Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1067
Een on ander naar aanleiding yan ie opvoering
yan Les Maitres-Cflantenrs te Parus.
Op Woensdag 13 Maart (1861) had de eerste
opvoering van Tannhauser plaats.
De leden van de Jockey-Club, boos dat het
ballet niet in de tweede of derde acte kwam,
zoodat zij niet rustig konden dineeren zonder het
ballet voor de abonné's eigenlijk meer de hoofd
zaak dan de muziek mis te loopen, zetten een
demonstratie op touw en hadden de aardigheid
tusschen de eerste ea tweede acte fluitjes en
mirlitons te gaan koopea.
De Venusberg-scèue was echter zonder oppositie
voorbijgegaan, doch bij de solo van den herders
knaap had men al vrij wat gemompel gehoord.
Wagner, die in de loge van den directeur zat,
en nog niet begreep, dat er een manifestatie op
touw was gezet, keek in de zaal en zeide : *Het is
zeker de keizer die komt."
Hij vermoedde nog niet dat het rumoer van een
deel van het publiek een aanvang nam. De woede
ging vooral uit van de chefs van het ballet, die
niets ingenomc n waren met deze aesthetisehe
choreogrsfi-che hervorming van de balletscène en daar
vele ledeii van de Jockey Club veel voor het
ballet gevoelden, begrijpt men spoedig hoe dit in
elkander zat.
De onpartijdige toeschouwers namen het echter
voor Wagner op.
In de derde acte werd het rumoer nog erger.
Op het oogeubbk dat de pelgrims opkwamen
hoorde men weer gelach en geschreeuw en toen
daarna Tannhauser in pelgrimage -.va ad verscheen
riep een spotvogel : Ali ! Eucore un pelérin,"
waarop nog grooler lawaai volgde. Wagner heeft
de toe§tand echter zeer juist ingezien en dit niet
aan het geheele publiek geweten. Hij heeft
zich na de opvoering zeer gunstig uitgelaten over
een publiek, dat in weerwil van alle intrigues van
een clubje en van de pers het tegen de fluiters
opiiam, ,een publiek," zegt hij, // waaraan de bladen
dagelijks de onmogelijkste diugen over mij verteld
hebben, en dat toch een heelen avond voor
mij streed tegen de claque, is een schouwspel,
dat mij met vreugde moest vervullen, a,l was ik
ook de onverschilligste man vaii de wereld."
De directeur beproefde nog allerlei coupures:
o. a. een fragment uit de rol vau Venus, het
ritournello van dea herder, de vioojpassage waarmede
de tweede acte besluit en de terugkeer van J' etuis
'm de derde acte. Hij vond die coupures echter
iiog lang niet voldoende.
Bij de tweede voorstelling waren de keizer en
de keizerin weer tegenwoordig en applaudisseerden
dapper mede. Tot den zaugwedstrijd ging alles goed,
maar toen werden op een afgesproken teeken alle
fluitjes en mirlitons voor den dag gehaald en begon
een oorverdoovend leven.
Na de derde opvoering vroeg Wagner zelf zich
terug te trekken. Tegen zulk een kabaal wilde hij
niet langer strijden.
iemand van wien men het niet verwacht zou
hebbeu, heeft toen zeer warm Wagner's partij ge
trokken, n.l. Gounod, die tot een vriend zeide : ;,Gij
noemt dit un four", ik noem het een oproer. Zulk
een meesterwerk en zulk een componist kan men
niet in eens beoordeelen, over tien jaar spreken
wij elkander nader. Da/ts dix ans rous leur tlrerez
Ie chapeauT
Eu na tien jaar was Gounod een groot tegen
stander van Wagiier geworden, die zelfs de
Meislersinger //lourd, brumeux et pas beau" noemde.
Hoe de val van Tannhauser gewerkt heeft bewijst
wtl dat eerst in 1S87 Lamoureux htt waagde
Lokengrin in het Eden-tbeater te geven, waarin
"Van Dyck, Conrad Behrens e. a. zouden mede
werken.
In de zaal had de eerste opvoering veel succes
doch op straat was de Ligue des Palrïotes, ouder
aanvoering van Paul Deroulède aan het kabaal
maken, zoodat, dank zij Deroulède, deze poging
alweer niet marchait sur des roulettes."
De minister gebruikte zijn invloed om Lamou
reux de opvoering te doen staken en beloofde hera
een hooge onderscheiding. Lamoureux schreef toen
aan den minister dat hij niet wilde medewerken
tot het uitlokken van betreurenswaardige demon
straties en dat hij daarom de voorstellingen zou
staken. Voor Lamoureux was dit een groote
iiuantieele schade. Een paar dagen later viel het minis
terie en de opvolger heeft de belofte van zij a
voorganger niet gehouden.
Doch enkele jaren later, toen de I.igite niets
meer van zich liet hooren, heeft de Opera het zelf
aangedurfd Lohengrin te geven met van Dijck in
de titelrol. Daarna ging Lux Val/ryries en
Tannliduser (van 'fristan nnd lsol/lf was ook sprake,
doch daarvan is nog niets gekomen) en thans heeft
Les Jtloitres Chunteurs zijn intrede aldaar gedaan.
Ditmaal hadden de directeuren zich verzekerc
van de roedewerking van mannen die geheel tehuis
zijn in den stijl van Wagner. Bij vorige opvoerin
gen moet dit nog al wat te wenschen hebben
overgelaten. Ik heb althans dit jaar een opvoering
van Tuunhauser in de Groote Opera bijgewoond,
die wat stijl betreft zoo slecht was, dat ik ua de
tweede acte de zaal verliet. Doch ditmaal heeft
de pianist en Wagner-kenner Risler zijne mede
werking verleend om allen in den stijl van het
werk in te wijden; de chef des choeurs, Claudius
Blanc, heeft de koren op een wijze ingestuieerd,
zooals men volgens getuigenis van betrouwbare
zijde in Duitschland zelden hoort, en Taffanel,
de chef d'orchestre, heeft met zijn schare alles
gedaan wat hij vermocht, doch het orkest schijnt
daar nog steeds het zwakke punt te zijn.
Doch vooral is de aandacht gevallen op de verta
ling. De vertaler, Alfred Ernst, heeft er in het bij
zonder naar gestreefd den tekst te respecteeren en
overeenstemming tusschen de litteraire en de mu
zikale frase te bewaren. Hij heeft er niet in de eerste
plaats aan gedacht mooi Fransch te geven, doch
wel overal de kleur en het karakter van den tekst
te bewaren.
Ik heb goede metrische vertalingen van libretto
wel eens een onmogelijkheid genoemd, doch Ernst
heeft bewezen dat zulks niet geheel onmogelijk is,
en toch had hij hier eene taak die wellicht de
allermoeielijkste moet genoemd worden.
De vertaling is voor een groot deel rijmloos,
wat bij een modern muzikaal dramatisch werk
volstrekt geen nadeel is.
(Sldt Volgt] VAN MlLLIGEN.
IIIIMIIIIIMIIIIMMMMMIH
Boek en Tijdschrift.
Alles komt terecht, door BEATKICE
HARHADEN. (Amst. H. J. W. Becht.)
Hoewel 't te kinderachtig is om kinderlyk te
wezen, zal 't toch nog wel aan een beetje
achterly'ke, suffe schaapjes van tusschen de 10 en 12,
een aandoeningtje van lieve huisely'kheid en
zoetigheid geven.
Het verhaaltje is daar zoethoutig genoeg voor:
het traditioneele grootvadertje komt er in voor,
dat door een dito kleindochtertje zoo braaf wordt
opgepast, het kindje dat daarna natuurlyk een
ryke menheer ontmoet, die ze allebei in een mooi
huis plakt en ze heel warmpjes laat verzorgen.
Het is geen werk voor de wilde, woeste, ondeu
gende jeugd, maar voor bleekneusjes en
saliezieltjes. Ze kunnen bij de heete kachel, met hun
voetjes op een stoof, zich aan die driemaal ge
kookte suikerdebrij te goed doen.
* *
Het St. Nicolaas No. van de Ilollandsche Revue
heeft een soliede en fleurig aspect.
Het bizondere is een symbolieke
kleurenteekening van Tb. van Hoytema: Winter. Ze geefc
een reine indruk van wit op wit.
Dan een karakterschets over den befaamden
Haarlemsehen »roi de la tulipe": J. II. Krelage.
Daar heeft die Frans Netscher dus ook al ver
stand van.
Vlak daarna, in »het boek van de maand"
behandelt hij »le roi de l'utopie": de
toekomstdroomer Edward Bellamy.
Verder nog eenige kleine, maar gezellige
rubrieken.
* *
Zyn apostolische rust, sterk vasthoudende kracht
en zy'n trachten naar strenge juistheid van rede
neering, maken v. Eeden zoo gehaat bij zijn
nerveuze tegenstanders en ook geëerd en zelfs
geheiligd, bij zyn vele vrienden.
Als hij de tijd rijp voelt om een daad te toonen,
dan komt er in elk geval lang doordacht, ge
degen werk. Massieve, ruim bedoelde gedichten
en gedachten.
Nu is er weer een nieuwe reeks Studies bij
Versluys verschenen. De titels er van wijzen al
den man aan, die in alle richtingen zijn tijd wil
doordringen, meeleven en begrijpen en de kwalen
er van met klaarheid van taal uit tracht te
branden.
Redekunstige Grondslag Kan Verstandhouding
heet de eerste en grootste studie. Het is zooiets
als een kleine Spinozistische Ethica.
Dan o. a. een diepgaande «toelichting tot »De
Broeders" en de druk bestreden beschouwingen
over de coöperatieve Rijkshoeven. Van Eeden
schrijft daar deze harde noot bij : »0ndanks zorg
vuldige kennisneming van de talrijke aanvallen
tegen deze stukken, heb ik geen reden kunnen
vinden iets in het oorspronkelijke te wijzigen."
*
Van den steeds productieven Couperus zal in
de a. s. Januari- Gids een novelle brilleeren, met
den aanlokkelijken naam: Psyche. F. R.
Hans BoiiteratuTs napieren,
ii.
Hans Bontemantel, geboren den Olsten Januari
1613, werd in 11)50 benoemd tot luitenant bij de
schutterij en drie jaren daarna verkozen tot
lid van de vroedschap. (1) 't Had hem waar
schijnlijk heel wat moeite gekost het zoover te
brengen, want de Amsterdamsche heeren die aan
het roer zaten, lieten niet zoo gemakkelijk een
eenvoudig burgerman al was> hij dan ook verre
van onvermogend tot den stuurstoel toe, als
hij geen lid was van het clubje, geen zoon, ge;-n
schoonzoon of oomzegaer van een der vroede
mannen, die zoo'n beetje in onderling overleg de
stedelijke baantjes verdeelden. Vermoedelijk is
het de heer van Purmerland geweest, - Frans
Banning Cocq, welken wij kennen van den
zoogenaamden schuttersmaaltijd die Hans op hè1
kussen hielp, en die, hadde hij wat langer geleefd
zich niet zou hebben geschaamd over deze pro
tectie, want Bontemantel's papieren leggen schier
op iedere bladzijde getuigenis af van 's mans
yver en werklust. Eenmaal tot eer en waardigheic
geroepen, nam hij met nauwgezetheid zyn taak
waar, ging de zaken na, stelde zich van allerlei
wetenswaardigheden op de hoogte, las veel en hield
getrouwelijk aanteekening van al hetgeen hy' hoorde
en zag Dit laatste nu, dat schier dagelijks noteeren
van allerlei feiten en praatjes, welke notities,
hetzij dadelijk, hetzij later, werden uitgewerkt
en tot een geheel gemaakt, is voor ons van groote
beteekenis, en heeft voor het nageslacht den naam
Bontemantel doen bewaren, waar deze anders zou
zy'n verloren gegaan met zoovele anderen, wier
nazaten allengs geheel opgingen in de groote
menigte.
Zonder deze papieren een gewoon lid der
Amsterdamsche vroedschap, die misschien in y'ver
heeft geexcelleerd, doch niets blyvends heeft ge
wrocht, thans een bekende persoonly'kheid, die
ten voile onze belangstelling wekt, van wien we
gaarne nog iets meer zouden weten. Want het is niet
genoeg, dat we vóór ons hebben allerlei
aanteekeningen van een Amsterdamschen tijdgenoot
der de Witten, wy moeten weten of de schrijver
vertrouwen verdient, of hij zich liet beïnvloeden.
't Is van belang na te gaan hoe hy stond tegen
over de machthebbenden van zijne dagen, met
wie by verkeerde, wat hij deed en naliet.
't Is zeker niet het minste deel van dr.
Kernkamp's arbeid geweest een beeld te ontwerpen van
Hans Bontemantel zelven, om daarna diens
aanteekeningen te toetsen aan hetgeen van elders be
kend is. Van Bonteuiantel's particulier leven is
weinig tot ons gekomen, doch hetgeen wy nu
van hem weten, is voldoende om dezen Amster
dammer te houden voor een zeer geloofwaardig
man, een beetje ydel, een beeije zelfgenoegzaam
misschien, zich nu en dan wat verheffende op
zyn voorname relatie, doch daarentegen ook weer
een kalm, bezadigd man, wars van geloofshaat.
Dit eenmaal vaststaande, zoo kunnen wy naar
hartelust grasduinen in Bontemantel's papieren
om ons denkbeeld te vormen van het doen en
laten der Amsterdamsche regenten in de '2e en
3e kwarthelft der 17e eeuw. Van alles krijgen
wij onder de oogen: intriges en schandaaltjes,
twisten en zelfs vechtpartijtjes, achterklap en
kwaadsprekerij, beruchte processen, ja, wat niet
al Telkens worden wij weer verrast met nieuwe
kijkjes" en onthullingen.
Men denke zich nu niet een soort van porno
grafische lectuur, een verzamelling van knipsels
uit libellen en blauwboehjes de Argussen en
Asmodeé's van die dagen verre van daar,
maar wel kan in het algemeen de waarschuwing
gelden, dat Bontemantel niet hoog genoeg heeft
Bestaan om van zijn tijdgenooten iets meer op te
merken, dan de kleinere en grootere vlekjes,
die ieder mensch meer of minder ontsieren. Hij
is de kamerdienaar voor wien geen enkel heer
een held is. Om de groote mannen van stad en
staat te teekenen hebben wij nog iets meer noodig
dan de kleine vlekjes, welke Bontemantel ons
geeft. Hiervan Dr. Kernkamp een verwyt te maken
zou even dwaas zijn, als aan tafel geen messen
te dulden, wijl kleine kinderen er zich mede
snijden kunnen. Integendeel, die kleine trekjes
kunnen wij niet missen, willen wij het beeld vol
tooien van ons Amsterdam in de 17e eeuw. Het
ongeluk heeft daarbij gewild, dat Hans Bonte
mantel nimmer is doorgedrongen tot Burger
meesterskamer. In den Raad kon jaren lai g niets
omgaan zonder hem, in de schepenbank werd hij
meer en meer de vraagbaak, doch hij behoorde
niet tot de uitverkorenen, wien het gegeven was
zich burgemeester te noemen van de alom ver
maarde hoofdstad Amsterdam, van de stad aan
Amstel en IJ, die jaren lang voor een goed deel
de politiek van heel Europa beheerschte.
Kunnen wij dat betreuren, nochtans moeten wij
hoogst dankbaar zijn met hetgeen ons gegeven
is, want behalve die kijkjes op het meer intieme
leven der machthebbenden van Bontemantel's
dagen, krijgen wij ook een treffend beeld van
de rech spraak uit zijn tijd, gezwegen nog van
vele bijzonderheden omtrent de vroedschap, de
jaarlijksche verkiezingen de financiën, het cere
monieel e. d. Zoo vernemen wij veel wat ons
van elders niet bekend is, om de eenvoudige
reden, dat onze vroede voorvaderen niet alleen
het publiek in hunne vergaderingen weerden,
maar zelfs heel weinig in de notulen deden
aanteekenen. Derhalve vinden wij meestal in de
vroedschapsrechten e. d. alleen vermeldt dat »na
ampele discussie werd besloten" tot dit of dat.
Bontemantel evenwel is guller, hij vertelt meestal
uitvoerig wat er alzoo in de vergadering is
verhandeld, en deelt opmerkingen en uitvallen
mede, welke zelfs heden ten dage in of'fïcieele
verslagen nog wel eens geschrapt worden.
Dr. Kernkamp heeft zijn aanvankelijk voor
nemen om aan de inleiding van zijn
Bontemanteluitgave een uitgewerkte schets toe te voegen van
de regeering en de regenten van Amsterdam in
het eerste stadhouderlooze tijdvak en het begin
van de regeering van Willem III, achterwege
gelaten o. a. wijl hij hoopt binnen een niet al te
langen tijd haar elders aan te bieden aan een
kring van lezers, niet uitsluitend uit vakgenooten
bestaande. Ook om die reden meen ik mij in
deze aankondiging van de Bontemantel-uitgave te
moeten beperken, Dr. Kernkamp's arbeid zou anders
lichtelijk aanleiding hebben gegeven om een popu
laire schets te leveren van die regeering, waarbij
dan een en ander uit de Bontemantel-papieren meer
op den voorgrond zou treden. Yan allerlei brok
stukken maakte ik reeds elders een dankbaar
gebruik.
Om nu verder niet verkeerd te worden ver
staan, dien ik hier op te merken, dat het
eigenlijk onjuist is te spreken van een
Bjntemamel-uitgave. Immers dr. Kernkamp publiceerde
slechts een deel van de papieren, doch wat hij
gaf is zeker het belangrijkste en voornaamste, en
dat te meer, wijl hij verschillende aanteekeningen
van Bontemantel, in allerlei stukken verspreid,
samen bracht. De bonte mengeling is door hem
geordend; het overbodige weggelaten, het ont
brekende zooveel mogelijk aangevuld door allerlei
stukken, hetzij van Bontemantel zelven, hetzij
ter opheldering uit betrouwbare bronnen.
Niet gering is aldus de verdienste van dezen
Utrechtschen geleerde. De kennis en toewijding
vooreen dergelijken arbeid vereischt, zijn moeielijk
te schatten, doch het moge dezen geschiedvorscher
een groote voldoening zijn, te weten, dat hij heeft
gegeven een onwaardeerbare bijdrage tot de ge
schiedenis van Amsterdam in den gulden tyd
der Republiek. F. A. B.
) In 1654 werd hy benoemd tot bewindhebber
der West-Indische companie, in 1667 tot wees
meester. Viermaal werd hij tot schepen gekozen
(1654, 1659, 1668 en 1671) telkens n jaar zit
ing hebbende, terwyl hy tot tweemalen toe (in
1688 en in 1671) nog een jaar aanbleef als pre
sident schepen. In 1672 nam hij korten tijd de
'unctien van schout waar. Ook nog andere be
trekkingen werden hem opgedragen.
Bij de verandering van de regeering even na
iet optreden van Willem III als stadhouder, moest
lij tot het ambtelooze leven terugkeeren.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard: Oda, door S. Hermina Croiset.
II. Naar het Noorden van Kennemerland,
door J. G. Veldheer, met illustraties nfa:
peneekeningen van den schrijver. Boeken stelen.
Kijkjes in het Laboratorinm van de firma
iuhn en Co., door Dr. J. C. Costerus, met af
meldingen naar photographiën. I. Uns logeetje,
door M. J. Salverdade Grave?Herderscheê. L
feuilleton.
Weekblad Imulinde, (Redactie: B,. A. van
Sandick en P. J. de Witt). Hindoes of Heidenen.
Men vonnis van het Hoog militair Gerechtshof;
ioor Sowidjojo. Irriaatiën en Landrente ; door
3 Indische journalistek. Indische pers:
Rapporteurs over de Indische begrootinn. Van
leutsz. De dollar-quaestie in Deli. Een
es uit Britsch-Indiê. Uit den Vreemde : Een
nieuwe expeditie naar Borneo. Een middel
tegen de pest.
iiiiiiiMiiiiiiniimiiiiiii
Onze Afgevaardigden,
1897 --19O1.
Portretten en Aanleekeningen.
Door de enorme aanvraag is
onze voorraad van bovenstaande
premie geheel uitgeput Een nieuwe
oplage is ter perse; binnen enkele
dagen kan weder aan de talrijke
aanvragen worden voldaan.
Amsterdam.
v. HOLKEMA & W AREN DORP.
iiiiiiiittniuifiiiiii
40 cents per regel.
TRADE
MARK.
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle soliede Wijnhandelaars
en bij de representanten
?4OO !? M \ \N <& BR l l V l UK,
te Amsterdam.
MEIJROOS & KALSHOVEN,
Arnhem.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
H. R A HR te Utrecht.
Pianofabriek.
Binnen- en Buitenl. Muziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Huurpiano's.
Tijdelijke controle Dr. K. GORTER, Groningen.