Historisch Archief 1877-1940
No 1067
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAMEjS.
Als men maar wist!
Hilda van Suylenburg, door C.
GOEDKOOP?DE JONG VAN BEEK EN
DOXK., Amst. Scheltema & Holkema.
Als men maar wist gemeenlijk is er wel,
?wat men zoekt, doch gelukt het niet dit te vinden.
Een paar jaren geleden kreeg het bestuur vaa
de Vereeaiging voor Vrouwenkiesrecht de gedachte
om in feuilletonvorm een beeld te geven van de
den vrouwen aanstoot gevende wetsartikelen en
sociale toestanden, in de meening, dat dit wel een
van de doeltreffendste wijze zou zijn, om de nu
nog met gesloten oogen rondloopende vrouwen tot
zelfbewustzijn te brengen en den mannen, edel
genoeg om hulp te willen bieden als zij maar juist
zagen, den eenigen weg tot afdoende verbetering
te wijzen. De persoon daartoe bekwaam en bereid,
werd niet gevonden.
Hoe zoo?
Wel, doordien mevrouw C. Goedkoop?De Jong
van Beek en Donk toen nog niet actief had deel
genomen aan het openbare leven. Hoewel ze be
stond, was ze niet te vinden.
Met deze weinige woorden meen ik het onlangs
?verschenen boek: Hilda van Suylenburg te
hebben gekarakteriseerd.
Het verhaal zelf was de schrijfster stellig geen
hoofdzaak; het is in elkaar gezet om het doel, en
zal wel betrekkelijk weinig fantasie bevatten. De
lezer staat voor beelden uit het werkelijke en
dagelijksche leven tot kenschetsing van toestan
den, die verschrikkelijk zijn en ongetwijfeld grooten
deels zoo zullen blijven, zoolang niet wordt erkend
en diens overeenkomstig gehandeld, dat het groote
sociale vraagstuk zich meerendeels, indien niet
geheel, oplost in het vrouwenvraagstuk, hetwelk,
wat de vrouwen uit den vierden stand aangaat,
een kreet is om ontheffing van te langdungen en
te zwaren arbeid, nog wel vergolden met
hongerloon, en, vlak tegenovergesteld, wat de vrouwen
uit den derden stand betreft, een vraag om werk,
gelijk ook door mej. Meyboom in de Vragen
des t ij d s van October is betoogd.
Op de eerste bladzijde van mijn Beroeps
keuze der vrouw staat: yDe 19de eeuw
spoedt ten einde. Veel is er in die honderd jaren
geschied en veranderd; stellig ook wat betreft de
positie der vrouw. Het huishouden en wat daarbij
behoort, was tot zoowat het midden van genoemd
tijdperk het werk voor de vrouwen van den ge
goeden middenstand. Zij, getrouwd of ongetrouwd,
knoopten den eenen dag aan den ander met bezig
heden haar door onze maatschappij van stoom.
werktuigen grootendeels uit de hand genomen. De
vrouw kreeg tijd te harer besebikkmg."
Och ja, niets dan tevreden middenklas-vrouweu
zouden we hebben, wanneer die alles op losse
schroeven zettende stoomkracht maar niet ontdekt
?ware, of liever we dienen toch eerlijk te wezen
en niet de schuld op een man te schuiven, wan
neer een vrouw haar draagt indien zekere
dienstmaagd maar wat minder vluchtig het deksel
op den theeketel had gezet dit was immers
volgens de legende de aanleiding tot de vinding
der stoomkracht?
Waren we nog maar gedwongen zelf ons garen
en onze wol te spinnen; ons gebruikte goed te
wasschen, plakken, rekken, vouwen en persen;
hadden we nog maar onzen inmaak- en slachttijd,
alle vrouwen van den derden stand zouden zich
terecht gevoelen in onze o zoo beste maatschappij!
Is het denkbaar, dat de waarheid dezer bewe
ring twijfel wekt, zeker is, dat in de dagen van
ouds de huiselijke beslommeringen den meer of
min gegoeden werk gaven, dat nuttig zelfs onont
beerlijk was, terwijl haar fraaie
handwerkjesfabrikage onzer dagen gewoonlijk onfraai is, veelal
ondoelmatig en steeds geestdoodend. Menigeen
graaft haar werkelijke ik een graf, terwijl ze
krulletjes en bloempjes te voorschijn brengt op
laken of stramien.
In Hilda van Suylenburg wordt het leven en
de opvoeding van de vrouwen en meisjes der
hoogste standen in al haar onbeduidendheid zonder
genade tentoongesteld. Jakob van Lennep deed
mevrouw Goekoop dit voor in zijn Klaasje
Zevenster, wat de Amsterdamsche
geldaristokratie betreft, en 't zal baar wel gaan als
hem: het werd hem erg kwalijk genomen ; te meer
wijl het onmogelijk was te beweren, dat hij sprak
over toestanden hem vreemd, of tenminste niet
voldoende bekend. Jakob van Lennep behoorde
tot de Amsterdamsche patriciërs; hij kende ze
van haver tot garst. Zoo mevrouw Goekoop de
hooge Haagsche kringen vandaar dat beiden
treffen. Ze doen pijn; trouwens niet uit hard
vochtigheid, hoewel bewust, maar omdat nu een
maal geen kwaad is te keeren, indien, het bestaan
niet wordt vermoed.
In Hilda van Suylenburg wordt het Burgerlijk
Wetboek aan de kaak gesteld. Een voor een,
hoewel niet na elkaar, worden er de artikelen in
behandeld van een wetboek, dat, een zich beschaafd
achtend land ten schande is; niet in dorren
juristenvorm en stijl, maar tintelend van gloed en
bezielins. Het lage en onwaardige van het huwelijk,
zooals het door de wet is gemaakt, wordt er in
tentoon gesteld. Of is het niet walgelijk ik
weet geen juister woord dat in onze maatschappij
door en. vanwege liet Burgerlijk Wetboek er voor de
vrouw geen mooier positie is dan weduwe z ij n.
Ongehuwd bezit ze wel de persoonlijke vrijheid,
die de gehuwde vrouw mist, maar zij heeft get:u
recht moeder te zijn, terwijl het moederschap voor
de goedgeaarde vrouw een deel is van haar wezen.
.Eerst na den dood van den echtgenoot is de vrouw
werkelijk inensch; heeft ze vrijheid vaa beweging,
mag ze haar geld beheeren, en krijgt ze recht op
haar kinderen. Wanneer de meeste mannen niet
beter waren dan de wetten, voor de geestelijk ge
adelde vrouw zou de huwelijksstaat niet te dra
gen zijn.
Hoe echter het Burg. Wetboek ook spreke, het
huwelijk als zieleband tussehcii twee wezeas kan
het niet raken, Zoo dan is Hilda van Suylenburg
een warm pleidooi voor het innig mooie huwelijk,
hetwelk alleen mogelijk is, wanneer het zonder de
minste bijoogmerken wordt aangegaan.
Weg met de huwelijksjacht, die geleidelijk zal
verminderen, wanneer de opvoeding der meisjes
heen voert naar zelfeerbiediging. Te hoog zich
achten om zich te verkoopen zij het ook
wettelijk zal de vrouw, wanneer ze weet in
eigen onderhoud te kunnen voorzien. Het is dus
het mooie huwelijk, dat eischt: volledige opleiding
voor het meisje.
lu Hilda van Suylenburg vind"n wij met
harttreffende kleuren geschilderd, waarheen onze
tweeërlei moraliteitsstaudaard leidt: vele onschul
digen worden er door vernietigd of getroffen ten
doode toe, en den mannen zelf is dat meten met
ongelijke maat ten vloek.
In Hilda van Suyleuburg ja, in Hilda van
Suylenburg staat nog heel wat meer.
Och, als men maar wist!
ledere vrouw en iederen man ??zij de lezing
van dit boek, geschreven in hartetaal, aanbevolen.
Ook voor het jonge meisje vormt het gezonde
lectuur, want al bevat het dingen, die slechts de
wereldwijze kan begrijpen en die hem doen sidderen,
ruwe woorden komen er niet in voor en grove of
verbeelding prikkelende tooneelen evenmin.
Dat het boek vrij duur is ?4.90 behoeft
den lezerskring niet te vernauwen. Waarom anders
bestaan er leesgezelschappen en leesbibliotheken!
EMSE A. HAIGHTON.
Amst., 23 Nov. 1897.
Heerentoilet.
Een Duitsch diplomaat in den vreemde geeft
aan zijn landgenooten, die in de buitenlandsche
hoofdsteden in »de wereld" willen gaan, goeden
raad in een geestig opstel. Misschien vinden
dames deze verhandeling over heerenmode en
gebruiken ook wel amusant.
»Peter Schlemiehl was een ongelukkige, omdat
bij geen schaduw had, waarde vriend, gij znlt
ongelukkig zijn, als ge geen «smoking" hebt
Misschien weet ge niet eens wat dat is; ga dan
naar een duren kleermaker, die zal er wel voor
zorgen. Ge kunt niet gelooven, hoeveel mens 'hen
ik in het buitenland een treurige rol zag spelen,
alleen omdat dit kleedingstuk hun ontbrak. Als
uitgestotenen slopen ze van hoekje tot hoekje,
onder den medelijdenden glimlach van verachtelijke
rastaqtiouïrcs. Wij Duitschers kunnen er nog al
toos niet toe besluiten, aan de mode zekere con
cessies te doen, en dat doet ons, niet bij ons,
maar in 't buitenland, kwaad.
Het is 10 uur 's morgens; de knecht brengt
me een visitekaartje: Paul von X...., luitenant
bij het .. . ste regiment. Ik ontvang hem. Een
slanke, blonde jonge man komt binnen, in frac
en witte das, lichtgrijze handschoenen, onberis
pelijke chapeau claque. Hij neemt plaats en wij
babbelen. Wij worden wat vertrouwelijker en
dan. vraag ik den braven knaap :
Waarom, in godsnaam, draag je dat plecht
gewaad ?
Is dat niet naar behooren? luidt de weder
vraag.
Ik stel mijn jongen vriend gerust en hij ant
woordde goedig:
. Ja, wij officieren weten met »het politiek"
niet zoo precies den weg.
Wij scheiden en spreken af, om S uur in de
Club International te eten. De luitenant ver
schijnt precies op tijd, /ieure militaire, in lange
gekleede jas, lichten pantalon, lange witte das,
met roode bloempjes gebrocheerd. Alles ziet
met verbazing den vreemdeling aan ; C1 est tin
officier allemand, je fiis parie mille /miics, zegt
er een. Men gaat zitten aan een tafel, waar
enkel smokings zijn, zonder n uitzondering;
mijn luitenant voelt zich niet op zijn gemak, hij
wordt vreemd aangekeken en het wordt er niet
beter op als hij zich onder het noemen van zijn
naam snel aan al de heeren voorstelt, zooals hij
dat tbuis gewoon is. Ik praat maar door tegen
hem en laat hem niet aan 't woord komen; hij
praat Gallisch »vrij naar Ploetz", en het is
vraimcnt pitoyalile.
Een tweede geval: Majoor X., te dejeuneeren
by den Duitschen gezant. Hij verschijnt in frac
en ordeketen, lichtbruine broek en witte das
met blauwe bloemen. Wij herademden toen hij
weg was; de anderen vroegen naar zijn verdien
sten niet, maar vonden hem un dvüle <lc ftiatoM.
Iets dergelijks bij een paar l<>-e a'c/ock tea'n. Zijne
Excellentie verzocht mij, onzen landgenoot, die
daar in frac en witte das verscheen, ongemerkt
op bet balcon te lokken, hem bet uitzicht te laten
kijken en zoo onschadelijk te maken. Ik bewees
den ongelukkige dezen dienst; bij de conver
satie, waar hij alleen »wui" en >nong" aan kon
bijdragen, miste men bem hij toch niet erg.
Dit als illustratie voor mijn grondregel : zorg
dat ge een «smoking" hebt. Maar er is meer.
Onder de reisbenoodigheden moet ook een «tub"
zijn van caoutchouc, en ge moet u wennen daar
iederen morgen in te gaan. Dat doet »men".
Voor het scheren beveel ik u een scheerschaaf
aan, die ge ook in spoor of op de stoomboot ge
bruiken kunt. Voorts het toilet. Ge bezit natuur
lijk overhemden met boord en manchetten er aan ;
de losse zijn uit de mode. Men beeft daar
tegen aangevoerd -. jawel, dan moet ik iederen
dag een schoon aantrekken. Nu, dat doet ge
dan maar ! ub en dagelijks geheel schoon goed
behooren in de hoofdsteden tot de grondregels
der zindelijkheid.
Verder 's morgens gekleurde das. niet te bont;
hoe de knoop gelegd moet worden, kan zelfs een
geleerde met eenige moeite wel leeren. Gemaakte
dassen zijn verbannen. Ook witteïJa, witte ook.
Tot geruststelling deel ik u mee dat de
zelfgeknoopte ook langer duren, dus goedkooper uit
komen, maar men moet er verscheidene hebben
en die afwisselend dragen.
Costuum van grijze, bruine of marineblauwe
stof; geen jas met zakken van achteren, enkel
jacquets, die kan men tegenwoordig tot 's avonds
dragen, en er overal mee komen, althans bij
heeren. Voor eene damesvisite neemt ge de
lange, gekleede jas of den »pandjes", van voren
schuin afgesneden. Den chapeaii claque draagt men
niet meer; ge kunt hem op soirée's bij den frac
afdragen. Den hoogen hoed kunt ge missen, als
ge geen plechtigheden, doopen, trouwen, begra
fenis-en wilt bijwonen ; gij kunt hem dan bij de
gekleede jas draden ; daar behoort dan de lange
das met doekspeld bij. De handschoen speelt
een heel onbeduidende rol; men houdt ze in den
salon meest in de hand. De schoenen komen er
meer op aan. Laarzen met schachten bestaan
voor den stedeling niet meer ; het is alles
knoopbottines ; tot het visiteuur zyn de gele schoenen
met veters gemakkelijk en practisch. Overschoenen
draagt men wel, althans men verschijnt niet met
bemodderde schoenen.
Vóór tafel verkleedt men zich geheel; aange
naam verfrischt trekt men den zwarten pantalon,
het zwarte of witte vest en den veelgeprezen
smoking aan; daarhy de zwarte das, zelf geknoopt,
meest van satijn. In dat costuum blijft men den
ganschen avond. Bij diners en soirees met dames:
rok en witte das (de witte das nooit van satijn).
Het is het beste, verschillende pakken te be
zitten en ze afwisselend te dragen; men moet
ze niet ophangen, maar laten liggen, de pantalon
weer in de plooi. Meen niet dat ik een fat ben;
dat alles kost mij maar heel weinig tijd daags;
ik houd nog wel wat over voor nuttige dingen.
Ik heb bij voorbeeld Fransch leeren praten, iets dat
niemand verzuimen moest die op reis gaat, want
daaraan hebben de omstandigheden niets ver
anderd : men komt er nog de wereld mee door.
Orderosetten daarentegen moet men thuis laten;
men wordt er voor een dansmeester of een
chevalier d'industrie mee aangezien. Eindelijk -. stel
u niet, naar Duitsche manier, dadelijk aan iedereen
voor. Dat komt wel terecht. Vraag ook niet
terstond naar iemands rang; daar hecht men in
het buitenland niet aan. liedeneer niet luid in
restaurants, vooral niet om u te beklagen, dat er
geim varkensooren met zuurkool op het menu
staan, en zeg, als ge opstaat, niet -Mahlzeit"
maar »adieu".
J)e litteratuur voor de jei/t/il. De
koningin en de fiets. 3f.lle. Chiuirin.
Viiilekuu.wten-a.lbxm. liilrfiolheck roor
de rroiuvenf[n(testie. Lon/j'ci. Kook
boek voor baki'ischjcs. I/ccejilcn.
In Duitschland is een vereeniging tot «Her
vorming der litteratuur voor de jeugd" gesticht,
die, wanneer zij goed gedirigeerd wordt, zeker
wel veel nut kan doen, maar die ook even ge
makkelijk verkeerd kan werken. liet komt alleen
op het bestuur aan; men moet den klank der
j namen weten om de richting te beoordeelen De
werkzaamheid der vereeniging bestaat in het
onderzoeken en schiften van al wat voor jonge
meisjes tusschen l'2 en 20 jaar in den handel
gebracht wordt; het resultaat van dit onderzoek
wordt opgenomen in het orgaan der vereeniging,
Losc Ittiitter, dat eenmaal in de maand verschijnt.
Een aantal uitgeversiirma's zenden hun boeken
geregeld in. Men kan lid worden voor l',-mark
en ontvangt dan het tijdschrift, of men kan alleen
het tijdschrift ontvangen voor l mark 's jaars.
Penningmeesteres is Frl. M. Mancke,
Weissenburgerstrasse "2',>, Berlin N.
* *
#
In de l'all Mail Gnxtte. leest men, onderden
titel »een teleurstelling voor koningin
Wilheli mina", bet volgende:
j >La reine s'ennuie. Naar men beweert, leeren
alle jongere vorstelijke personen in Europa
wielrijden of kennen het al, mat n droevige
uitzondering. Dit is de jonge koningin van
Nederland, die op haar laatste bezoek te Weenen
ook werd aangegrepen door het verlangen dat
men velomanie noemt. Een kostbare volmaakte
machine werd aangekocht en de koningin nam
l die mee naar huis, naar Holland.
! Maar hier, helaas, rees een bezwaar, «redenen
! van staat". De koningin-regentes vond dat het
! fietsen gevaar voor leven en lijf meebracht, en
toen de jonge wielrijdster driftig antwoordde,
j dat de machine haar zelve behoorde, antwoordde
j de regentes: «Ja, maar de koningin behoort niet
aan zich zelve." Koningin Emma vond nu. dat
de vraag zal eene koningin tietsen leeren of
i niet belangrijk genoeg was, om aan den Kaad
van State te worden voorgelegd, en hoewel haar
dochter al de koninklijke voorbeelden aanhaalde
die zij kon bedenken, alles was vergeefsch. De
lïaad van State besliste, naar gemeld wordt,
aldus: >0nder al de groote namen die Uwe Ma
jesteit aanhaalt, is niemand op wie het hoil van
j zoo tallooze onderdanen berust als op l'we
| Majesteit. Wij moeten er dus ernstig op
aanj dringen, boe gering het gevaar van wielrijden
l ook moge zijn, dat Uwe Majesteit er zich
gej nadiglijk van onthouden zal." Koningin
Wil| heimina was zeer spijtig ojer deze beslissing;
iiaar gemeld wordt lïeeft men baar met een
Shetlandscben pony zoeken te troosten."
* *
*
De eisch door Mlle Cliauvin bij bet Hof van
Parijs ingesteld, dat zij als rechtsgeleerde zou
worden toegelaten tot het all eggen van den eed
als advocate, is afgewezen. Het Hof voerde i#s
motief aan. dat volgens de wet geen vrouwen
als advocaten kunnen worden toegelaten. Dat is
dus uitstel : de Fransche vrouwen moeten nog
wachten, lïij den reactionnairen geest, die onder
da Kransche magistratuur heerscb t. is de uitspraak
niet geheel verwonderlijk; toch twijfelde men.
Voor Mlle ('liauvin komt bet er eigenlijk weinig
op aan, omdat zij geassocieerd is met haar broer,
die ook advocaat is; zij doet dus op het kantoor
de helft van zijn werk.
* *
i
Behalve de poëzie-, portret-, Ansichtskarten
en andere albums is er een nieuw uitgevonden,
het visitekaartjes-album. Zoo het heet, dient
het om shalfvergeten vrienden" in de herinnering
terug te roepen, Dan toch alleen de vrienden
die ons niet tbuis getroffen hebben. Het komt
ons voor, dat zulk een album eer een monument
van kinderachtige ijdelheid dan van vriendschap
zal zijn. De kaartjes van arme bloedverwanten
zullen er bij toeval uitblijven; die met kroontjes
zullen op de eerste bladzijden pralen, zooals men
ze nu in vele salons bovenaan midden op de
kaartencoupe kan zien liggen.
Het eenige geval waarin dit album gepast kan
schijnen is bij een huwelijk, een sterfgeval, een
zilveren feest, wanneer men alle herinneringen
van een bepaald oogenblik bij elkaar wil hebben.
Ook zouden ze kunnen dienen voor adressen,
als iedereen zijn adres op zijn kaartje bad, maar
ook weer niet het Duitsche model dat wij voor
oogen bebben, want hierbij zitten juist de hoeken
der kaartjes onder lintjes verborgen.
Te Berlijn is eene »Uibliothek zur Frauenfrage"
geopend, door toedoen van de vereeniging
»Frauenwohl" onder leiding van Frau Schulrat Cauer.
De bibliotheek is gevestigd in het door keizerin
Friadrich gestichte Victoria-Lyceum ; zij is nog
maar enkele uren per week geopend, en wel
tegen een entree van 10 pfennig ; men kan zich.
ook abonneeren voor .'! mark 's j aars, en dan
! boeken mee naar huis nemen. Er is reeds een
gedrukte catalogus van 500 nummers, dien men
;t !iO pfennig van de »lliblio'hekarin" Frl.
Gutmann, Victoria-Lyceum, Berlin W.,
Potsdamerstrasse .!8 :>'.), kan krijgen.
* *
*
Eene nieuwe stof voor handwerken is het
»louft'a", waar ook sponzen van gemaakt worden.
Het is eigenlijk het gedroogde en geperste vleesch
van eene Indische pompoensoort; men kan het
bij drogisten krijgen. Het laat zich knippen als
touw, st'ijlen, deelen, met zijde of wol benaaien,
en doet vooral als ondergrond heel aardig dienst,
omdat het eenigzins den indruk maakt van crème
kantwerk. Alle kleuren, levendig of zacbt, staan
er goed bij, maar vooral rose, vieux rose, lila,
lichtblauw, en ook crème satijn, dat bij den doffen
crème grond heel mooi afsteekt.
* *
*
Zeer bijzonder onder deze rubriek behoort
aanbevolen te worden het boek van mej. Jo van
Sloten, J)c jonge kooksler, een geïllustreerd kook
boek voor «bakvisschen". liet is geheel ingericht
naar de eiscben van dit speciale publiek; de
algemeene regels, die voor de huisvrouw van
zelf spreken en door de keukenmeid worden ge
minacht, zijn er met behoorlijken klem in uiteen
gezet, en daarna volgen een reeks van betrekkelijk
gemakkelijke recepten, uitvoerig behandeld. Dat
«zoetjes en toetjes" een groot deel van het boek
innemen, spreekt van zelf; aan koude spijzen
is ook heel veel gedaan. Tot de toepassing be
hoort veel tijd, redelijk wat geld en een goedige
geduldige keukenmeid.
De illustraties zijn aardig, maar er (als uit
een peperbus) fantastisch doorheen gestrooid. Ze
bebben geen verband met de recepten; wat bij
aardappels met room staat, behoort bij sauce n
la didlilc: de kok met den dampenden pudding
beboort niet bij de «koude schoteltjes"; enz.
Maar ze geven aan het boek een amusant aan
zien. In alle gerechten, op een paar na, is bet
gebruik van alcohol, zelfs van wijn vermeden.
*
<*
Terrine 'u, la prit/srtnne. In een vuurvaste
terrine legt men, om den anderen, lagen mager
rundvleesch en mager spek, telkens daartusschen
wat peterselie, gehakte uien, laurierbladen, peper,
zout en kruiderijen, en ten slotte een lepel bran
dewijn en twee lepels water. Men laat de spijs
in beete asch gaar worden, na de terrine herme
tisch gesloten te hebben ; als zij gaar is, neemt
men bet vet er af en discht haar in de terrine op.
fitokriscltcroqiietjes. Men kookt stokvisch en
aardappelen, teder afzonderlijk, mengt alles en
wrijft het fijn, hakt dan peterselie en maakt er
met deze, en vet of olie, balletjes ter groote van
eene noot van. Deze balletjes worden in eiwit
en daarna in broodkruim of paneermeel gerold,
in friture gebakken, en zeer warm, met peter
selie er omheen, opgedischt.
E-e.
. In memoriam A. G, f ertoeön,
Velen zullen hem gedenken als man van
omvangrijken werkkring, men zal zicb herinneren dat
bij was een groot bankier, voorzichtig staatsman,
uitgelezen leider van nijverheid en maatschap
pelijke instellingen, vernuftige geest en welsprekend
redenaar; men weet ook dat er geen
philanthropische beweging bestond of A. C. Wertheim
was er aan verbonden, doch hoe vele kleine,
nederige stille weldaden bij bewezen beeft. . . wie
zal ze tellen? God alleen!
Zijn liefde tot de monscben toonde zich voorai
in 't l'leiiie en ncdcriye. Overal, waar hij wist dat
een traan geschreid werd vond hij het der moeite
waard zijn aandacht, zijn tijd te geven.
Met zijn heengaan beeft het grootste hart van
Holland opgehouden to slaan. 'Wij zullen hem
nooit vergeten''.
Dit wensch ik te getuigen in naam van alle
arme acbterbuurtbewoners, in naam van tillen
die ooit in stilte een hulpzoekende band naar
hem uitstaken.