De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 12 december pagina 10

12 december 1897 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

l 10 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1068 te M (Punch.) BBITTANNIA : *Ik weet dat je een kranig ventje bent, Tommy, naar ik wou wel wat meer van je hebben." Beneden zijn tracht. (Juyend.) »"Wilt ge mijn man dit kopje koffie brengen ?" »Dat durf ik niet, mevrouw ! het is te klein." Met klieren op rei?. (Scraps.) Dragen, paatje ! dragen! Dra-a-gen ! hi, hi, hi ! SCHETSJES. NIEUWE UITGAVEN. Kalender 1X98. Assurantiemaatschappij tegen Brandschade, »De Nederlander". W. v. XES, Ernst des Jwens. Rotterdam. D. A. Daamen. Enkele opmerkingen omtrent een Outirerji-iret tot beteugeling der Levensreriekeriny door KES VAKMAN. Utrecht. G. W. LOVEKDAAL, Iluode en Witte Jlo:en. Groningen. J. B. Wolters. Nora's Kind, door VKSALIA. Amst. J. II. de Bussy. Armeniëin Europa. F.en schriftelijke imiiklucht, door LF.PSII:S. Uit het Duitsch door P. J. C. lm tipiegel, von J. II. DE VEEU. Selbstverslag des Verfassers J. II. de Veer. Voorschoten Drie en twintigste jaarverslag der Maatschappij tot opvoeding van wee~cn in l'et hnisf/e:i». Interieurs, door HKUJIAN HEUKIOI.VNS Jr. Amsterdam, II. J. W. Becht. Waarom lykrerbritnding rerboden? door Dr. A. C. HAUTEVEI.T. Maatschappij tot Kut van 't Algemeen. Amsterdam, S. L. van Looy. Bij den uitgever D. J. van der Wilk te Haarlem zal binnen kort verschijnen een bundeltje «Gedichten" van Ernestine (Mej. Moltzer) met een voorwoord van J°de Vries. Het boekje, dat 50 cents zal kosten, komt geheel ten voordeele van het Eigen Huis der Haarl. afdeeling van den Nederlandschen Protestanten hond. De inteekening op dit werkje is reeds heden opengesteld. De aardbeving in Windeby, Naar het Deensch. «Mormonen! Daar hoort men tegenwoordig niets meer van ! Neen, in den goeden, ouden tijd, ik meen voor een jaar of twintig, dertig toen bloeiden zy bepaald. In dien tijd was er geen dorp, waar zich geen profeet bevond, en geen mergelgroeve waarin niet werd gedoopt. Maar tegenwoordig! de arme menschen hebben niet eens meer vergunning, hun familieleven in Amerika voort te zetten! ' Hij, die zoo sprak, was een onlangs benoemd, betrekkelijk nog jong kantonrechter, en het publiek, tot hetwelk hij sprak, be stond uit zeven of acht dominé's, die, evenals bij zelf, de gasten waren van den proost en na het diner in de studeerkamer zaten te rooken. De proost trok een paar lichte theologische rimpels in zijn voorhoofd, en zeide, dat men zich toch erover moest verheugen, dat het Moraonendom eindelijk was gaan verminderen, maar toen hij zyn meening uitvoeriger wilde gaan ontwikkelen en toe lichten, haastte de kantonrechter zich te antwoorden: »0 ja, zeker, zeker ! Ik ben het natuurlijk volkomen met u eens, vooral omdat ik my zelf in alle bescheidenheid erop beroemen mag, indertijd de verbreiding van de leer der Mormonen in een geheele gemeente te hebben tegengehouden. »Neen maar ! werkelijk ?" »Ja zeker, voor ongeveer dertig jaar." »Wat! !" »Ja, voor ongeveer dertig jaar." »Mag ik, zonder indiscreet te zijn, u vragen, hoe oud " »Met genoegen, ik ben twee en veertig." »Dan moet ga al op zeer jeugdigen leeftijd zijn opgetreden als beschermer van de kerk en de zedelijkheid !" »Ja, ik was al heel vroeg zedelijk ontwikkeld !" »Het zou werkelijk interessant zijn. de nadere bijzondere eens te hooren ...." »U bedoelt, op welke wijze ik de verbreiding van het Mormonisme heb tegengehouden V Wel, dat zat zóó in elkaar : Ik had een oom, die predikant was, dat wil zeggen, het was eigenlijk heelemaal geen oom van me, maar de beste vriend van myn vader, en daar hij maar een paar mijlen van de stad af woonde, waar ik, zooals u misschien bekend is, den grondslag van mijne opvoeding heb ontvangen, sprak het van zelf, dat ik al mijne vacanties en vele Zondagen buiten bij den dominéging door brengen, en dat ik daar een soort van tweede tehuis vond. De prettigste herinneringen uit mijn jeugd zijn verbonden aan de pastorie in Windeby. en ik kan bijvoorbeeld in deze studeerkamer niet nalaten, voortdurend aan de studeerkamer van mijn oom