De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 12 december pagina 7

12 december 1897 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No 1068 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. te mogen illustreeren en het scheen mij gelukt te hebben de stemming van Geibels zangen weer te geven, enz." Het aantrekkelijke werk van Karl Theodor Gaedertz geeft een tal van nieuwe gezichts punten over het veelbewogen leven van den dichter. Belangrijk zijn o.a. de beschrijving van de vriendschap met Freiligrath, Ernst Curtius en Adolf von Schack; met beide laatsten ondernam Geibel zijne tochten in Griekenland, alwaar hij in 1839 zich ijverig van den vorm van het sonnet bediende. Op 17 en 18 October 1889 had te Lübeck een groote feestviering ter herinnering aan Emanuel Geibel plaats; zijn standbeeldwerd onthuld, waarvan het boekdeel eene repro ductie geeft. (Geibel's handteekening.) IIMIIIIinHIimmilMllllllllimillllMlimilIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIllHHHIMimilltllll TOONLLl^MVZiLK Een en ander naar aanleiding van de opvoering yan Les Maitres-Cüanteiirs te Paros. (Slot). Ik kan de verzoeking niet weerstaan hier een paar staaltjes van de vertaling te geven, waar de vertaler voor iets zeer moeielijks stond. Darid's opsomming vau de verschillende wijzen geeft daarvan het sterkste staaltje. Der //kurze", »lange", und ,/überlang' Ton", Die Sehreibpapier", Schwarz Dinten" Weis', Der //rothe", blau", und grüne" Ton, Die ,Hageblüth", Strohhalm", Flegel"-Weis', Der zarte", der //süsse", der Rosen"-Ton, Der kurzen Liebe", der vergess'ne"-Ton, Die //Rosmarin", Gelbveiglein"-Weis', Die ..Regenbogen", die //Nachtigall"-Weis', Die »englische Zfcm", die Zimmtröhren"-Weis', Fri8ch",,'Pomeranzea",grünLindenblütb"-Weis', Die Frösch", die Kalber", die ,Stieglitz"-Weis', Die abgeschiedenen Vielfrass"-Weis', Der Lerchen", der Schnecken", der //Beller"-Ton, Die Melissenblümlein", die Meiran"-Weis', Gelblöwenhaut", treu Pelikan"-Weis', Die butterglanzende Draht" is in het Fransch vertaald door: Les to'ns bref" long" et même //tres long", Le blanc velin" et l'enere noire", Tons rouge", bleu" et vert" anssi; ,/Buisson fleuri", paille", //grain de fenouiï", Le tendre1', nl'aimable", la rose de Mai", Amour fugace" »douloureux oubli", //Bouquet de thym", »fleur de giroflée", Et Pare en ciel", //la voix du rossignol", //Etain d'Angléterre", parfum de cannelle", raiches oranges", rameau de tilleul", Les grenouilles", Ie veau", Ie gai chardonneret", Le mode du goinfre décédé", //Alouette", limace", aboi du chien", La jolie melisse", la fleur de marjolaine", Le peau du lion", Ie bon pelican", //Le fil du cordonnier habile" .. . Het gezang van de Lehrbuben : Das Blumeukranzlein aus Seiden fein, Wird das dem Herrn Ritter beschieden sein", is aldus vertaald: Couronne verte au jolis satins Le beau Chevalier l'aura-t-il demain"? terwijl Hans, Sachs' ontboezeming in de tweede acte : Dem Vogel der heut sang, Dem war der Schnabel hold gewachsen; Macht er den Meistern bang, Gar wohl gefiel er doch Hans Sachsen," luidt in het Fransch : L'oiseau qu'on vient d'ouïr II a bon bec et larges ailes, Bien qu'il déplaise aux vieux, II chante bien, et Hans Sachs l'aime". De titel Les Maitres-Chanteurs zal wel tot eenige bomnots aanleiding geven daar in de dieventaal te Parijs een Maïtre-Chanteur de chef van een dieven- of afzettersbende is. //Faire chanter" wil zeggen iemand van zijn beurs of horloge ontlasten, of wel hem ouder be dreiging geld afpersen. Het is gebleken dat de directeuren van de opera niet alleen de zangers, doch ook de bezoekers van de opera feront chauter" want er zijn verbazende recettes gemaakt bij de eerste opvoeringen, doch over deze chantage" zal niemand zich beklagen, want ditmaal hebben de voorbereidingen en de uit voeringen het bewijs gegeven van een piëteit voor den stijl van den meester die men bij de Acade mie de Musique" waarlijk niet zou verwacht heb ben, daar de goede bezetting van de hoofdpartijen bij zulke werken niet de hoofdzaak is, doch wel de muzikale waarde van de geheele opvoering. In dit opzicht waren alle bevoegde beoordeelaars vol lof, en daarom is deze opvoering te beschouwen als een evenement en tevens als een keerpunt van de geschiedenis en het streven van de Académie Natio nale. Vooral de Beckmesser van den Heer Renaud wordt als eene buitengewone creatie geroemd. Hij, dien ik als Wolfram teeeder en sentimenteel vond en die als non Juan, naar de berichten luiden, niet gelukkig moet geweest zijn, heeft als Beck messer de stoutste verwachtingen overtroffen en een meesterstukje van dictie en declamatie gegevenWat spel betreft heeft, hij het karakter van den kwaadaardigen kritikus, die de onvrijwillige hans worst van het stuk wordt door zijn ijverzucht tegen den ridder en door zijn verongelukte Werbung", volkomen getroffen. Meesterlijk moet ook de groote Prügelscene in de tweede acte geslaagd zijn. Ondanks de leven digheid waarmede men er op los sloeg, zijn de ensembles volkomen juist weergegeven. Dat zijn buitengewone eigenschappen, doch te betreuren is het dat in de derde acte zoo onbarm hartig de schaar is gezet. Dat zoo gehandeld is zal iedereen, die de Meistersinger kent, met verbazing vervullen. Coupures zijn altijd hachelijke zaken, doch ze juist daar aan te brengen waar een kunstwerk het culminatiepunt bereikt,is dubbel te veroordeelen. Wat decoraties betreft moeten die vaüde tweede acte en vooral die van het laatste tooneel schit terend geweest zijn. Daar was het reusachtig tooneel geheel open. Op den achtergrond zag men Oud-Neurenberg getrouw gecopieerd. Men herkende de torens van de Sebaldus- en Lorenzkerk. Bij de optocht van de gilden waren eenige honderde personen op het tooneel. Het medespelen van het koor bij deze en de vorige scènes was vol leven; alleraardigst waren de bewegingen van het volk bij het optreden van Beckmesser en indrukwekkend toen Wulthef en Ham Sachs aan het woord waren. De frase over de Duitsche kunst was natuurlijk een gevaarlijk onderwerp in Frankrijk, doch daar heeft de vertaler uitstekend raad mede geweten. lm Drang der schlimmen Jahr', blieb sie doch deutscli und walir, is veranderd in: Malgréles jours cruels il reste nfitfe et vrai, van Falsehe Wdlsche Majestat is f u atv mensotiger ge maakt en tWalsche Dunst" en Wiilschcr Taud" heet in het Franscli «faux clals" en fiochels manteiir?' Op deze wijze werden de politieke gevoelens niet gekwetst en was er geen gevaar voor demon straties van al te vurige chauvinisten. Op de vertaling heb ik maar eene aanmerking gehoord, nl. dat Ernst het woord Walm door ]{éce heeft vertaald. Het is zeker onmogelijk in het Fransch een woord voor Walm van dezelfde kleur te vinden en Walm" is zulk een speciaal woord, door Wagner alleen in die beteekenis gebruikt, dat hier voorzeker het grootste bezwaar bestaat. Er is wel geopperd erreur te zeggen, doch behalve het bezwaar in die twee lettergrepen dat misschien te verkiezen zou zijn, lijkt mij der oplossing niet geheel voldoende, al vat men Walm ook als trügerisch" en irrend op." Is deze opvoering dus vooral merkwaardig om de inspanning en toewijding waarmede Frausche kunstenaars zich geheel hebben ingewerkt, in den stijl van den Duitsclien meester, zij is vooral ook belangrijk, omdat op het gebied van de vertalingvan Wagner's werken hier iets buiteugewoons gegeven is. VAN MlLLIGKX. Corr. Aan den lieer M. N. te 's Gr. Daar ik reeds sedert eenigen tijd de rubriek //Muziek in de Hoofdstad" heb moeten vaarwel zeggen, kan ik tot mijn leedwezen niet aan uw verzoek voldoen. Dank voor uw vriendelijk schrijven. v. M. De i. Reeds aan de vergelijking van een paar fragmenten uit de beide vertalingen is dui delijk te zien waar het literatuur, waar het grammatika is ---De jongling zweeg, 't gelaat verwrongen, star /ijti blik; Met staal blonk dreigend in zijn rcehter en omzet Voorkwam de vorst door snelle vlucht een vadermoord. Toen richtte de ongelukkige in vertwijfeling Op eigen hart het wapen. Eer een onzer hem Weerhouden kon, doorvlijmde 't lemmer hem de borst, En /.eeii' hij neer, met machteloozen arm de ma.'iird Noii' klemmende aan /ijn boezem en haar marmeren wanir, Bespoclcnd met de golven van zijn levenshloed. Zoo heeft de dood de miiinenden te zaam gebracht. I» l lades' woning vond de bruidegom zijn bruid. Wel bleek Uut hier: zoo bitter is op aard geen leed, Als 't leed dat zielsverblinding aan zich zelf bereidt. Men is er op voorbereid van de kenners van het oorspronkelijke te vernemen, dat iedere moderne overzetting bij den ouden tekst moet achterstaan, en dat de beste vertaling hoogsteens beschouwd kan worden als de welge slaagde studie van een bekwaam amateur. Hoe dit zij, Kloos zelf zou, meen ik, er niet opgesteld zijn verzen als de volgende voor zijne eigene uittegeven. En nochtans is er een groot verschil met het bovenstaande, de dich terlijke taal van Ten Kate of' Schaepinan, De znon, toen met wildblikkend oog hem starend aan, Vol hoon op het gelaat, maar zonder spreken, trekt Zijn zwaard met dubble snede, en daar zijn vader snel Naar buiten vlucht, niet raakt hij 'em, maar de onzaalge knaap lu toorn toen op zich zelf, zooals hij stond, leunt zwaar Op 't zwaard en steekt liet diept in 't lijf zich, en dan drukt Nog bij bewustzijn hij het meisje in zijn slappe' arm, En lang opaadmend spuwt hij op haar blecke wang Een snellen stortvloed van rood bloedige droppelen neer ... Zoo ligt als lijk om 't lijk Uij neer, het opperst heil Des eclvts deelachtig pas, ampzaalge, in l lades' huis.... En toout den menscheu, hoe het allergrootste kwaad Uie 'n man kan treffen, redelooze hartstocht is. Een hooge artistieke waarde, uit een litterarisch oogpunt, zal, wilde ik zeggen, de op voering yan deze Grieksche treurspelen wel nooit bezitten; maar men stelt zich willekeurig en onnoodig tevreden met iets minder dan het bereikbare, wanneer men voor de Antigone van Sophokles de vertaling van den heer J. van Leeuwen Jr. neemt inplaats van die van Willem Kloos, verschenen in den Nieuwe Gids. * * * Op deze wijze het sublieme dat, naar men ons verzekert, in de antieke teksten den tragici is te vinden, op de planken van onze hedendaagsche schouwburgen te willen doen herleven, is een volkomen on-kunstig streven , hoe eerder men er mee eindigt, hoe beter. Ik bedoel niet in de eerste plaats de onbeduidende vertaling. Alleen doet zij, als 't ware de deur dicht. De vergissing van een filoloog te nemen waar men een dichter noodig had, symboliseert de goedgemeende maar slecht gevoelde poging. Zekere gedeelten zouden, in de bewoordingen van Kloos, gelijk zij aangenaam zijn om te lezen, zich met genoegen laten hooren ge deelten die in de deftige deklamatie, het puike couranten-hollandsch van den heer Leeuwen, licht in het potsierlijke vallen. Maar, aangezien het publiek yan onze dagen alle voorbereiding mist, noodig om wat een maal voor een schrikkelijke werkelijkheid werd gehouden (niet alleen de fabel van het drama, doch ook de verwijzingen naar moraal, levensbeschouwing, theologie) ook maar in de verte te gevoelen anders dan als zinledige en onbelangrijke antiquiteit: daarom kan deze uitvoering, artistiek gesproken, enkel en alleen een misgreep zijn, Men noeme het niet vertaald: Sophokles, voor ons, blijft Grieksch. Wij verstaan eenvoudig niet wat ons van het tooneel wordt gezegd. Bij onze bescha ving behoort een groote diversiteit van smaak, en eenige geschiktheid om het leven van vroegere tijden te begrijpen, zoodat de kunst ons niet vreemd blijft maar ook voor ons eene kunst wordt. Zeer weinigen, echter, zijn in staat zich met hunne gedachten te stellen onder de hoorders voor wie deze oude meesiers hunne treurspelen schreven. Wie het niet kunnen, hooren iets wat zij niet begrijpen, gevoelen iets wat de door den dichter gewil de indruk niet kan zijn. Het gebrekkige begrip, de uiterst vage indruk, gelijken te weinig op de volkomene en rustige zekerheid waarmee ieder mooi, zij het met inspanning en na oefening, wil worden genoten. Ons ontgaat het dichterlijke in de klassieke dich ters; en, als het publiek naar de voorstellin gen, verleden jaar bijvoorbeeld, van Eiulipus stroomt, wordt het niet gedreven door een zuiver artistieke begeerte. Dit feit, de nooit zoo scherp als in deze gevallen voelbare om standigheid, dat wat als kunst wordt geboden niet ais kunst wordt aanvaard, maakt de antieke stukken op het tooneel vau onzen tijd, leelijk in plaats van mooi. Er wordt hiermee niets gezegd, allerminst iets miszegd van de drama's als zoodanig, een lektuur welke ieder vrijstaat die haar aanstaat! Maar wat _ in den schouwburg gebeurt is een komedie in dubbelen ziti, een valschheid en een doorloopende vergissing. Van te voren heeft men de zekerheid dat uw publiek het werk om iedere andere reden, het besef van de artistieke waarde slechts niet, _zal toejuichen; en deze nabootsing van de uitvoering yan een kunstwerk ter eeue, van de genieting van een kunstwerk ter andere zijde, vertegenwoordigt een zonde aan de kunst zelve, die ieder man van smaak den schouwburg zal doen mijden. De noodzake lijke verstandhouding tusschen publiek en spelers is verbroken; het zwijgend onderstelde kompromis dat de eersten binnen de bevat ting van de laatsten zullen blijven, bleef achterwege. In de plaats is getreden een samenstel van overeenkomsten, die schijn baar het verbroken verband bevestigen, maar wel beschouwd berusten op een suggestie, werk zaam zoozeer bij de uitvoerders als bij het publiek. Beide partijen verkeeren onder den invlued van het vroom bedrog, dat hier wordt ten gehoore gebracht een hooge kunst. Er is een op het oordeel van deskundigen gevestigde opinie, dat de Grieksche treur spelschrijvers tot de onsterfelijke werelddichters behooren; en deze opinie voor komt eiken zelfstandigen indruk. Maar de waarheid is, dat Sophokles in het Hollandsch een parodie moet zijn van So phokles in het Grieksch. Het schijnt mogelijk in onze taal niet slechts de uiterlijke vormen van den oorspronkeiijken versbouw te ver halen, maar zelfs de dingen te doen zeggen welke voor de jdgenooten van den dichter waren bestemd. Of het eerste gelukt is, kan alleen een lezer van den antieken tekst beoordeelen ; maar zeker zal het enkel van een zeer goede vertaling beweerd kunnen worden. Het laatste echter is niets dan schijn. Zoodat, van het drama, een ons vreemde handeling eu ver van ons blijvende motieven resten; derhalve in het beste geval, het reciet van eenige bijzondere fragmenten, een koor, een tweegesprek, een toespraak. Het ontbrekende wordt aangevuld door de vindingen van den regisseur, en door muziek, en door het spel. Maar, met deze middelen zijn alle tooneelstukken te redden, worden de meeste aan merkelijk gebaat. Het onderscheid is, dat men bij deze pseudo-klassieke opvoeringen de on vrijwillige dupe is; in andere gevallen gaat men willens en wetens om de monteering, om de muziek, om de auteurs. Wie Bouwmeester in een melodrama ziet, weet dat hij niet ge komen is voor Kean of Narciss maar voor Bouwmeester. Narciss en Kean zijn hem vol komen onverschillige lieden; hij weet dat in de stukken zekere gepassionneerde gedeelten zijn geschreven in een onbeduidenden stijl, maar met veel vakkennis geschreven voor de ontvouwing van buitengewone talenten. Nar ciss en Kean zijn niemand. Bouwmeester is iemand. Het stuk is niets, de uitvoering is alles. Dit mag artistiek niet het hoogste zijn, het is artistiek verdedigbaar. Het spel staat boven het geschreven werk, maar er is geen tegenstrijdigheid, geen valschheid, en wij missen het hesef dat achter de kunst van de spelers nog eene kunst moet worden gezocht, die wij evenwel niet kunnen vinden. (Wordt vervolgd). P. v. D. GOES. Gaston Paris. door G. BUSKEN HTBT. M/innen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, onder redactie van dr. E. D. Pijzel. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. Het deeltje waarmede de nieuwe serie der «Man nen van Beteekenis" geopend wordt, zal bijzondere belangstelling wekken. De bewerker, RomaanBch philoloog, is de zoon van den geestigen, scherpzinnigen en smaakvollen criticus, die dertig jaar lang de Nederlandsche letterkunde zijn liefde bewezen heeft onder de spreuk : »was sich liebt, das neckt sich", en ten slotte door een grootsch monument, aan het »land van Ilembrandt" en »het land van Rubens" heeft getoond, hoe ernstig hij zyn liefde kon opvatten wanneer hy wilde. De heer G. Busken Huet is leerling van den grooten Romanist Gaston Paris, dien hij in dit boekje schetst, dus beter dan iemand in staat hem bij het Nederlandsch publiek in te leiden. Het derde element van belangstelling eindelijk is het onderwerp, het romanisme, waarin onze gansche litteratuur, kunst, wereldbeschouwing, maatschappij, geworteld zijn, en dat bij ons wel vier of vijf renaissances beleefd heeft, met iedere nieuwe golving van kunstleven die uit het Zuiden opwelde en naar het Noorden en Oosten lang zaam wegdeinde. Er is intusschen een groote gaping tusschen de geestdrift voor het meest poëtische of curieuze onderwerp, van verre in 't algemeen, en de studie der droge wetenschappelijke détails. Wanneer professor Cobet over de Atheners sprak, was alles pit en leven, de Grieken waren enkel geest en frischheid, zelfs de aoristen en accenten van het Ionisch dialect schenen niet onverkwikkelijk; wanneer na hem of naast hem een ander de taaibegrippen van die zelfde puntigdenkende en zoetsprekende loniërs wou uitleggen en de plaats bepalen waar de l'nyx en de Kerameikos lagen, dan scheen dat alles dor en kaal als Attica's schrale grond zelf. 7oo kan men zich voorstellen, dat wie in dichterlijke dweeperijen opging over den Charlemagne der legenden, den grooten Keizer a la barbe fleurie, wie aan de paladijnen en hun bovenmenschelijke daden dacht, en de schoonheid der vrouwen en de melodie der verzen, en den rijkdom der paleizen en de praal der gezantschap pen, wie droomde van de belle Aude" en den slag van Roncevaux, waar Rolands stervenskreet in den ivoren horen klonk en den Keizer deed op schrikken aan het avondmaal al die verhalen van heldenmoed en smart en liefde, en vroomheid en zelfopoffering zich zou teleurgesteld voelen, wanneer hij in de chansons zag hoe iedere klei nigheid honderdmaal wordt herhaald, hoe soms wonderen berusten op een schrijffout en poëzie op een verkeerde lezing, hoe er onder de trouvères twaalf niet-poeten waren tegen n poëet. Maar juist Gaston Paris' eigenschap was het, en misschien had de heer liusken Huet dit nog iets nadrukkelijker kunnen zeggen, met de juiste wetenschappelijke waarheid den glans der illusie te vereenigen, te verklaren wat hij wist, zonder de schoonheid van het sprookje te doen ver loren gaan. In dit opzicht is de heer Busken Huet, meer dan men in het begin en einde van het boekje zeggen zou, een goede leerling van zijn meester. Hij heeft meer gloed, meer kleurenzin, meer overtuigende kracht, dan hij zich zelf toekent. Tegen het einde toch geeft hij als serieus bedoeld de vraag terug: «zijn die studiën wezenlijk de moeite en het vernuft wel waard, door mannen als Paris en zijn medewerkers eraan besteed ?" en meent haar uitvoerig te moeten beantwoorden. Nu, wie het middengedeelte van het boekje gelezen heeft, de geschiedenis der Arthur-romans, van Chrétien de Troyes, van Tristan en Iseut, waarvan op zoo belangwekkende wijze de wording en groei wordt uiteengezet, wie het geheimzinnige van al de vraagstukken nagaat, wier oplossing mannen van genie voorgevoelen maar nog niet bewijzen kunnen, beeft voor zich zelf' al lang de vraag beantwoord en de overtuiging gekregen dat weinig dingen meer de toewijding van een geestdriftig geleerde waard zijn dan juist deze studiën. De wereld(Zie rervoly /xiy. i>.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl