De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 12 december pagina 11

12 december 1897 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 1068 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 Het Kamerlid Stoffel gedeballoteerd in de Witte of Litteraire Sociëteit. MMdeleenwsclie wapenwetten, De laudatores temporis acti, die steeds den verleden tijd pry'zen ten koste van den tegenwoordigen, en meenen dat de menschheid achteruitgaat, zoo niet in intellectueelen dan toch in moreelen zin, zouden wel doen met dien ouden tijd eens wat nauwkeuriger in oogenschouw te nemen. Het is geen zeldzaam heid dat men hoort beweren, dat er nog nooit zooveel mishande lingen, doodslagen en moorden hebben plaats gehad als tegen woordig, zoodat de regeering zich zelfs genoodzaakt zag een wet te doen aannemen, verbiedende het dragen van gevaarlijke wapenen. Indien dit laatste een criterium mag heeten, dan is het wel de moeite waard om te zien hoe het in den ouden tijd daarmee stond; wij willen dat eens voor de Middeleeuwen doen. Wie de oude handvesten, privilegiën en keurboeken doorbladert moet wel onmiddellijk den indruk krijgen, dat de menschen toen eerste vechtersbazen waren en om een haverklap aan het bak keleien gingen. Uiterst uitvoerig zijn de meeste middeleeuwsche rechtsbronnen b\j de behandeling der berechting van kwetsuren en verwondingen; zoo worden b. v. in de oude Friesche wetten alle mogelyke en onmogelijke mishandelingsvormen, die in de rijkste verbeelding maar kunnen opkomen, opgesomd, en die conscientieuse vermelding bewast dat ze in de practijk werkelijk voorkwamen. De zeer verbreide en belangrijke instelling van het »vredebieden" en »vredegeven" (waarby een overheidspersoon het recht had twistenden te scheiden, die dan op zware straf elkaar voorloopig met vrede moesten laten) zou niet zoo'n om vangrijke toepassing gekregen hebben als er niet elk oogenblik vechtparty'en hadden plaats gehad. Kwamen deze al herhaaldelijk voor onder poorters derzelfde stad, vooral als zij in de herberg een goed glas hadden gedronken (vandaar dat aan bekende twistzoekers dikwijls bij wijze van correctie het bezoeken der herberg ontzegd werd een navolgenswaardig voorbeeld !) des te erger was het nog als er vreemden in de stad kwamen. In de Middeleeuwen toch waren de meeste «teden onderling in naijver, vijandschap en veete, wat op de burgers individueel oversloeg, dikwijls zonder andere reden dan dat, om een woord van Busken Huet over te nemen, de tongval van den een den anderen dol maakte. Kwamen er lieden van buiten in eene of andere stad, dan was er gewoonlijk niet veel noodig om twist en tweedracht te doen ontstaan, en dan bleef het dikwijls niet bij eenvoudig vechten; zware mishandeling en doodslag waren er menigmaal het gevolg van. Daarom was men er van ouds op bedacht om wettelijke be palingen tegen het dragen van wapenen vast te stellen; al kon men het vechten niet beletten, rnen voorkwam dan ten minste de al te gevaarlijke gevolgen. Dit was natuurlijk het meeste het geval in de steden, waarbinnen de handhaving van rust en orde van het grootste belang wa?. Vandaar dat er bijna geen stadrecht of keurboek bestaat zonder speciale verbodsbepalingen van dien aard. Een der oudste handvesten der Hollandsche steden, het Haarlemsche van 1'245, verbiedt het dragen van een »canipulus" op 10 pond boete. Dit latijnsche woord komt overeen met het gelijktijdige hollandsche woord knijf, (Engelsch knive, nog in ons knipmes), zijnde een gevaarlijk tweesnijdend mes met scherpe punt. Dit wapen schijnt bijzonder geliefkoosd te zijn geweest, tenminste men vindt het bijna overal verboden. Curieus is het te noemen, dat een 14e eeuwsch keurboek te Breda het dragen van knijven alleen vergunt aan hen, die 50 pond of meer bezaten, en dan nog (wat natuurlijker is) aan »wegheverdighe luden", menschen die op reis moesten. Te Zierikzee was in 1248 ver boden het dragen van »knijf, priem ofte cordoiscolve" op 10 pond boete aan den graaf en l pond aan de stad; te Middelburg mocht men volgens 't handvest van 1251 geen knijven, priemen, turcoisen-colven, lombaerdsche messe/i of andere moordwapens dragen, ook op K) pond. Wat cordoiscolven of turcoiscolven zijn, daarover zijn de geleerden het nog niet eens. Uitgebreid is het Dordtsche keurboek van 1401: verboden waren »kniven, rutingen (een soort zwaard of houwer), bazelaers (soort priem of dolk, naar men vermoedt), scharpoordemessen, fanzoenen (ponjaard of degen, waarschijnlijk met gekromd lemmer) en corte zwaerden na maniere van bazelaers ende alle andere ontschamele wapens," op boete van 3 pond of 't wapen door de hand ge slagen. Priemen mochten niet in 't openbaar te koop worden aangeboden, tenzij in de twee jaarmarkten. De overheid mocht den verdachte fouilleeren, of hij een wapen bij zich had ; wilde Bediende: Geen Stoffel wordt hier toegelaten onder de leden; dacht u soms dat u in Deventer was? De heer STOFFEL : Is het hier dan niet de Ge kroonde Allemansgading ? liiilliiiiiittiiiililniiiiiiiiiiiniiiiiiiuiinniiiiiiiiiiniiniiiiiiiuuiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiniiiiininiitiiuuiiiuluiiintiitintittiiniiin deze dat niet toelaten, dan moest hij de boete voldoen en werd een half jaar verbannen. Te Brielle mocht men niet dragen »loden kodden (knodsen), baerdaexen (soort tweesnijdende by'l), bilen, ijseren hamers noch diergelijcke", ook op 3 pond boete. Kny'ven en messen waren geoorloofd, doch men mocht ze alleen op een bepaalde manier dragen : »wie knyven of messen onheuschelijck draeght, opten rig, in kousen, in bosemen ende niet an fijn ryem of sijn bosemgate, als gewoonlijck is," verbeurde 6 pond. De Elburgsche willekeur van 1,'iOO verbiedt alle wapens, behalve messen die men op zij draagt, het Edamsche keurboek van 14(>7 om eenig verborgen wapen bij zich te hebben. Zeer gebruikelijk waren bepalingen, verbiedende wapens van meer dan een bepaalde lengte; gewoonlijk werd er buiten aan 't stadhuis een model aan een ketting vastgemaakt. Te Hoorn b.v. mocht niemand een langer of breeder mes dragen dan de messen die men voor aan de kerkdeur en aan 't raadhuis kon zien hangen, in den Brie! geen messen wier lemmet langer was dan 5 duim, in Arnhem geen knijven of scherpe messen langer dan een span, in Harderwijk geen messen «langer dan het mes dat voer aen der loyven van 't gerichtshuys hanget", te Kampen geen messen langer dan 1A el. Ook had men hier en daar op 't stadhuis een ring, waar het wapen doorgestoken werd om zijne maat te bepalen. Zoo zegt het Leidsche keurboek van 145(i: «Van wat messe of dagge die punt soe smal is, dat die punt van den messe mach gaen doer 't cleynste gat van den yser, slaende an der stede huys, dat mes sal men die punt afbreken soe veer alst duer tgat gaet, ende verbueren 32 scellingen." Het zou ons niet mogelijk zijn een volledige lijst op te maken, van de wapenen, die in de verschillende eeuwen verboden werden, soms weten wij in 't geheel niet hoe een of ander genoemd wapen er eigenlijk uitzag. Behalve de reeds genoemde behoorden nog tot de verboden wapens pollexen (strijdbijl met langen steel) kusen (knodsen), gensen (soort mes of sabel), gisaernen (tweesnydende byl), dolmessen (dolken), eisenen (soort priem), misericorden (eene ironische benaming, evenals goedendag; een soort dolk), brandereelen (looden kogel aan een riem), en vooral schietwapenen, als bogen. Gelyk wij reeds te Breda zagen maakte men gewoonlijk eene uitzondering voor reizende lieden, die in dien moeilijken tyd dan ook onmogelijk zonder wapens konden blijven; de rechten der hooge vierschaar van Zeeland b.v. verbieden het dragen van bijlen of messen langer dan 2 voet «tenware dat hi reysde"; doch als de reiziger in zijne herberg was aangekomen moest hij zijn wapen onmiddellijk afleggen, en als de waard hem dat niet hielp herinneren, moest deze zelf de boete betalen. Eigenaardig is het, dat men in de West-Friesche steden aan de genoemde verbodsbepalingen niet streng de hand schjjnt te hebben gehouden, zooals blijkt uit de bijzondere voorschriften tegen het dragen van wapenen op bepaalde plaatsen of bij be paalde gelegenheden. Te Grootebroek, Schellinkhout enBurghorn b.v. was bet verboden om met eenige wapens aan de vierschaar of ter terechtzitting te komen, behalve met slechte (gewone) messen, die men altijd draagt; in Hoorn en Enkhuizen mocht men niet gewapend bij een brand komen. In Kampen oordeelde men het noodig om de schepenen, die tijdens de zitting met elkaar gingen vechten, met verlies hunner waardigheid te bedreigen. Vele oude keuren bevatten uitzonderingsbepalingen ten behoeve van bepaalde personen. Te Dordt b.v. waren van het verbod uitgezonderd het personeel van den graaf, de baljuw, schout en hunne dienaars, schepenen en raad; deze allen mochten knijven en hazelaars dragen, wier lemmet n roede voet lang was. In den Briel mochten »der stede boden off des rechters knechts" wapenen dragen, in Arnhem «ridders, rechters ende gesinde des hertoghen dat dagelicx met hem is", in Leiden 't dienstpersoneel des graven en zijner kinderen en dat van den heer van Wassenaer (als burggraaf van Leiden). Hier en daar werd het dragen van wapenen uitdrukkelijk van het verlof van den stedelijken magistraat afhankelijk gemaakt (b.v. te Geervliet, ten deele ook te Utrecht); daarbij vindt men nog talrijke speciale vergunningsbrieven van den landheer ten behoeve van bepaalde personen, waarby hun het recht werd verleend een bepaald, anders verboden soort wapen te dragen. Rotterdam. Mr. W. BKXEMER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl