nog veel te wenschen
overlaten niet alleen, maar in vele gevallen
zoo laag zijn, dat ze geestelijke en redelijke
verheffing bijna onmogelijk maken en dat ze
voor hen, die financieel onafhankelijk bleven,
getuigenis afleggen van eerbied afdwingend
beleid, zelfstandigheid, weerstand»vermogen.
Om zich hiervan eene voorstelling te maKen
kan men de arbeidersbudgetf, verkregen door
de ijverige bemoeiingen van den heer J. A.
Tours, en gepubliceerd door de bijdragen van
bet statistisch instituut gebruiken. Veertien
van de 26 rekeningen wijzen een te-kort aan
van / 2.20 tot / 0.13. Noch aan het misbruik
van sterken drank, noch aan snoeplust,
pronkof speelzucht was dit te wijten. Het huisgezin
dat gemiddeld /' 1.70 in de week tekort was
gekomen had een wekelijksch inkomen van
f 7.70 en bestond uit man een daglooner
op het platteland vrouw en drie kinderen
waarvan het oudste 9 jaren was. Hiervoor
waren de volgende uitgaven geboekt:
Tabak, sterke drank of bier f .10
Vermaak (vogeltjeszaad) » .02r>
Courantenlectuur » .01
Schoolgeld » . 06['
Geneeskundige hulp » .06"'
Zieken- en begrafenisfonds » .24
Barbier en porder » -.03'
Kerkgeld » .13"'
Samen ? . 675
De rest, f 7.02"', was beschikbaar voor en
besteed aan wouing, kleeding en voeding!
Eu toch zijn er nog tal van huisgezinnen
die zich financieel onafhankelijk weten te
houden. Of dat financiers zijn die knappe
huisvaders! Niet te verwonderen, dat minister
Tak daarin bet bewijs vond van het bezit
van al die kwaliteiten, die voor geschiktheid
tot uitoefening van kiesrecht getuigen.
De heer Noiens sprak ook een hartig woord
voor de pensioneering, opdat er in Nederland
niemand meer gevonden worde die door inva
liditeit, door ziekte of ouderdom naar het
armbestuur verwezen wordt. Zeker een
inoeielijke zaak, zegt de r. k. afgevaardigde verder,
maar met bet individualistisch stelsel moec
worden gebroken. De lieden van de voor
uitstrevende liberale partij, Heldt, de voor
zitter van het Algemeen Nederl. Werkl.
Verbond, mogen zich wel wat gaan haasten
willen ze niet in de achterhoede geraken in
den wedleop naar het sociale doel. En niet
het minst opvallen, is de er kenning van dezen
spreker zoowel als van Dr. Kuyper dat bij
verschillend standpunt ten aauzieu van het
sociale vraagstuk, men toch tot de
weaschelijkheid omtrent dezelfden maatregel komen
kan. En Staalman die rnisschieu voor alle
voorzichtigheid even wijst op het groote ver
schil tusschen hem en e socialisten erkent
toch ook gaarne dat het hem een eer zal zijn
in vele gevallen met de socialisten mede te
werken.
Welnu, op de praktische samenwerking
komt het toch ten slotte aan.
Me dunkt, de regeering kan tevreden zijn.
Zij wordt een ministerie van sociale hervor
ming genoemd; moge ze het spoedig toonen.
Ze heeft een Kamer die doet denken aan die,
onder Lodewijk XV1I1, waarvan getuigd
werd dat ze was plus royaliste que ie roi;
van de tegen woo.dige zou men kunnen zeg
gen : ze is meer sociaal dan het sociale mini
sterie. Blijft ze nu in gebreke, de woord
voerders zullen in nog vuriger redevoeringen
van hunne sociale gezindheid getuigen, om
de tekortkomingen der regeering des te beter
te doen ?uitkomen; stelt het ministerie evenwel
eenige ingrijpende suciale voorstellen aan de
orde, dan kan het blijken of de afgevaardig
den, die zoo gul waren met woorden, OOK
niet achterblijven met daden.
Het wetsontwerp betreffende de ongevallen
verzekering, door het voiige ministerie inge
diend en waaraan ongetwijfeld de toenmalige
raad-adviseur van justitie, tegenwoordig mi
nister van dat departement, niet weinig zal
hebben gearbeid, kun, zuu ik denken, spoedig
worden ingediend. Moge hierbij gevoegd
worden een wetsontwerp betreffende wijziging
van de onteigeningswet 111 verband met de
wonirigtoestaiuleii!
Ook het bestuur van de Vereeniging voor
de staathuishoudkunde en de statistiek wijst