te denken. Nu, dat komt misschien wel, doordat de studeerkamers in alle pastoiieën in het heele land tot op zekere hoogte op elkaar gelijken. Ja, neem mij niet kwalijk, dat ik een weinig lyrisch word! maar de schrijftafel met de kerkboeken, de canapémet de portretten van overleden bisschoppen erover, de boekenkast en het pypenrek, alles hier in de kamer wekt oude herinneringen bij mij op, zelfs de barometer. Ja, uw barometer is natuurlijk een moderne aneroide-barometer, en dat was die van mijn oom natuurlijk niet; dat was een oude kwikzilver barometer in een wormstekige mahoniehouten kast en met het welbekende gedrukte schema, dat bovenaan begint met: »Zeer schoon" en onderaan eindigt met: «Aardbeving" en een kleine herinnering aan de beroemde aardbeving te Lissabon in Iï5f> erbij. Ik geloof eigenlijk niet, dat de barometer als weerprofeet veel waard was, maar zeker is het, dat Oom met de grootste aan dacht een maal of twaalf per dag erop keek, en daar de stand van den barometer niet alleen beslissend was ten opzichte van de quaestie, of men met het binnenhalen van de rogge vandaag al zou beginnen of niet, maar ook met betrekking tot vischpartyen en wandeltochten, speelde Oom's barometer in mijn jeugd een veel belangrijker rol, dan de mededeelingen vanhetmetereologisch instituut tegenwoordig doen. Ik herinner mij, dat ik op een dag, nadat ik den barometer lang en ernstig bekeken had, aan Oom vroeg, of er nu werkelijk een aardbeving zou komen, als het kwik tot aan het onderste streepje daalde, en nadat ik een bevestigend ant woord op mijn vraag had gekregen, was ik een tijd lang niet ge heel vrij van angst, wanneer het blinkende zuiltje begon te dalen. Maar ik wou eigenlijk over de Mormonen spreken. Eens op een zomer, toen ik mijn vacantie weer te Windeby doorbracht, ik zal toen zoowat twaalf jaar oud geweest zijn, werd er erg veel over gesproken, dat twee «Heiligen der laatste da gen", bijeenkomsten hielden in den omtrek, en dat er gevaar bestond, dat /ij verscheiden bekeerlingen zouden maken. Ik begreep natuurlijk niet, wat er eigenlijk aan de hand was, maar ik hoorde oom op bezorgden toon met den schoolmeester spreken, ik wist dat hij met zijn bijbel onder den arm naar de vergade ringen der profeten geweest was, en hun op donderenden toon had toegesproken, en van mijn boezemvriend, den herdersjongen Thomas, had ik vernomen, dat het daarop neerkwam, dat ze veel vrouwen wilden hebben en in een mergelgroeve gedoopt wilden worden, en daardoor was ik volkomen op de hoogte van de Mormoonsche dogmatiek. Op een Zaterdagmiddag kwam mijn bovengenoemde vriend Thomas bij mij, en deelde mij in vertrouwen mede, dat hij er achter gekomen was, dat Mette Marie 's avonds in de groote mergelgroeve op bet land van den burgemeester gedoopt zou worden. Die Mette, die op koster, der gemeente in een huisje woonde, was geregeld eiken avond dronken, en daar er hoe genaamd geen reden bestond tot de veronderstelling, dat zij dien dag een uitzondering op de regel zou maken, kwamen wij al heel gauw tot de conclusie, dat bet een prachtige grap zou zijn de plechtigheid bij te wonen, en daarom besloten wij, er stilletjes heen te gaan. Ongelukkiger wijze kwam ik Oom tegen, juist toen ik mij wilde verwijderen. »Waar wou je heen ?" vroeg bij. »0, nergens heen," antwoordde ik. Dat wasén erg dom antwoord, en natuurlijk kreeg Oom dadelijk argwaan en zeide, dat, als ik nergens naar toe wou, het ook maar het beste was thuis te blijven. ., Ja, ziet u, ik wou eigenlijk met Thomas naar de mergelgroeve gaan." Of ik me nu werkelijk weer net zoo vuil wou gaan maken als gisteren 'l »Neen, ik wou alleen maar een wandeling maken." »F]en wande ling V Naar de mergelgroeve van den burgemeester? Wil je me alsjeblieft de volgende leugen vertellen, want deze deugt niet," zeide oom, en het einde van de geschiedenis was natuurlijk, dat ik alles moest opbiechten, en dat oom in mijn plaats naar de mergelgroeve ging. waar de doopplechtigheid op zeer onzachte wijze door zijn komst werd verstoord. Den volgenden dag moest ik mee naar de kerk. Bijzonder groot was mijn vrome oplettendheid zeker niet, want ik dacht voort durend eraan, dat ik na het eten met Thomas uit wou gaan om karpers to gaan vangen, maar toch voelde ik een zekere mate van belangstelling, 10011 Oom ir, zijn pivek duidelijk genoeg toespelingen begon te maken op de valsche profeten, die als wolven in schaapskleeren in zijn kudde waren binnengeslopen, en toen hij in oud-testamentischen stijl voortging te beschrij ven, hoe de aarde zich zou openen om hen te verslinden, hoe de bergen zouden beven en hen verpletteren en vlammen uit den afgrond zouden opstijgen. Een erg diepen indruk maak ten de profetieën over mogelijke omwentelingen in de natuur echter niet op mij, want ik herinner mij, dat ik zelfs bezweek voor de verzoeking om een splinternieuwe vischhaak uit mijn zak te voorschijn te halen en er zoo lang mee te spelen, totdat zy in myn kiel bleef vastzitten. Ongelukkig had ik geen mes by my, waarmee ik het ding eruit kon sneden, zoodat ik, toen ik thuiskwam, tante om een schaar moest vragen, om mij van het corpus delicti te bevryden. »Zoo, dat was dus het ding, waarmee je onder de godsdienst oefening zat te spelen?" zeide Oom. »Ja, ik zag wel, dat je wat zat uit te voeren. Dat is een mooie manier van naar de kerk te gaan!" Oom was de beste man van de wereld en vooral de beste oom, die ooit bestaan heeft, maar onder de preek moest je stil zitten, en op dat punt verstond hij geen scherts. Het gevolg van mijn slecht gedrag van dien morgen was, dat ik dien middag, in plaats van karpers te gaan vangen, in Oom'sstudeerkamer werd opgesloten met den catechismus en een flink stuk uit mijn hoofd te leeren kreeg, terwijl oom en tante buiten in den tuin koffie zaten te drinken. Ik voelde mij natuurlijk diep gegriefd. Wat moest Thomas wel van my denken, wanneer ik zonder iets van my te laten hooren, niet op de afgesproken plaats verscheen ! En wat moest ik op een warmen zomermiddag in die donkere studeerkamer uitvoeren want uit den catechismus van buiten leeren, daartoe kon niemand my dwingen! Voorloopig ging ik maar voor het raam zitten en keek vol bitterheid naar buiten in den tuin, maar dat begon mij al gauw te vervelen; de eene wolk na de andere kwam aan den horizon opduiken, en het werd zoo ontzettend warm, dat men tenauwernood meer kon denken. Langzamerhand kwam ik in de liefelijke stemming, waarin jongens in een verbeterhuis, of misdadigers in de gevangenis zyn moeten, wanneer zy zonder zich om hun eigen lot te be kommeren, het heele gebouw in brand steken, alleen maar om verandering in den toestand te brengen en zich op hun bewakers te wreken, en eindelijk kwam ik zoover dat ik er alleen over dacht, hoe ik een ongeluk zou kunnen teweegbrengen. Ik keek eens rond in de kamer, en mijn blik viel op den barometer; het was mij ten strengste verboden, hem aan te raken, en daarom vond ik het een byzonder geschikt voorwerp om m\j mee bezig te houden. Ik schudde hem heen en weer, en probeerde het kwik naar boven en naar beneden te laten gaan. maar dat gelukte mij niet, telkens wanneer ik den barometer losliet, nam het kwik zijn plaats bij »storm en regen" weer in. Plotseling trokken de woorden »aardbevir.g (Lissabon 1755)" mijn aandacht. En op hetzelfde oogenblik schoot de gedachte my door het hoofd, dat het verrukkelijk zou zijn, hier in Windeby een klein aardbevinkje te doen plaats vinden, dat was niet meer of minder dan hun toekwam, Oom zoowel als den anderen! Maar daar ik, zooals ik reeds gezegd heb, het kwik niet naar omlaag kon krijgen, kwam ik op het zeer origineele denkbeeld, te probeeren, of het mij niet zou kunnen gelukken, het papier met het gedrukte schema erop achter het glas een beetje in de hoogte te trekken, dat zou natuurlyk dezelfde uitwerking hebben. Ja, dat ging! Ik slaagde erin, het papier van het hout los te maken, en met eenige moeite kreeg ik het zoover in de hoogte, dat het bovenste randje van de kwikzuil op n lijn stond met de aardbeving in Lissabon. Het was net bijtijds, want op hetzelfde oogenblik hoorde ik voetstappen in de gang, maar ik had nog juist den tijd, in een hoek naast de schrijftafel te gaan zitten met den catachismus in de hand, vóór dat Oom binnenkwam met een, paar menschen uit het dorp. Later hoorde ik, dat dit drie der invloedrijkste «uitverkorenen" waren, dat wil zeggen drie man nen (waaronder ook de burgemeester!) die wel is waar nog niet tot het Mormonendom waren overgegaan, maar er toch sterk over dachten, en nu gekomen waren, om den predikant te vragen, of het waar was, wat zij gehoord hadden, dat hij hen dien morgen kinderen Belials genoemd had, en of hij meende dat te kunnen verantwoorden. Ja, dat was volkomen waar. Oom wond zich hoe langer hoe meer op, hij herhaalde verscheiden zinnen uit zijn preek, namelijk alles over die wolven in schaapskleeren en het woeden der elementen, en begeleid door bet verwijderde gerommel van het naderende onweer, liep hij, heftig gesticuleerend en toornig sprekend in de kamer heen en weer, terwijl ik, hij had mij klaarblijkelijk vergeten! in mijn hoekje over den ondergang der wereld zat te philosopheeren en wel een beetje berouw begon te krijgen over mijn particuliere aardbeving. »Ja, ik herhaal het," zeide Oom, »ik sta in voor elk woord, dat ik gesproken heb: De leer, die hier op het oogenblik wordt verkondigd is die van den Anti-Christ, en het zou mij niet verwonderen, wanneer de dag van het laatste oordeel meer nabij was, dan men wel denkt, de dag, waarop de elementen zullen worden ontketend en maar wat ter wereld is dat!'/" riep hij plotseling uit, terwijl hij voor den barometer bleef staan. »Wat is dat?" Hij schudde den barometer een weinig, zooals hij altijd deed, maar het kwik bleef netjes bij Lissabon staan, en een luide donderslag, veel dichterbij dan de vorige, ratelde op dat oogenblik door de lucht. »Is dat niet een teeken van den Hemel", zeide hij, »een teeken, dat mijn woorden niet in den wind gesproken zijn! Gaat naar huis, mannen, gaat naar huis en beschermt uw woning en uw huisgezin! Er zal een onweer losbarsten, zooals in Windeby nog nooit beleefd is! Ziet gij, wat daar gedrukt staat: de groote aardbeving! Haast u, naar huis te gaan! Denkt aan hetgeen ik, uw oude dominé, u geleerd heb, en vergeet wat die schandelijke schepsels prediken! Verstaat gij mij wel? De dag van het jongste gerecht kan naderbij zijn, dan gij denkt!" Of de menschen in Windeby een heel duidelijke voorstelling met het woord aarbeving verbonden, weet ik niet, maar zij vlogen naar huis, dat is zeker. Xoodra zij de de deur uit waren, ging Oom naar den barometer en boog zich hij was erg bijziende erover heen. Op hetzelfde oogenblik kwam ik naderbij, vol berouw en ontzetting over de ontketening der elementen, die ik zoo onnadenkend had opgeroepen, maar zoodra hij mij zag, draa:de hij zich kalm om en zeide op een geheel anderen toon: »Aha, jongmensch, jij bent het dus, die aan den barometer heeft geknoeid ! Ja, dat iiad ik ook wel kunnen denken! Je verdiende eigenlijk een ernstige kastijding, maar," zeide hij met een fijn glimlachje, »het kan zijn, dat je vingervaardigaeid ditmaal van nut geweest is! Ja, laat ons alle vensters maar dicht doen, want in een oogenblik zal de bui wel losbarsten!" Ken aardbeving kwam er niet, maar wel een allerverschrikkelijkst onweer. De bliksem knetterde onophoudelijk, de donder rolde, alsof er boven in de lucht ik weet niet hoeveel regimenten artillerie aan het vechten waren, en de regen stroomde neer, alsof alle sluizen des hemels geopend waren. Op verscheidene plaatsen sloeg de bliksem in, zonder schade te veroorzaken, en een hooiberg, die voor het erf van den burgemeester stond, brandde in een paar oogenblikken af. Of het nu de krachtige profetieën van mijn oom waren, die de oorzaak ervan waren, of dat het de verwachte aardbeving was, dat kan ik natuurlijk niet met zekerheid zeggen, hoewel ik per soonlijk ervan overtuigd ben, dat het de aardbeving was, maar een feit is het, dat het van dien dag at' in Windeby uit was met de Mormonen. Geen enkele ziel ging meer tot het Mormonendom over, en zelfs Mette, wier doop gelukkig ver hinderd wa.s geworden, bracht de rest van haar vochtige dagen door als een besliste tegenstandster der veelwijverij. Er zijn menschen, die beweren, dat zij zelfs heeft opgehouden te drinken, maar dat geloof ik toch niet."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl