Historisch Archief 1877-1940
No. 1070
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
er antwoord op: »Mijn wensen voor u by' het
scheiden is, dat al uwe studiën, onderzoekingen,
nasporingen, overdenkingen, bij het licht der
rusteloos voortgaande wetenschap voortgezet, u
ook mogen doen vaststaan in het geloof aan de
Opstanding van Jezus. Is het waar, dat er
onverbreekbaar verband tusschen dat geloof en het
Christendom is, dan mag ook wel iederen student
in de Theologie, die zich voorbereidt voor de
Evangeliebediening in de Christely'ke Kerk, op
het hart worden gedrukt het woord, dat thans
my'n laatste woord tot u is: gedenk aan Jezus
Christus, opgewekt uit de dooden, opdat gij later,
in de EvangeliebedieDing optredende, niet zonder,
maar met het Evangelie van den levenden Christus
komen moogt!''
Zoo hebben wij Doedes gekend, in dien geest
heeft hij gearbeid en is er kracht van hem uit
gegaan.
Toen hij in 1859 tot Hoogleeraar te Utrecht
in de plaats van Prof. Bouman benoemd werd,
was hy de aangewezen man voor dien leerstoel.
In 1841 gepromoveerd op een dissertatie over
«Jezus' opstanding uit de dooden" had hij in zy'n
proponententijd een prijsvraag van Teylers ge
nootschap beantwoord, die met de gouden medaille
bekroond werd, over de Tekstkritiek der Nieuw
Testamentische geschriften. Reeds in zijn eerste
gemeente, Hall bij Zutfen, richtte hy' met Van
Oosterzee, Kemink en De Geer de Jaarboeken
van Wetenschappelijke Theologie op, waarin
menig belangrijk stuk van zijne hand voorkomt.
In 1847 werd hij te Rotterdam beroepen, nadat
hy »het recht des Chri&tendoms tegenover de
wy'sbegeerte" van Prof. Opzoomer had gehand
haafd. In Rotterdam zag hij een groot gehoor
rondom zy'nen kansel van zulkeu, wien 't niet
zoozeer om uiterlijke welsprekendheid en pathos,
maar om bijbelkennis en zelfkennis te doen was.
Welk een diepen indruk bij daar naliet, daar
van getuigde na zoovele jaren de krats, namens
de Rotterdamsche gemeente bij zijn graf neer
gelegd.
Toen hy te Utrecht als hoogleeraar optrad,
was 't alsof er een nieuw leven in de wereld
der Theologanten werd uitgestort. Wij gevoelden
iiiliiiiiMimimi
naar het Engelsch
VAN
BEET HARTE.
(Slot).
Het is wel mogelijk dat dit koude bad zijn
militairen ijver had afgekoeld of zijn goed humeur
had verstoord, want de consul vernam later dat
hij den Amerikaanschen consul van een naburige
stad met de oude geschiedenis van zijn
Amerikaansch burgerschap had opgezocht. Hij scüeen"
vertelde deze zijn colle^^//volkomen op de hoogte
der Amerikaansche sporen en steden, maar hij had
geen papieren. Hij kwam een keer of wat aan
kantoor en...
... En schreef brieven naar huis ?" vroeg de
consul met een plotselinge herinnering.
ia, de arme sukkel kon het in de kazerne on
mogelijk doen. Ik denk dat ze hem daar te veel
plaagden en in 't ootje namen."
Dat was het laatste wat de consul direkt van
Carl Schwartz vernam.
Want een paar weken daarna viel hij opnieuw
in deii Rhijn ditmaal rnet zulk (en noodlottig ge
volg dat hij in weerwil der heldhaftigste pogingen
zijner kameraden door den sterken stroom *erd
meegevoerd en zoo uit den dienst van ziju land
scheidde. Zijn lijk werd nooit teruggevonden.
Eenige maanden voordat de consul van Schlacht
stadt naar een anderen post werd overgeplaatst,
werd zijn herinnering aan den verdwenen Karl
weder opgewekt door een bezoek van zijn vriend
Adlerkreutz. De generaal keek ernstig.
//Je herinnert je unser Karl?" vroeg hij.
Ja."
Hou jij hem voor een bedrieger?"
't, daar viel iets te leeren, wat ons de boeken
niet konden geven. Doedes toch was een geboren
docent en de uitlegging der Schriften met de
aanverwante vakken was zijn element. Heeft hij
niet zonder vrucht de Encyclopaedie der Theo
logie en de leer van God gedoceerd en onze
letterkunde met handboeken voor die vakken
verrijkt, de nauwkeurige onderzoeking der Schrift
uitlegging en de tekstkritiek waren 't, waarin
zijn kracht vooral uitkwam. Op de methode kwam
het vooral aan. Een goede concordantie moest
het voornaamste hulpmiddel zijn; woordenboeken
en grammatica's moesten met omzichtigheid wor
den gebruikt en commentaren eerst worden ge
raadpleegd, wanneer wij onze slotsom voorloopig
reeds hadden verkregen, om na te gaan of wij
misschien ook moeilijkheden hadden over't hoofd
gezien en om onze slotsom met die van anderen te
vergelijken. Het zweren bij het woord des meesters
heeft Doedes ons nooit geleerd. Alle napraten vond
in hem een onverbiddelijk bestrijder, evenals alle
spraakverwarring en holle klanken. Waar moesten
we zijn, niet enkel in de bedoeling, maar ook in
den vorm, waarin we onze gedachten uitten. Maar
hij stond daarbij niet verre van ons af als een
Jupiter tonans. Hij gaf zich aan de studenten.
Vele jaren lang leidde hij als voorzitter het ge
zelschap Philalethein, waartoe bijna alle
theologanten behoorden. Wij waren er vroolijk en vry',
wij mochten er ons uitspreken geheel zooals wij
't meenden, en toch was er iets, waardoor wij
nooit vergaten, dat wij prof. Doedes in ons midden
hadden. Juist door de wijze, waarop hij met ons
omging, ging er een krachtige invloed ten goede
van hem uit. Met geen woord had hij er tot ons
over gesproken en toch gevoelden wij 't, dat de
wijze waarop na onze voorstellen receptie werd
gehouden niet strookte met ons eerste optreden
en verbonden wij ons, op het initiatief van mijn
vriend R. Brink, om geen receptie te houden.
Scheen Prof. Doedes in 't eerst dengenen, die
hem naderden, wat stroef toe, hoe geheel anders
werd dit bij nadere kennismaking. Met welk een
hartelijkheid volgde hij zijn leerlingen op hun
verderen weg. Hoe menige aansporing tot
wetenschappelijken en anderen arbeid deed hij hun
toekomen, die hij daarvoor in staat achtte. Met
hoeveel hartelijkheid deelde hij in hun lief en
leed. Daar kon geen bly'de of droeve omstan
digheid zijn in hun leven of daar kwam een brief
kaart of een kort maar altijd veelzeggend, karak
teristiek briefje van zijn hand. Bij hem was het
nooit: Uit het oog uit het hart! En hoe gevoelig
was hij zelf voor kleine oplettendheden! Daar
was een diepte van gevoel in dien man met die
saamgetrokken lippen, met die rechte houding
en dat onderzoekende oog, die toch ook zoo
vriendelijk ais het ware glimlachen kon.
Is 't wonder, dat Doedes grooten invloed heeft
gehad op de talrijke studenten, die bij gedurende
^9 jaar mede heeft mogen vormen voor de Evan
geliebediening en dat het woord van Claudius
in menig hart was op den dag zijner begrafenis :
h'f'e liaben einen gaten Munn begraben, mul inir
war er mehr '
Amsterdam.
C. F. GKOXKMKUEK.
Wat zijn Amerikaansch burgerschap betreft,
ja! Maar voor de rest durf ik niets zeggen."
Zoo!" zei de generaal. Er is iets zeer
zonderlings voorgevallen," vervolgde hij zijn knevel op
strijkend. ,/De inspecteur van politie heeft ons
in kennis gesteld van de aankomst hier in stad
van een zekeren Karl Schwartz. Deze schijnt de
echte Karl Schwartz te zijn; hij is ten minste door
zijn zuster als de eenige bestaande gcïdeutifeerd.
De andere, die verdronken is, was dus een bedrie
ger. Wat zeg je?"
Dus je hebt een nieuwen recruut opgedaan!"
zei den consul glimlachend.
Neen, want deze heeft zijn tijd al uitgediend
in Elsass, waar hij als jongen is heengegaan. Maar,
donnerwetter, waarvoor heeft die halfgare loeris
van ons zijn naam aangenomen ?"
Bij toeval, zou ik denken. Toen hij in zijn
onnoozelheid eenmaal zóó per was gepain, moest
hij er zich wel aan houden en de verantwoorde
lijkheid er bij nemen. Niet waar?" riep de consul,
voldaan over zijn eigen scherpzinnigheid.
//Zo?o!" was het eenige wat de generaal lang
zaam en met zijn diepste bas uitbracht. Maar dat
tusschenwerpsel heeft een menigte beteekenissen,
al naar gelang van den klank, en Adlerkreutz's
uitroep sclieeu ze alle te bevatten.
Het was in Parijs, waar de consul zich op zijn
doorreis naar zijn nieuwen post had opgehouden.
Hij zat in een welbekend café, dat ouder zijn
habitués verscheidene militairen van hoogen rang
telde. Achteloos keek hij naar een groepje dat
rondom een tafeltje naast hem was gezeten, en
zijn gedachten dwaalden, hij wist zelf niet hoe,
naar Schlachtstadt terug. Daarna richtte hij zijn
oogen naar het aantrekkelijker schouwspel buiten
op den Boulevard. De consul begon een beetje
genoeg van soldaten te krijgen.
Eensklaps kwam er eenige opschudding in de
gesticuleerende groep en klonk een vroolijke groet
naast hem. De consul keek werktuiglijk op en zijn
oogen bleven wijdgeopend den nieuw aangekomene
aanstaren. Want het was de doode Karl; zonder
eenigen twijfel, Karl'. Karl met zijn dik rond
lichaam in een Erausche officiers-uniform gekneld;
met zijn vlasachtig haar iets korter gekuipt, maar
De Fransche Dicte,
Herinnering aan ALPHONSB DAUDET.
Alphonse Daudet.
De maand December 1897 eischt groote offers.
Amsterdam verloor zy'n Abraham Carel Wertheim,
Parijs zijn Alphonse Daudet. Met den laatste
verdwijnt een letterkundig kunstenaar, wiens
naam door heel Europa beroemd is geworden,
wiens glorie in Frankrijk door voor- en
tPgenstanders zijner letterkundige richting met
algemeene waardeering werd erkend. Alphonse Daudet
was een dier bevoorrechten, welke door het uit
geven van een nieuw kunstwerk, in duizenden
gezinnen een juichkreet deed opgaan. Zijn hart
was vol dichterlijke droomen, vol tïjngevoelenden
rnenschenmin, vol edelmoedig mededoogen, vol
bittere verontwaardiging over het leed aan zwak
keren en minderen berokkend door misbruik
van macht, door zelfzucht en overmoed. Soms
was zijne ironie blijmoedig en opgewekt, als hij
de rodomontades zijner zuidelijke landgenooten
in de serie zijner Tartarin-romans belachelijk
maakte, soms bijtend en bitter als in Nmnii
Koumeatan en l'Immortel welk laatste werk
een lang niet verdedigbaren aanval op de veertig
onsterfelijken van de Academie l-'i-nneiiitie inhield.
Vóór 1870 maakte hij zich bekend door een
bundel gedichten, Les AIHOIIreugen (1857 1861)
en door kleine opstellen later in bundels ver
zameld: lettres de mijn Monlhi Cotites dn
Lundi Lettres d'an absent Robcrt lldiiiont.
Deze laatste verzameling dagteekende uit de
sombere jaren 1870 en 1871, doch daaraan voor
afgaande waren: Le pcttt ('liose (18(J7) met recht
Wahrheit n,nd Dichtnnij uit zijn eigen leven, en
Tartarin de Taraacon, beide scheppingen, welke
z\jn naam bekend maakten aan Ie tont l'aris.
Des te grievender was voor hem de val van zijn
drama l'Arlénienne, met verrukkelijke muziek van
Bizet. Daudet en Bizet werden in de hoogste
mate miskend door een gril van hetzelfde publiek,
dat bij de eerste vertooning van Carm-en den
genialen Bizet zijn bijval weigerde, en daardoor
het leven verkortte van een componist, die na
zy'n dood om strijd is geprezen en geëerd.
Alphonse Daudet begreep, dat men in Parijs
geene ooren had voov de poëzie van het
Proveneaalsche landschap, voor den zang der krekels
en de schoone jonkvrouwen van Arles. Hij woonde
nu in het hart van Parijs Ie Marais, waar de
nijvere bevolking wonderen van kunstvlijt te
voorschijn brengt. Hier kwam hij op het denkbeeld
een Parijschen roman te schrijven, die in 1874
onder den titel: Froment jeune et Kisler ainéin
het licht verscheen en den grondslag legde
nog even vlokkig, onder zijn kepi. Kar], met boller
wangen daD ooit onveranderd, maar uu ver
sierd met een klein, geel, popperig knevelt je dat
zich om de hoeken van zijn gevulde lippen krulde.
Karl, die lacliend, op zijn oude manier, de kame
raden toeknikte, maar zonder het minste spoor van
accent allerlei Erantche glossen maakte. Kon het
mogelijk zijn dat hij zich vergiste? Was liet een
bovennatuurlijke gelijkenis, of was de ziel van den
Duitscheu recruut in den i'ranschen ollicier gevaren ?
Haastig riep de consul den yarcon. ./Wie is de
ollicier, die zoo pas is binnengekomen?"
//Kapitein Christian, van het, Bureau
d'Intelliffenee," zei de kellner met ijverigen trots. //Een
kranig officier un fier la pin moedig als een
leeuw. En zóó grappig zoo'n farceur, net een
komediant. Mijnbeer zou lachen als hij hoorde hoe
hij iedereen kan nadoen."
Maar hij ziet er uit als een volbloed uitscher;
en zijn naam!"
Oh! hij is van Ahace. Maar geen Duitscber,
hoor!" betoogde de kelluer, letterlijk bleek wordend
van verontwaardiging. Hij was hij Belfort. Ik ook.
J/f/// Dien! Een Duitscher? A een! duizendmaal
neen!"
Zoo, maar heeft hij hier lang gewoond?" vroeg
de consul.
In Parijs, maar een maand of wat. Maar mijn
heer begrijpt, zijn Departement stuurt hem overal
heen! Overal waar hij maar iets kan te weten
komen."
De consul tuurde nog onafgewend naar kapitein
Christian. Eensklaps keek de officier, wellicht
instinctmatig dien vorscbenden blik gevoelend, naar
hem om en hun oogen ontmoetten elkander. Tot
zijn verbazing lachte de ci-deouul Karl hem toe en
stapte met uitgestoken hand nader.
De consul zette een min of meer hooge borst
en bleef met zijn glas in de hand stokstijf zitten,
waarop kapitein Christiau zijn gestrekten arm op
hief en ongedwongen aansloeg, terwijl hij beleefd
zeide :
Mijnheer de consul is naar een anderen post
gepromoveerd. Vergun mij hem te felieiteeren!"
U hebt het dus vernomen ?" vroeg de consul
droogjes.
Anders zou ik zoo vrijpostig niet zijn. Want
tot zijn blyvenden en welverdienden roem. Daarna
volgde in 1875 Jack, waarin Daudet's bewondering
voor Dickens duidelijk uitkwam, schoon dit boek
Mad. Daudet.
zijn voorganger niet mocht overtreffen. In 1877
verscheen zijn Le Nabab, met allervoortreffelijkste
détails maar tevens met een portret van den
Hertog de Mora (de Morny), dat niet aan alle
lezers beviel. Daudet was eenigen tijd bij den
Hertog de Morny in dienst geweest en daarom
achtte men het niet gepast, dat hij dezen staatsman
in zijn kunstwerk deed optreden.
Misschien gold dit ook in zekere mate van
Les Rois en e.ril (1879), omdat verschillende
historische personen : de koning en kSningin van
Napels, de blinde koning van Hannover en anderen
in zeer lichte vermommingen ten tooneele ver
schenen. Alweer gold hetzelfde van Nnm'i
Ilotimestan (1881), schoon hier de schildering van
zijn geliefd Provence met schitterend succes werd
voltooid. Niet minder boeide L'Enamjeliste (188 J)
een roman, die de wereld der protestantsche,
hyper-orthodoxe calvinisten te Parijs met een
stroom van verrassend licht aan den verbaasden
lezer openbaarde. De hier getroffen partij was
zoo verbitterd, dat Daudet dagelijks anonieme
brieven met dreigementen ontving, waarvan het
referein steeds luidde: Le Ghrixt se renr/era!
Een hoogst indrukwekkend boek was zijn Saplio
(1884), waarin hij de geschiedenis van Manon
Lescaut in modernen vorm wilde herhalen, en
reeds bleek het, dat L'fniinortel (1888) niet op
aller instemming mocht rekenen. De hevige
aanval op de Académie Vraneaise bezorgde hem
althans bij de latere generatiën van Ie dernier
batean een welbegrijpeiijken bijval.
Vol vroolijken luim voltooide hy nog in 1886
zy'n Tartarin sur les Ali>e-<, maar reeds toen ver
toonden zich de eerste teekenen van de ver
schrikkelijke kwaal ruggemergstering die
hem voor weinige dagen na onbeschrijfelijk lijden,
plotseling deed bezwijken. In. deze laatste jaren
bleek uit zijn JJose et Xinette en Petite Paroïsse,
dat zijn hoofd helder en onaangetast was gebleven.
Alphonse Daudet heefc op het eind van zijn
leven veel geleden en eene zeer harde jeugd
gehad. Van zijne geboorte at' (1:5 Mei 1840)
was hij teer en uiterst gevoelig, daarbij in hooge
mate bijziende, zoodat hij in latere jaren zonder
hulp den drukbereden boulevard te Parijs nimmer
durfde oversteken. Zijne ouders hadden te Nimes
eene fabriek van zijden foulards. Hij zelf be
schrijft zijne geboorteplaats in het oude
Languedok (departement dn Gard) met enkele schilder
achtige woorden: »beanconp de solcil, jias malde
jimissière, deux on trois monuments roiiutins."
ons Departement n kent het zich tot plicht in
Monsieur Ie Consul'a geval wordt het een genoegen
alles te weten."
Wist uw Departement ook dat de echte Karl
Schwartz is teruggekeerd?" vervolgde de consul op
denzelfden toon.
Kapitein Christian haalde de schouders op. Dan
schijnt de nagemaakte net bijtijds dood gegaan te
zijn", zei hij luchtig. En toch .. ." hij keek den
consul met ondeugend verwijt in de oogen.
//En toch wat?" vroeg de consul gestreng.
Had Monsieur Ie Consul den ongeiukkigen man
kunnen redden, door hem als Amerikaanse!) burger
te erkennen, inplaats van hem in Duitschen dienst
te helpen pressen.1'
In n oogwenk besefte de consul de volle
militaire beteekenis dezer logische opmerking en
kon niet nalaten te lachen. Waarop de oilicier zich
gemakkelijk op een stoel naast hem liet vallen en
even gemakkelijk verviel in gebroken
DuitsckEngelfich waarmee hij vervolgde:
Zo! Hier Sehlacktstadt is een prettige
stad, hè? Mooie meisjes, aardige lui. En bier en
worst. Volop eten en drinken, hè? U hebt maar
'n jolig leventje, hè?''
De consul deed boveumenschelijke pogingen om
zijn ernst te bewaren, terwijl de kellner achter
hem om de onnavolgbare grappigheid van den
geiiefkoosden olücier tranen lachte. De consul be
hield echter zooveel macht over zich zelf dat hij
droogweg kon vragen :
En de kazerne, het tuighuis, het commissariaat,
de plannen van Schlachtstadt waren zeer belang
wekkend, hè?''
Ongetwijfeld".
Eii Itheiufestung zijn plannen zijn ver
dedigingswerken zelfs zijn gevaarlijke funderingen
aan de rivier, waren voor een soldaat buitengewoon
leerzaam, hè?"
Dat moogt u wél zeggen", antwoordde kapitein
Christian, zijn klein kuevellje opdraaiend.
En de vesting dunkt u...?'
Lmprenuble \ JIii si.. ."
De consul herinnerde zich geneiaal Adlerkreutz's
Zo o", en peinsde.