De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 26 december pagina 2

26 december 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1070 eens mee), waren zoo buitengewoon en de mise-en-scène was zoo in het oogloopend, dat deze zuiver inwendige aangelegenheid van het Duitsche Rijk bijna eene Europeesche quaestie is geworden. De plannen van den Duitschen minister van marine Tirpitz zijn heel wat omvangrijker dan die van zijn voorganger, admiraal Hollmann, en zelfs deze laatsten werden reeds door de conservatieven en het Centrum om van de liberale oppositie niet te spreken onaan nemelijk geacht. «Admiraal Hollmann vroeg 4 eerste klasse pantserschepen, 10 kruisers, 2 kanonneerbooten en 4 divisiën torpedobooten. Admiraal Tirpitz vraagt 7 eerste klasse pantserschepen, 2 groote en 7 kleine kruisers, 3 kanonneerbooten en 7 divisiën torpedobooten. In het jaar 1897-98 worden de uitgaven voor de marine begroot op 117,5 millioen Mk., maar gedurende de eerstvolgende zeven jaren zullen zij ongeveer 150 millioen Mk. per jaar moeten bedragen. Voor den bouw van nieuwe schepen zal gedurende dit tijdperk 410 millioen Mk. worden uitgegeven, of bijna CO millioen per jaar, terwijl daarvoor op de tegenwoor dige begrooting slechts 49 millioen was uitge trokken. De gewone uitgaven zullen stijgen van 59 millioen in 1897 tot 87 millioen in 1904, En wanneer men de verschillende credieten bijeentelt, welke admiraal Tirpitz als volstrekt onmisbaar voorstelt (162,2 millioen voor nieuwe schepen, 211 millioen voor ge leidelijke vervanging der oude, 63 millioen voor voltooiing der reeds op stapel staande, 4,8 millioen voor kanonneerbooten en 41,3 millioen voor torpedobooten), dan komt men tot een gezamenlijk bedrag van 482 3 millioen, in plaats van 410 millioen, waarvan het plan spreekt." Aldus de Oermania, het hoofd orgaan van het katholieke Centrum, dat even als de organen van de vrijzinnige oppositie doet uitkomen, hoe de aanneming der regeeringsvoorstellen den Rijksdag voor zeven jaren zou binden, en hoe men dus een maritiem septennaat zou verkrijgen, waardoor feitelijk het budgetrecht van den Rijksdag, wat het departement van marine betreft, gedurende al dien lijd zou zijn opgeheven. De regeering antwoordde natuurlijk, dat zij allerminst de rechten van den Rijksdag wenschte te verkorten; dat zij juist daarom open kaart speelde en de volle beteekenis van hare plannen mededeelde, in plaats van de vertegenwoordiging telken jare te plaatsen voor een zoo al niet geheel, dan toch meer dan half voldongen feit. De keizer publi ceerde eene berekening van de tegenwoordige en de vroegere sterkte der Duitsche zeemacht, opgeluisterd met, tal van hoogst eigenhandige schetsen en teekeningen, waaruit zonneklaar moest blijken, dat die zeemacht was achter uitgegaan, terwijl de overzeesche belangen van het Rijk ontzaglijk waren uitgebreid. En na de voorlezing van de troonrede, met welke de Rijksdag werd geopend, extemporiseerde Z. M. eene kleine toespraak (welke zelfs de ministers scheen te verrassen) en waarin hij herinnerde, hoe hij op 18 Januari 1896 den 25sten verjaardag van de stich ting van het Duitsche keizerrijk had ge zworen, de eer van het volk en het vaderland zoowel in het binnenland als tegenover het buitenland hoog te zullen houden. De indruk, dien deze dernonstratiën maak ten, was niet bijzonder groot. En dit liet zich begrijpen. Had nog niet in Maart van dit jaar de rijkskanselier, vorst Hohenlohe, verklaard, dat elk voor de marine aangevraagd crediet de toestemming van den Rijksdag behoefde, en dat die toestemming afhankelijk moest zijn van den algemeenen financiëelen toestand, d. i van het geheel der uitgaven en ontvangsten? En had niet de vorige minis ter van marine even uitdrukkelijk verzekerd, dat de verbonden regeeringen nooit den Rijksdag voor eene reeks van jaren aan een bepaald plan zouden willen binden, om de eenvoudige reden, dat de ontwikkeling der militaire wetenschap niet was te voorzien en dat men dus onmogelijk kon zeggen, wat over zes of zeven jaren noodig zou wezen ? Had niet vijf maanden later de Norddeittache Allgemeine Zeiiung, het regeeringsorgaan bij uitnemendheid, in geheel gelijken geest ge schreven : «Indien de regeering en het depar tement van marine wilden vasthouden, aan een bepaald plan van constructiën zou dit voor de toekomst slechts weinig nut hebben, omdat de technische en wetenschappelijke evolutie van den bouw der oorlogschepen nooit kan stilstaan?" Er moesten dus andere middelen worden gevonden om de publieke opinie te bewerken en de meerderheid van den Rijksdag gunstig te stemmen. Die middelen hebben de keizer en zijne regeering gevonden in een op zich zelf weinig beteekenend conflict met China, waar eenige katholieke missionarissen waren mishandeld en vermoord. Dergelijke betreu renswaardige feiten behooren helaas niet tot de uitzonderingen, maar men weet, dat de Chineesche regeering, na vele uitvluchten en korter of langer dralen, altijd eindigt met de gevraagde satisfactie te geven. Ditmaal echter eischte de Duitsche regeering die vol doening op eene wijze, welke een onmiddellijk toegeven van de Chineesche regeering bijna onmogelijk maakte. Zij bezette niet slechts de haven van Kiao Tchao en verjoeg de Chineezen uit de omliggende forten, maar gaf ook haar voornemen te kennen om van de bedoelde haven een Duitsch vloot-station te maken. Het niet-dadelijk antwoord geven van de regeering te Peking werd het voor wendsel voor eene i>Haupt-und Staatsahtion". Prins Heinrich, de eenige broeder van den keizer, gaat met een eskader naar de Chi neesche wateren, waar hij waarschijnlijk niets meer te doen zal vinden, tenzij hij, zooals Z. M. schertsend beweerde, keizer van China mocht willen worden. Bij het afscheid van den prins werden tusschen den keizer en hem toasten gewisseld, bij welke alle tot dusver bekende Hohenzollern-weleprekendheid in het niet verzonk. De keizer sprak met gloed en glans over de groote taak van het nieuwe Rijk in overzeesche landen en over zijne plicht om de nieuwe Duitsche Hansa te beschermen. Hij sprak met aan doening over »de Duitsche broeders van kerkelijk beroep, die waren uitgetrokken voor eene stille werkzaamheid en die niet hadden geaarzeld om hun leven voor de verspreiding van onzen godsdienst op vreemden bodem en onder vreemde volkeren in de waagschaal te stellen", en hij verklaarde het noodig, aan deze vervolgde broeders voor altijd hulp en bescherming te verschaffen. (Het Centrum heeft reeds bij monde van twee der hoogstgeplaatste bisschoppen aan de expeditie zijn zegen gegeven.) »Èeichsgewalt bedeutet Seegewalt!" riep de keizerlijke redenaar uit. En men mag onderstellen, dat hij die macht ter zee gaarne persoonlijk had willen uit oefenen, want prins Heinrich dankte hem voor de «zelfverloochening", waarmede hij dit kommando aan zijn ongekroonden broeder had opgedragen. Ook in andere opzichten overtrof' de prins zijn keizerlijken broeder, zoo mogelijk, nog in oratorische wendingen. Wij denken aan »de keizerskroon, die lot een doornenkroon was opgebloeid'' en aan de verklaring: »noch roem, noch lauwer lokt mij ; mij trekt slechts n ding; het evangelie van Uwer Majesteits geheiligde persoon in het buitenland te verkondigen, het te prediken aan allen die het willen hooren, en ook aan hen die het niet willen hooren!" Dat Duitschland Kiao-Tchao zal behouden, lijdt geen twijfel. De Russen hebben dit ook begrepen, en zonden een eskader naar PortArthur, daarbij de leer toepassende: ieder wat van de stokvisch. De Japanners zijn reeds te Wei-Hai-Wei. De Engelschen en de Franschen zullen ongetwijfeld compensatiën eischen. Alles ten koste van de booze Chi neezen, van de vijanden, die waarschijnlijk zullen blijken voor den keizer, in diens moeielijkheden met een zuinigen en op zijne rechten gestelden Rijksdag, onschatbare bondgenoolen te zijn. ao nqbLqM i /icbcn. 2) v De, oorlog der Britten onderling. Alexaiider en Diogenes. Oxfordsche hooyleeraren. Een moedige, burgemecHterpatroon. Een belangrijke, recltterlijke uitspraak. De socialisten. William Morris. Er is rood en... rood. Victory in sight. Zóó luidt het laatste bericht voor de britsche metaalbewerkers. De onderhandelingen tusschen de afgevaar digden der arbeiders en die der ondernemers zouden reeds tot het volgende resultaat hebben geleid : Ie. de patroons is deze benaming in dit verband niet verkeerd laten hun eisch, dat de vakondernemingen zich in de contracten tusschen ondernemer en werkman niet zullen mengen, vervallen. 2e. de patroons zullen de tusschenkomst van de vakvereenigingen ook toelaten betref fende de arbeidsvoorwaarden, verandering in het werk en grieven in de werkplaats. Deze uitkomst is reeds zeer bemoedigend. Alle begin is moeilijk. Dit geldt vooral voor het doen van den eersten stap tot verzoening in een pijnlijken, uittartenden strijd, waarvan de sterkste partij, die evenwel blijkbaar on gelijk heeft, wil zijn en blijven : vrij, in de beteekenis van te mogen doen wat ze wil en die meent, dat erkenning van ongelijk, haar prestige ondermijnt. Eigenaardig is dit uit gedrukt in een engelsch arbeidersblad. Alexander: Diogenes! Diogenes : Wie roept me ? A.: Alexander roept u. Waarom kom je niet uit je armzalige ton naar mijn paleis? D.: Because the distance from my barrel to your palace is just as great as from your palace to my barrel. Is nu maar de eerste stap gedaan, m. a. w. heeft, de partij die blijkbaar ongelijk heeft, moed genoeg gekregen om zóó hoog te staan als de erkenning van ongelijk na langen strijd vordert, dan is gewoonlijk de vrede spoedig geteekend. Misschien heeft ook de regeeiing gunstig geïnfluenceerd door de ondernemers aan hare bestellingen te herinneren. Er is overvloed van werk. De secretaris van den ketelmakersbond, de heer R. Knight, schrijft in zijn maandrapport dat de voornaamste firma's zooveel cont -acten hebben gesloten, dat zij minstens voor 2 of 3 jaren werk hebben. Indien het geschil voor Kerstmis zal bijgelegd zijn, zegt hij, dan zal het jaar 189S een zeer bijzonde" voordeelige tijd voor het machine en scheepsbouwbedrijf zijn. Thans vordert het werk zeer langzaam; hieruit zal wellicht een niet geringe drijfkracht tot beëindiging van den strijd ontstaan. Bovendien uit zich de publieke opinie allengs meer beslist ten voordeele van de vereenigde werklieden, die onwrikbaar pal blijven staan ter verdediging van den pijlenbundel, het symbool van een dracht maakt macht. Den vorigen keer wees ik op eenige voorname en hooggeplaatste schrijvers op oeconomisch gebied. Nog een ander bewijs, dat de hooge kringen zich aan de zijde der strijdende arbeiders scharen, is het manifest der xfordsche hoogleeraars. Ware aristocratie, aristocratie van den geest, waartoe we allen moeten trachten te be hooren, is wars van willekeur, onderdruk king, door wien of van wien dan ook. Die aristocratie leidt tot democratie in in den zin van hulp en steun, door woord en daad, om de verongelijkten te verdedigen, de zwakken te versterken, het materieel, ze delijk en geestelijk peil der door de sociale predestinatie verdrukte maatschappelijke klasse te verhoogen. Een fijn ontwikkeld rechtsgevoel, een gepast gevoel van eigen waarde verzet zich spoedig tegen onrecht, willekeur, ondanks velerlei /-. g. eischen van decorum, prestige, stand. Het ware prestige kan slechts aan rechtvaardigheid zijn kracht ontleenen. De groote hervormers op staat kundig en sociaal gebied, van voorheen en thans, benoorden en behooren in de meeste gevallen tot den geleerden, tot den meest ontwikkelden stand. Dat getuigt de geschie denis van staat en maatschappij, onder alle hemelstreken. Behooren tot die nihilisten van onze dagen, door wie verlangd wordt, dat de absolute willekeur door constitutioneele vrij heid zal vervangen worden, niet vele personen uit professorale- en studentenkringen? Ook genoemde hooggeleerde heeren verklaren aangaande het ultimatum van de patroons dat het, althans oogt-nschijnlijk, een welbewuste poging is orn het beginsel van gemeenschap pelijk contracteeren buiten toepassing te bren gen, rn. a. w. een rechtstreeksche ontkenning van den rechtmatigen arbeid der vakvereeni gingen als zoodanig. In geen anderen zin kunnen de voorstellen, vooral die betrekking hebben op overwerk en loon, uitgelegd worden. Onder de patroons die moedig volhard hebben in hun weigering om mee te doen aan den strijd tegen de gezellen, behoort de firma Harland en Wolf, scheepsbouwers te Belfast, waarvan de chef burgemeester is der genoemde stad. In een dezer dagen door hem gehouden redevoering verklaarde hij andermaal, dat voor een duurzame vredelievende verhouding tus schen werkgevers en arbeiders, het juist noodig is dat de overeenkomsten door tusschenkomst van de vakvereenigingen worden gesloten. Dat is juist gezien. Waarop berust de verplichting der partijen om vrijelijk aangegane verbin tenissen stiptelijk na te komen ? Immers op de overweging dat beide partijen met even veel klem, evenveel onafhankelijkheid, even veel weerstandsvermogen hare belangen heb ben kunnen voorstaan. Welnu, hiervan kan inderdaad alleen sprake zijn tusschen onder nemers en werklieden, als dezen steeds toe passen het eendracht maakt macht, reeds door den stervenden vader in de grijze oudheid aan zijn zonen plechtig en door eenvoud, zoo indrukwekkend, aanbevolen. Bovendien verklaarde genoemde patroon burgemeester dat, met behulp van bekwame en goed opgeleide werklieden, een doelmatige organisatie en het streven van patroons en werklieden om de productiekosten te verlagen, den acht-uren-werkdag, zonder vrees voor de concurrentie, kan toegestaan worden. Nog een andere zaak komt den strijd der werklieden ten goede en wel een rechterlijke beslissing in hoogste instantie. In 1S91 waren i wee scheepstimmeriieden Flpod en Taylor d_ie niet tot oen vakvereeniging behoorden en in strijd met hare bepalingen gearbeid hadden, door de Glengal Iron compagny ont slagen, op aandrang van de vereenigde ketel makers die, bij monde van hun voorzitter Allen, den directeur van de scheepswerf, met werkstaking gedreigd hadden. De ontslagen werklieden dienden een aanklacht tegen Allen in. De rechter in eeralen aanleg, veroordeelde Allen tot .£20 schadevergoeding ten bate van Flood en Taylor. Allen ging in hooper beroep. De rechter in tweede instantie bevestigde evenwel de uitspraak. En dezer dagen is voor het House of Lords, met S tegen twee stem men het vonnis van de lagere rechtbanken vernietigd. Dit is de uitspraak in hoogste ressort. Onder de Lords die aan deze beslis sing hebben medegewerkt, behooren Lord Watson, Lord Herschell, Lord Macnaghten en Lord Davey, die tot de voornaamste rechts geleerden van Engeland gerekend worden. De arbeidersbladen dekken hieruit nu de conclusie, dat de ketel makers van hun wettig recht gebruik maakten toen zij weigerden met de niet-vereenigde scheepstimmeriieden die in strijd niet de regels der vakvereenigingen hadden gehandeld te werken. Zij meenen dat de rechter nu voortaan het optreden van een trade-union om, door bedreiging met werkstaking tot het geven van ontslag aan andere werklieden te dwingen, als wettig behoort te worden erkend. Hoe het zij, deze beslissing zal den werklieden in den huldigen strijd zeer ten goede komen. Het is voor een van de aanvoerders der pa troons, den kolonel Dyer, meermalen bij vorige gelegenheden genoemd, om woedend te worden. Tevergeefs heeft hij nu ook al het roode spook te hulp geroepen. Maar daarvan schrik ken de luidjes ook al niet meer. En dat te minder nu van socialistische zijde uitdrukkelijk wordt verklaard, dat zij tegenstanders van de politiek der trade-unions zijn. Wij, zeggen de engelsche socialisten zijn bepaald afkeerig van werkstaking ter verkrijging van betere arbeidsvoorwaarden. Hierdoor wordt het kwaad der bestaande sociale ordening verzacht en daardoor in stand gehouden, volledige verbetering tegen gewerkt. Wie de droevige gevolgen der tegen woordige regeling wil voorkomen gaan ze voort die moet de oorzaken van het k waad wegnemen m. a. w. abolish the class ownerschip of the means of production. Om die reden staan zij tegenover de trade-unipns. De tegenwoordige occonomische strijd, met al zijn lijden en ontbering ook voor vrouwen en kinderen, door de patroons uitgelokt, komt het socialisme in niet geringe mate ten goede. Vergissen doet men zich, wanneer men meent dat het socialisme in Groot Brittani nog weinig ingang heeft gevonden. O>kdaar neemt het aantal socialistische bladen toe; ook daar dezelfde volharding, zelfverlooche ning en zelfopoffering die bij velen ook elders bewondering afdwingen. Ook daar komen leden van hoogere, van wetenschappelijke kringen, mannen van hooggestemd gemoed, onder de bekoring van den strijd voor gelijke voorwaarden in den strijd om het bestaan opdat de versclteidenheid in aanleg en talent lot volle ontwikkeling komen tot heil van de geheele maatschappij, tot ontwikkeling van kunst en wetenschap. Trots zijn de engelsche socialisten vooral op hun on langs overleden partijgenoot den bekenden dichterWilliam Morris. Door de samenwerking van de Social-Democratic Federation, de Independant Labour Party en de Socialist Club of Walthamstow, zal weldra in Walthamstow de geboorteplaats van den grooten dichter en kunstkenner de William Morris Memorial Hall gebouwd worden als the citadel of Essex for Sjcial Democracy. De britsche socialisten gelooven in, dwepen met de woorden van hun dichter: AVe who oncc were fools and drcamers theu sliall be the <;Tt>at and wise. Thcre amidst the \vorld ncw builded shall our earthly deeda abide, Thonith om' luimes hèall forgottun, an l the tale of huw we died." "T strove wilh none, fov none was worth my strife ; Nature l luved, and, uext to nature, art; l warmnl both hands at the fire uf lile ; It sinks, and I am ready to depart." Opmerkelijk is 't dat Morris in zijn opstel: How I became a socialist verklaart, hoe hij van zijn anarchistische vrienden, ge heel tegen hun bedoeling in, geleerd heeft dat anarchisme onmogelijk is, en juist door het bestudeer en van Mill's bezwaren tegen het socialisme, allengs meer de overtuiging heeft gekregen dat socialisme noodzakelijk is. ?* * * 't Is een vreemde tijd. Velen^ zien met be kommernis de toekomst in. Nog meerderen wellicht, begrijpen de groote invloeden die het sociale geheel willen leiden, ordenen, regelen, niet. Ze'bedenken niet dat ook voor de maat schappij de natuurwet geldt: 't Is alles wor den en vergaan. Ze missen het genot van het begrip dat ook de tegenwoordige ordening «gedetermineerd" is voor de teekenen van wording en vergaan. Zij zien de teekenen niet die wijzen op recht en rechtvaardigheid, op zedelijkheid in hoogeren zin, die onver gankelijk blijven als goede sociale wegwijzers. Ze dobberen, zwerven op de sociale levenszee als een schipper zonder kompas. Neen erger nog. Hij heeft immers nog altijd de gouden vuurbollen die hem wenken, wijzen, leiden. Dat mag zóó niet blijven. Studie, ernstige studie op het gebied der oeconomie zal ons een vast uitgangspunt voor onze politieke en oeconomische gedragslijn kunnen aanwijzen. En al ontwaren we dan onder de sociale tinten de roode allengs meer, dan kan ons dat zelfs blij er, opgewekt stemmen ; er is rood en.... rood. We wenden ons immers ver achtend af van den verzengenden en vernielenden gloed van het rosse vlammend rood, roepen van harte het welkom toe _aaii het morgenrood van den nieuwen jaarkring, ook aan het rood van onze driekleur dat vordert moed om hoog te staan, om ondanks be krompen opvattingen krachtig mede te werken tot het geven van een bevestigend antwoord op de vraag, die bij duizenden en duizenden andermaal opwelt uit het bedrukt gemoed : »Elle va venir, elle vient... la bonne année ??? Amsterdam, D. STKJTER. in de donkere dagen voor Kerstmis, 1807. f, Dr, J, I, Geb. 20 Nov. 1*17, overl. 17 Dec. 1897. In het Album, gevoegd bij de Deeemberaflevering 1897 van de Stemmen voor Waarheid en Vrede, schreef Prof. Doedes, en het is het laatst gedrukte van zijne hand: «Waarheid en Vrede, twee zeer schoone zaken, ook in onze schatting. Dat zij op deze aarde niet gemakkelyk zijn te vereenigen, mag men van algemeene bekendheid rekenen. Zijt gij in alles en ten allen tijde voor de waarheid, reken dan maar niet altijd op vrede. Willen wij altijd vrede, het zal somtijds tot den prijs der waarheid zijn. Dertig jaren lang heeft de redacteur nu deze Stemmen (Dr. A. W. Bronsveld) geredigeerd, en wat is zijn ondervinding geweest ? Dat waarheid en vrede zeer wel te vereenigen zijn, ja eigenlijk bij elkander behoo ren . . . maar waarheid en vrede in een bepaalden zin ; waarheid, die altijd aanspraak maakt op de eerste plaats en die niet aan den hier genoemden vrede behoeft ten ott'er gebracht te worden, en vrede, die leert waarheid het hoogste te achten." Deze woorden kenmerken naar vorm en inhoud den ontslapen godgeleerde. En vraagt gij, wat hij als waarheid beleed, het woord waarmee hij zijn laatste college op 21 Juni 1888 eindigde, geeft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl