De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 5 december pagina 5

5 december 1897 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1067 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Sint Nicolaas avond aan boord, DOOR JUSTUS VAN MAURI& 't Wordt nou toch 'n beetje al te proestig, meneer! En ze beginnen van boven met water te gooien ook ??we zullen de tent maar op z'n welterusten leggen, zegt Kees de kwar tiermeester van het stoomschip dat, slingerend en stampend in den wind, door de hoogopgolvende Middellandsche zee zijn weg naar Genua vervolgt. 't Is vier December, de dag vóór St. Nicolaas en een aantal passagiers, heeren met een enkele dame, die tegen rooken kan, zit als een troepje verkleumde vogels in de rookkamer bijeen. De oude kolonel, een van het gewone viertal kaartspelers, die zich door weer noch wind van hun partijtje laten afhouden, kijkt knorrig naar de anderen, die door onophoudelijk babbelen en lachen, de aandacht van zijn overbuur, een O.-I. ambtenaar met verlof, afleiden van het spel. Asjeblieft, meneer Bergersma; kaarten of molensteenen, hè? Stoor je niet aan dat geleuter over Sint Niklaas, d'r komt toch niets van terecht, want als 't zoo doorblijft waaien ligt morgen de heele boel voor mirakel asjeblieft, ik speel gasco De kwartiermeester kijkt even in de deuropening en vraagt met een klein glimlachje op zijn verweerd gezicht: Kern el! uwes dekstoel is zooveel als kletsnat en omdat van wegens 't de eenige mooie is met geborduurdheid d'r an, wou ik 'm maar beneden in de kinderkamer zetten. Jawel, ga je gang maar neen! meneer Bergersma, dat lever je me niet, ik heb troefheer blijf at van die slag, ha, ba, ha! De wind wordt heviger, de zee onstuimiger en van tijd tot tijd slaat een golf, met geweldige kracht over het schip. De deur van de rookkamer wordt toegedaan. Een blauwige mist, scherp en prikkelend, blijft in de kleine ruimte hangen; de dame begint zachtjes te kuchen en wrijft nu en dan haar oogen. 't Wordt hier een bokkinghang, zucht een bleek zwak jongmensch die in het hoekje vlak naast den kolonel zit te lezen en n et zijn zakdoek het klamme zweet van zijn voor hoofd wischt. Zeg! lieve jongen zou je niet naar beneden gaan ! je krijgt de bollenkoorts, hoor! Ga op je couchet liggen, asjeblief t! anders tracteer je ons strakjes op je pas gebruikt ontbijt Klaveren troef! u komt uit meneer van Dalen. Neen ! waarachtig ik meen 't jongenlief, je houdt 't hier niet uit asjeblieft, de ponto! Goddorie we zitten hier als haring in 'n ton is me dat ook 'n weer! Ja overste, u heeft gelijk, ik ik Het jonge mensch, bleek om den neus wordend, met groote holle oogen voor zich uit starend, staat eensklaps op, stoot vrij onzacht de dame, die met den dikken controleur zit te domineeren op zij en komt nog juist bij tijds de deur uit. Hij valt bijna in de armen van den matroos, die de tent voortsjort en buigt zich, wind en weer niet tellend, over de verschansing. De kwartiermeester echiet toe en pruttelt: Wat weerga! wie gaat 'r nou teloevertover boord hangen? Da:ir! nou is je toppie al naar de maan! Afijn! je zal nog wel 'n ander petje beneden hebben; kom maar hier meneer ik zal je wel even een handje geven. Hou je maar aan me vast Ja! 't is nou geen pleizier hè, vooral als je geen sturdy boy bent. Goed dat je 't nou nog doet, meneer! als je maag vol Sinterklaaskoek zat zou je 't veel benauwder hebben. De jonge man komt, geholpen door Kees, beneden in het salon. Een paar dames, bleek met blauwe lippen en matte, omkringde oogen zitten aan een der tafels en drinken thee. Mtt je welnemen, mevrouwen! zegt in 't voorbijgaan Kees, die met iedereen familiaar ie, dat 's nou percies om 'i beet te krijgen. Ba! hij trekt een vies gezicht, ^- thee maakt je maag zóó rebelsch dat ie zjn fatsoen niet meer houdt; een tikkie brandewijn of elixter zou je heel wat meer dienstig wezen. Afijn ! itder z'n smaak ??kan uwee nou, meneer Haverstam? Hofmeester! breng 'r is wat conjak! Het jonge mensch is in zijn hut en de kwartiermeester komt terug. Jammer', van dien jongeheer! hij steekt in geen goed vel, ik heb 'n neef gehad, die zag d'r net zoo uit, ook zoo 'n mager, uitgepieterd klokhuis van een vent, die is op z'n vierentwintigste d'r uit gewaaid ! zegt hij zachtjes tot den hofmeester, die weer in 't buffet staat, en nog zachter : Dat zal morgen 'n goeie boel geven jij speelt voor Sinter klaas, hè? En wie is de zwarte jongen ? 't Koksmaatje l Zoo! nou dan zal 't wel goed gaan, dat's 'n eigen gereide, brutale snuiter maar 'k geloof dat 't spannen zal; d'r staat heel wat zee en 'n stevige bries. Hum! de dames zullen wel op apengapen komen. Kees gaat weer aan dek. In de kinderkamer is de linnenjufTrouw. een zeer corpulente vrouw, met een bepaald gedistingeerd Hègsch accent bezig om een Sint Nicolaas-costuum te maken. Een Indische dame, die zeebeerien heeft, zooals de koramandant beweert, zit bij haar. Zij heeft een kimono (een Japansche peignoir) afgestaan en de linnenjuffrouw garneert dat kleedingstuk met kant en goud galon. Op tafel ligt een mijter van bordpapier, een fraai stuk werk van den hof meester zelf, die daarvoor twee doozen. waarin dessertarti kelen geborgen waren, gesloopt heeft. O juffrouw, zij wor gheel mooi, ja! die japon voor Sinniklaas, ja! maar te kort, ju! Hoe doen wij daarvoor beter maken ? Der heb ik el veur gezorgd, mevrouw! de dikkert houdt de kimono voor haar geweldig ontwikkelde facade Ziet u ? Zóó slet 't heel rdig 'k heb er 'n stuk vl ggedoek onderen genèid. Allah! gheel mooi! O! lö- - u zou wezen gheel mooie Sinniklaas, ja, maar terlaloe gemoek, 'n beetje veel dik, ja! O gusjes, verheel u ik Sint Niklès giegelt de juffrouw, en dadelijk weer hoog ernstig: Ik, 'n vrouw, die el twee mennen dood heef. Kagihan '. twee ? U dus \veduw' ? Je, Mevrouw, el twèlf jèr och je! m'ri lètsten rnèn wès bepuld 'ri idél; 'k zèl 'm nooit kunnen vergeten .... Hum ! Zou u denken dèt we veur den zwèrlen knecht, hier mee volstèn kunnen ? Zij toont een gestreepte blauwe molton onderbroek, waar roode dwarslinten over zijn genaaid. Betoel, baadje ? ja! persies goed, maar wat gheel hij voor zijn O, ellerèrdigst! 'k heb ven Mevrouw Zwèrt 'n vuurroode blouse gekregen , der plekt de hofmeester goudpèpier op, sterretjes weet u? En op z'n hoofd krijgt hij'n metelotje van juffrouw Smits, met 'n beetje stroobloemen en pluuzen uit 't Mèkèrt-bouquet dat allijd op de piènino stèt en op z'n schoenen heb 'k gele sigèrenlintjes geroeid. En zijn kousen, ja, ? Zv\èrte'. 't moet verbeelden dat hij bloote beenen heef. heef U ook misschien zwerte hèndschoenen? O, neen ik niet, maar ik weten raad, ju! meneer Blikman, hij heef wel; hij in den rouw ik dadelijk hem vragen en de Indische dame met zeebeerien gaat schommelloopend naar het salon waar de bedoelde passagier in een hoekje alleen zit te lezen. * * * In het volkslogies zit de bootsman met een der jongens, een knappe blonde krullebol, bij een hoop uitgeplozen touw en vlas, hij maakt een baard en een pruik voor den Sint. De bootsman is een knutselaar, een man, die, volgens 't zeggen van den administrateur, een Manusje van alles is; »hij maakt met z'n handen wat z'n oogen zien." Nu heeft hij uit een ouden ronden hoed het kapje gegetrokken en naait daarop met groote steken zeilgaren kleine toefjes vlas, telkens op het hoofd van den jongen, de pruik in wording passend. Jantje, hou je kop stil, anders kan ik niet zien of de haren goed vallen. Hum! van onderen is ie goed waarom lach jij, zwabber ? 't Kietelt zoo in m'n nek bootsman. Dat hoort zóó Jantje dan krijgt Sinterklaas meteen een vrindelijke tronie de hofmeester kijkt gewoon, anders niet komiek. j Moet Sinterklaas dan altijd lachen bootsman? Aan wal niet maar aan boord wél hou je kop stil, 'k moet er nog meer op naaien van boven. Maak je d'r 'n scheiding in? Ben je nou heelemaal.... heb ie dan ooit 'n Sinter klaas met 'n pomadekop gezien ? Neen, maar!... Hou je snavel dan geef de kam 'reis? De bootsman kamt de vlasdraden een paar malen uit, naait weer nieuwe toefen over de anderen en zegt eindelijk : Zoo is ie mooi! nou de kuif' zit dan toch stil, beroerde jongen, hou 't ding vast langs je ooren. Een groote dot vlas, wordt boven op al het andere gelegd en vastgehecht. Au! ??Wat is er te *auwen"! j Je prikt in men kop, j Daar loop je niet pp, zit stil anders krijg je d'r een aanwaaier bij, geef'die schaar 'reis an zóó, allright! Bliksems! nou ziet 't ding er patent uit nou de baard nog. Zet nou je pruik voorzichtig af', zwabber! O, bootsman! Wat is er ? Je hebt m'n haar d'r ingenaaid' Hij kan d'r niet af! Wat klets je? Daar . . . gaat ie nou of gaat ie niet ? O, Jesis ! Au ! Au ! Zoo! pluk ne,u die paar haren d'r netjes uit en leg de pruik zoolang in m'n kooi! In de bakkerij is de bakker met zijn helper druk in de weer. Of 't schip ook slingert, stampt en schommelt als een nottdop op de fel bewogen golven, het, deert hen niet. /ij kneden en vormen het deeg met vaste hand tot tulbanden van ongeveer een half' pond zwaarte. Een repalrieerend onde-iolricier, bruin en mager, met de Atjeh-medaille op de borst, leunt tegen de deur en kijkt belangstellend naar binnen: 'n Heele corvee, bakkerlje! Nou! Allemaal Sinterklaaswerk? Ja sergeant! antwoordt de bakker even 't tappelend zweet met een doek van zijn voorhoofd veger. d. Je kan d'r warm van worden. 't Is anders vervloekt koud van daag! ? 't Is nou geen gekheid hoor! 'k Moet in de tachtig tul banden bakken voor de soldaatjes en de equipage en een hoop ietterbanket voor de passagiers de tok heit nou z'n handen ook vol als 't nou maar 'n beetje beter wér wordt is 't niemendal, maar als we zóó blijven slingeren is 't zonde van de bovenst beste specie, die we voor de bakkerij gebruiken, want letterbanket is 'n zware kost, die 'n zeezieke maag niet verdraagt, 't Werk is me nooit teveel, sergeant, maar ik bak geen boterletters om ze voor de visschen te zien gooien en dfuir loopt 't op. 't Is alevel toch al zulk raar volk, die passagiers hoe fijner van soort, hoe minder dat ze van inhoud en maaggehalte bennen. Jullie tulbanden bennen ook opperbest, zie je, allemaal puik van constructie met plenty krenten, sucade en rozijnen d'r in, rnaar niet zoo zwaar bewerkt met boter. Ze moesten 't om draaien : voor die slappe magen, de tulbanden en de boter letters voor jullie (lic zooveel als meer gewend bennen aan zwarigheid, een tikkie klare en sufiisariter specie. Bij jullie zou 'ter beter inblijven afijn ! 't is mijn n en 't zelfde ik bak maar raak maar ik zeg alsnog: als 't boeltje niet in 't menschelijk nu blijft is 't waarachtig zonde voor God! maat geef' de blom 'r is aan en strooi nog wal, suiker door 't beslag; daar heb je nou de kok, die maakt al drie dagen lang borstplaten met agrement voor de eerste klasse en voor de tweede klasse zonder tierelantijntjes Ik voor rnijn, zie je, hou 't niet de laatste, sergeant! want al dat gewriernel en gevinger op die suiker geef' ik present ik heb ze liever zóó rnaar gewoon, zooals ze van d'r moer komen. Neen! dankje, sergeant, onder m'n werk kan ik niet pruimen, je kan nooit weten hoe 'n blaadje tabak in je beslag raakt, en dat vlcU niet. Ja, 'n sigaar wil ik wel van je hebben, die rook ik van avond! - Bakker! Wat blieft, hofmeester! Je moet zorgen, dat er morgenochtend versch krentebrood ook is de administrateur heeft 't daar net opgegeven. Is ie bcduveld! Nou nog kiente-brood ook? Ja wel zeker ik heb daar niks te doen ! Tulband, koek, brood, krente brood. God zal me helpen ! ik heb maar twee handen aan rn'n lijf..... O ! is L' daar meneer ! jawel meneer, de hof meester heeft 'tme net gezeid, 'k zal d'r voor zorgen, meneer! O ja! 't gaat wel, meneer we zullen wel 'n beetje poot-an spelen. Ajo ! maat, vooruit! sta niette zaniken zeker! meneer, versch krentebrood 't zal er wezen.... Kijk 'm daar gaan hij hoeft 't niet te bakken, hij kan kommandeeren, ??voor mijn part is 't nooit Sinterklaas. De administrateur, die aan kok, bakker, sappieboer en bottelier zijn orders is gaan geven, keert terug naar zijn hut erl neemt uit een doos een paar nette kleine surprisescartonnages, die hij met meer andere te Port Saïd heeft ge kocht om voor de passagiers als cadeaux te worden gebruikt. Hij begeeft zich naar een leegstaande familiehut, eerste klasse, waar op de couchette kistjes vol bonbons, chocolade figuren, pistaches en dragees zijn uitgestald. Twee, voor de zeeziekte immune passagiers zijn daar bezigde surprises te vullen en in te pakken. Hij tikt aan. Wie daar ? klinkt 't van binnen. - Ik! Q! administrateur is u 't ? Kom er in, we zijn al een heel eind op streek we hebben de pakjes bijna klaar. Mooi! ik heb hier nog een paar aardigheden om te vullen. Hoe is 't met de versjes? Ik schrijf' juist het laatste, dat 's voor den kolonel dien hebben we dat leuke bonbon-doosje toegedacht, met die speelkaarten er op luister eens: Kern el! u speelt graag kaart, Daarvoor is u vermaard, Over geheel de aard ! P^n daarom schenkt de Sint, Die u zoozeer bemint, Trots, storm en zee en wind, U dit zeer fraai cadeau, Vol chocolaad O, zoo! Heel goed ! en de andere gedichten ? O. die zijn naar rato! Heeren ! 'k maak je mijn compliment als die ge dichten geen panactën tegen de zeeziekte zijn laat ik me kielhalen ! Niet sarcastisch worden, administrateur! God zal me bewaren, hoop ik ! Ik ben u veel te dankbaar voor al de moeite die u je hebt getroost. En hoe zullen we nu de zaak verder en t a meeren ? Wel! Wij hebben zóó gedacht: Als nu de kommandant aan tafel, als de passagiers in het salon vereenigd zijn, zou willtn zeggen, dat de Sint met een extra boot aan boord is gearriveerd, of zoo iets, dan zijn ze geprepareerd en later kan de hofmeester dan met 't koksiuaatje eeir mand binnen brengen met de cadeautjes en kan hij een kleine speech afsteken die hebben we ook al voor hem geschreven. Daarna houdt hij uitdeeling een beetje strooien er bijen de festiviteit is in orde! Uitmuntend! we zullen hoop ik een pleizierigen avond hebben. II. Vijf' December. 't Weder is een weinig opgeklaard, de buien zijn minder hevig en het regent niet meer maar toch slingert de boot sterk genoeg om het meerendeel der passagiers onwel temaken. Het eiland Monte Christo is in zicht geweest, nu nadert het, stoomschip Klba. Alk s gaat aan boord zijn gewonen, regelmatigen gang. Er is ontbeten, gelunchd en gebitterd?alles behoorlijk op tijd. Aan Jij wandelen een paar passagiers, met overjassen aan eri omhoog gezellen kraag, heen en wér. Beroerd weer! zegt de ren, ik kan me nog niet wennen aan elie kou k wou dat 'k nog goed en wel op Java zat; nu begint 't lieve leven weer, dat satansche klimaat gaat me nu al in de botten zitten. Ga dan berieden in het salon, meneer Vinkers. Ba! 'k zou je danken, daar is 't me weer te onfrisch en je ziet er niet andere dan vi-rvelende, landziekige vrou wen en drensende kinderen. De eene juffrouw ligt op de bank, languit te dreinen en de ar.elere hangt als een slappe vaatdoek over de tafel en dan die weérlichtsche kinderen ; ze zaniken den heelen tijd over Sinterklaas, je wordt er misselijk van. Kom ! 't zijn kinderen, ze hopen op een pretje van avond. 't Zal wat lekkers wezen -- je zult zien er komt niets van te-recht, want tegen den avond zal 't wel weer wat harder gaan waaien wat denk jij er van Kees ? De kwartiei meester, die juist naast hen is gekomen rnet een paar kinderen, elie even een luchtje moeten scheppen, aan de; hand vraagt rnet een leuk gezicht: Wüblief' meneer? Neen, niet loslaten Njo! Kees moet op je passen dat je niet voor de haaien gaat, iiefie. Of .je niet denkt dat we van avond wér slechter weerkrijgen ? Kees kijkt even naar de lucht, verzet met zijn tong zijn versnapering van de rechterwang in de linker en antwoordt dan: Nou, dut kan wel gebeuren als we Elba achter den rug hebben; dr' staat ne>g al wat zee en 't ziet er daar onder ele-n wind wel naar uit of' we van avond een beetje aan 't springen zullen keimen. Jongejufi'iouw, blijf nou even zoet slaan, we gaan dadelijk naar de kippetjes kijken, hoor! Maar als 't niet zóó is, meneer, elan ik het niet helpen .... heit u anders nog iets ? Dankje! Ah, daar is de dokter; waar heb je zoolang gezeten. vandaag dokter! 'k Heb vast wat laxeerwater en pilletjes voor jelui klaar gemaakt tegen morgen. Wel zoo ! Waarom ? -~ Och ! na zeio'n Sinterklaas-ayonel zullen de magen aardig van streek wezen ; 'n mooie uilvinding zoo'n feest letter banket en marsepijn is heerlijk goeeije voor ons, medici! Hoezoo ? Je krijgt er zulke prachtige obstructies varr. Egoïst! Beste meneer! ik heb zóó weinig te doen tegenwoordig, hier aan boo_rd, dat ik me schaam om m'n gage te toucheeren. 'n Mooie aesculaap ben je d'r zijn zeezieken genoeg, waarom cureer je elie niet V Daar is gcem kruiel voor gewassen tot nog toe.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl