Historisch Archief 1877-1940
No. 1070
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAME£.
Kerstnacht,
»Pax hominibus bonae voluntatis" ....
Dominévan Marum eindigde met deze woorden
het opstel van zijne preek voor den volgenden
ochtend. Hij richtte het denkende hoofd op, liet
de pen uit de vingers glijden, en herhaalde nog
eens zacht: bonae voluntatis.... zjjn gemoed
was vol menschenliefde en vrede, geheel door
trokken var de volzinnen die hij zoo juist had
neergeschreven, geheel vervuld van de goddelijke
poëzie des Evangelies en van het liefelyke
feest dat dezer dagen gevierd zou worden.
Hij keek op zyn uurwerk:
»A1 kwart voor twaalven! Wat heb ik me
weer door myn ziele-extase laten meêsleepen !
Ik hoop maar dat ik mijn kudde morgen wat
Godsliefde zal ingeven '."
Zóó half voor zich sprekende, stond hij op.
Om hem heen was alles stil; de oude huishoudster
was natuurlijk naar bed en had haar meester
niet willen storen door een »Nacht dominé",
langs de kier van de deur, zooals zij anders wel
deed. Het eenvoudige studeervertrek zag er nu
nog al somber uit, met die moêgebrande lamppit
en de uitdoovende kachelturven. 't Was dan ook
meer dan tijd om ter ruste te gaan, en na nog
even de beschreven vellen geordend te hebben
en ze in een portefeuille van zwart leer te
hebben gestoken, keerde de jonge herder zich
om, met langzamen tred, zijn hemelgedachten
wiegend, naar zyn slaapkamer gaande. In het
midden van de kamer bleef hij plotseling staan,
zijn oor werd getroffen door de luide hooge
slagen van de kerktorenklok der Katholieken:
de Middernachtmis!
»Die gehate roomschen met hun afgodendienst!"
.... Pax hominibus .... bonae voluntatis!....
Indien zij toch ook van goeden wil waren V
Indien zij toch ook God wilden dienen, God
zochten en Christus liefhadden, al was het op
een manier die hij afkeurde ? ....
Pax ! . ... pax !
H\j keerde zich van den uitgang van 't vertrek
af, ging naar 't venster, opende een luik: »Wat
een weer !" Hij sloot het snel, want snijdende wind
en dichte korrelende sneeuw vloog hem tegen
't gelaat.
De kerkklok klept steeds door....
>Ik heb altijd zoo'n hekel gehad aan die
roomsche uiterlijkheden" dacht hij, »maar 't is zeker
niet voor hun plezier, dat die boeren en boerinnen
door dit hondenweer, in 't midden van den nacht
naar de kerk gaan!"
Z\j moeten toch gelooven.... om dit offer te
brengen .... of er velen zouden zijn?"
Alle slaap was plotseling bij hem verdwenen ;
hij voelde trek om naar buiten te gaan. De dikke
pels promotie-geschenk van die goede tante
Caroline hing toch ongebruikt in de kast, hij
had hem nog nooit aan durven doen, het stond
te oud en te ryk en .... hij was jong en arm ....
Maar nu, zou hij toch geen kennis ontmoeten en
ook in die hooge kraag niet herkend worden.
Tegelyk met zijn gedachten had hij de jas aan
geschoten en de voordeur zachtjes ontgrendeld :
»de oude mag niet wakker worden, zij heeft met
den Zaterdag dubbel gewerkt."
Niettegenstaande de kou was 't een heerlijke
nacht; de sneeuwval had juist opgehouden; de
wolken werden door den wind tot lange strepen
gedreven en joegen elkaar voort aan 't firmament
tot dat de zwarte lucht met de zachtgouden
sterren zichtbaar werd en nu] ook de maan in
electrisch blauwe schemering hare ronding tegen
den donkeren achtergrond afteekende. De versch
gevallen sneeuw kraakte onder den voet, de wind
bleef even scherp. De dominé, de markt over
stekend, sloeg rechts de landstraat in, waar aan
't uiteinde van 't dorp, de kerkklok nog steeds
klept.
Donkere, onherkenbare menschenvormen in
mantels, doeken en jassen gehuld, voorovergebo
gen om den wind, gingen met snellen pas langs
hem heen, niemand sprak, niemand trachtte den
anderen te herkennen. Daar ginds aan 't eind
van de straat, stond de kleine kerk met hoog
spits torentje; de silhouet van 't gebouw was
bijna niet te onderscheiden omdat de vensters,
door 't sterke licht van binnen als in vuur ston
den en gloeiend rood afstaken in de
wit-blauwzwarte omgeving.
Onwillekeurig volgde de dominéde zwijgende
menschen, die als door een magneet, naar de
lichtende kerk in den donkeren nacht, getrokken
werden.
De kerk was reeds bijna gevuld en Domin
schoof in de eerste de beste bank waar hij nog
een plaatsje open zag.
Hij zette zich, en keek eens rond: »Wat een
schat van waslicht en dat in zoo'n arme parochie !
Op 't hoofdaltaar zelf zeker honderd hooge en
lage kaarsen in groepen geschikt, en dan, daar
op zij . ... 't leek wel een groote lichtbouquet,
die een witte roos omsloot: een wassen kindje
van misschien twintig centimeter grootte op stroo
liggend met een driehoek van klatergoud achter
't hoofdje geplakt. »Gij zult geen gesneden beeld
of gelijkenis maken" klonk het in zijn hoofd.
Met klokslag twaalf uur trad de pastoor in
zijn wit gewaad, voorafgegaan door zes wierook en
bloemen dragende koorknapen uit de sacristie,
de treden van 't hoofdaltaar op; tegelijkertijd
speelde het orgel, met alle registers uitgetrokken,
't lieve: »0 Kerstnacht een der schoonste nachten!"
En een oogenblik later zong de geheele gemeente
met volle stem den welkomstgroet aan den Verlosser,
terwijl de priester teruggekeerd aan den voet van
't altaar, geknield zich voorbereide tot het offer.
't Was nog een jonge man, hij mocht vier a vijf
jaar ouder zijn dan onze dominé.
Uit de vergulde wierookvaten, door de koor
knapen in rythmus gebalanceerd, stegen wolken
van geurende essence; de kerk was stampvol en
't was nog al benauwd. Nadat drie strofen van
't Kerstlied gezongen waren, ging het orgel tot
zachtere tonen over, en stemde aan het:
Adeste fideles, laeti triumphantes,
Venite, venite in Bethlehem !
Natum videte Regem Angelorum
Venite adoremus Dominum.
De gemeente had de gebedenboeken openge
slagen, en prevelde tot God in den eenvoud des
harten, nu eens den blik naar't kribje dan weder
naar 't altaar gericht.
De priester ging nu de treden van 't altaar op
en bad met luide stem: Introïbo ad altare Dei....
Het was zeer warm in de kerk, dan .... die
wierook en dat lichtgeflikker, na den hersenarbeid
in zijn stille kamer....
De dominésliep in. Hij droomde dat hij
zelf een klein jongske was, gewiegd tegen den
warmen boezem zijner moeder, die zachte liedjes
op klagenden toon over hem heen zong.
»'t Is Iaat Dominéen de nacht is koud, wil u
niet bij mij iets komen gebruiken?"
Van Marum zag verbaasd op; de kerk was bijna
leeg, muf, grauw, en killig, met nog maar enkele
flauwe lichtjes.... De pastoor stond naast hem;
had zijn dankgebed na de mis juist volbracht,
en tot z\jn niet geringe verbazing bemerkt dat
de eenzame in een pels gehulde man-gestalte,
die achter gebleven was, niemand anders bleek
te zijn dan de herder der Gereformeerde Gemeente.
Van Marum voelde zich niet heel wel, slechte
nachtrust en behoefte aan voedsel kwelde hem
werkelijk en hij antwoordde half machinaal:
»Zeer gaarne, pastoor".
ik ons vereenigden om telken jare ter herinnering
aan dit feest een Israëlitisch kind te kleeden en
't gezin b.v. gedurende de drie hardste maanden
te steunen .. ..""
De pastoor had aandachtig geluisterd en reikte
nu beide handen, over de tafel heen, aan zijn gast.
»Ik ben uw compagnon" sprak hij, »de liefde
zal eens allen vereenigen tot n kudde".
Sinds kwamen elk jaar de dominéen de
pastoor in den Kerstnacht te samen en elk offerde
dan vijf en twintig gulden voor 't armste Isra
litisch huisgezin. Later, toen de dominége
trouwd was, kwam zijn vrouw ook mee, en toen
na eenige jaren de familie talrijker werd, gebeurde
het wel dat mevrouw een nieuwe japon opofferde
om 't kindje uit Israël te kleeden en de ouders
te verwarmen.
»Liefde verwint het al."
CATHARINA ALBEKDINGK THIJM.
Werktuigelijk stond hij op en volgde de voor
hem uitgaande mannenfiguur in toga. De kerk
was nu gevuld met zoetflauwige menschenlucht
die evenmin als de wierooknevelen en de
vetwalmen van de honderde gebluschte kaarsjes bij
de secuur gesloton deuren gelegenheid had zich
te verspreiden.
Van Marum liep weekjes voort, als een slaap
wandelaar; terwijl bij den pastoor, het »zich
thuis voelen," de verlichting van de afgedane
taak, de opgewektheid door de feestherdenking,
een zekere veerkracht in zijn tred teruggaf. Hier
een tree op, daar een stoepje af, daar de schemer
achtig verlichte sacristie, links van 't altaar;
een klein portaal, weer eenige treden, een lange
gang; twee, drie deuren en eindelijk een huis
kamerdeur, met daarbinnen de gezelligheid,
't licht, 't vuur, de geurende koffiekan op 't witte
tafelservet. Met een uitnoodigend handgebaar wees
de pastoor de plaats tegenover zich aan den
dominé; beiden bogen het hoofd toen zij ge
zeten waren, als een behoefte voelende met God
te spreken en toen de pastoor over zichzelf het
kruisteeken gemaakt had, als slot van zijn dank
gebed, ontmoette de blikken der beide Godgewijde
jonge mannen elkaar in n zielenbegrijpen van
bovenaardsche verlangens.
»Heilige nacht! stille nacht!"
»»De menschen zijn toch eigenlijk geschapen
om elkaar te beminnen en niet om elkaar te
bestrijden,"" zei de dominéhalf luid, terwijl de
pastoor met zachten glimlach de koftiekoppen
vulde.
»0 zeker," antwoordde deze, »als men zich
slechts verstaan kon, als men elkaar maar beter
kende, als men vooral wat meer, wat grooter,
wat ruimer Godsliefde had."
»Ja, en als wij het zoover konden brengen, dat
wij onzen evenmensch niet haatten omdat zij
anders gelooven dan wij zelf." De dominéhad
graag iets willen zeggen over de uiterlijkheden,
over de beelden, over de aflaten.... doch hij
voelde dat het oogenblik niet geschikt was, hij
was geheel doordrongen van het verjaarfeest van
dezen nacht; wereldvrede en menschenliefde ver
vulde zijn wezen en in de zeer stille pastorie
kamer scheen hem nu eene discussie als een
ontheiligende dissonant.
«Daarvoor zullen wij wel moeten wachten tot
wij hierboven zijn", meende de pastoor, terwijl hij
de dampende kop reikte, »men geeft niet gaarne
zijn overtuigingen prijs wellicht uit eigen
liefde, maar in het idee dat zij de waarheid zijn,
de e.rclusiere icaarheii/."
»»Zou er geen overbrugging denkbaar wezen,
althans onder hen die zich navolgers Christi
noemen ?" "
»Ik vrees van neen!"
»»De liefde vermag veel" " prevelde de domin
half luid. Zij zwegen een oogenblik, de denkende
hoofden gebogen over de materieele voeding.
»»Zouden wij het niet eens kannen probeeren,
pastoor?"" Verrast keek de pastoor op.
»Hoe bedoelt u?"
»»Wij zijn beiden van goeden wil.... de en
gelen hebben ons dus van nacht den vrede toe- j
gezongen .... als die vrede zich nu eens in een
vereenigde liefdeda<id kon uiten ...."" i
»U hebt een idee, dominé, spreekt u het uit, j
ik bid u." j
»»Dat goddelijk kind, dat van nacht geboren werd i
in een stal, doet mij denken aan kinderen der men- j
schen .... aan »de minsten" onder die kinde- !
ren; zouden wij niet in /.ijn naam, als zijn volge- i
lingen, hoe verschillend onze idees ook zijn, door j
een liefdedaad ons kunnen vereenigen, ter herin- !
nering aan dezen nacht?"
«Beschik over mij" zei de pastoor, -want al
heb ik veel armen in mijn parochie, ik kan mij
des noods eenige ontberingen opleggen "
»>U zult wel reeds genoeg gevast hebben,""
meende de dominé; «maar kijk, dit is waar, dat
is een zeer goede kant van 't vasten, als men
het zoo uitgespaarde geld, den armen ten goede
laat komen.""
»En 't geeft meer vreugde dan een lijne havana
of een glas Yquem; maar uw idee 'f ....
»»Ik geloot dat in deze gemeente en omstreken
de katholieke en protestante armen voldoende
gesteund worden, maar de Israëlieten .... zij zijn
hier en daar verspreid, zonder herder, en missen
goede hulp;.... Christus is uit Israël geboren.
Maria, de moeder, was jodin, de Apostelen ...,
in n woord, ik voel er vee) voor; zoo u en
liliiiiminiiMMiiii
Een naar stukjes vrouwenleven,
Levenswijding, door ESJEE. Haarlem,
H. D. Tjeènk Willink.
Wij hebben hier een boek, dat in dezen tijd
iets heeft te zeggen tot onze vrouwen en meisjes,
dat haar wil toespreken even ernstig en even
welgemeend, als Margaretha Meyboom het voor
twee jaren deed met haar Vrouwenwerk. In Esjee's
»Levenswijding" is de inkleeding anders, zij nadert
den gewonen romanvorm meer, maar toch wij
hebben de gezonde theorieën van «Vrouwenwerk"
hier als en action voor ons.
De schrijfster voert ons binnen in huis
houdingen, waar het groote leed geleden wordt
van een doelloos leeg bestaan, dat eigen onbe
duidende nietigheid erkent, en zoo graag anders
zou willen, zoo graag zich een levenstaak, al
was die ook zwaar en moeilijk, zou zien toe
bedeeld. Zij laat de rijke Estella Burckhove,
wie de afhankelijkheid van haar bruusken
barschen, slechts met geldverdienen bezigen vader
te zwaar valt, na een heftige scène, uitkomst
van tallooze kleinere onaangename woorden en
uitvallen, weggaan uit de deftige woning van
weelde naar de arme muziekonderwijzeres, waar zij
een onderkomen en leiding bij haar
muziekstudiën vindt. Stella maakt zich onafhankelijk
en den bitteren beker van ontbering en beproe
ving drinkt ze, zij het ook eerst met verzet en
tegenzin, omdat hij tot die uitkomst heeft ge) eid.
En een ander schril, maar vooral niet minder
waar beeld uit de vrouwenwereld is dat van de
verhouding tusschen mevrouw van Lhaer en haar
dochter Machteld. De moeder, jong nog en levens
lustig, weduwe na een ongelukkig huwelijksleven,
dat op een minnelijke scheiding was uitgeloopen,
wil niets liever dan voor haar mooie meisje een
rijk huwelijk, en Machteld, geestkrachtig en flink,
met lust in studie en tegenzin tegen het zin
ledige alledaagsche uitgaan, wil werken en
studeeren. Al komt het hier niet tot zoo heftige
uitbarsting als tusschen Stella en haar vader, de
kleine grieven en krenkingen en de bittere
woorden ontbreken niet. liet is een strijd, zooals
er in onze dagen vele worden gestreden en Esjee
heeft hem in al zijn u/is en downs uitstekend
weergegeven.
Want er komen juist bij die oneenigheden
tusschen menschen, die elk voor zich niet laag
staan, steeds weer oogenblikken van wrevel over
het feit der slechte verhouding zelf, en men ziet
in, dat het toch zóó niet mag voortduren en
redeneert met zich zelf en neemt tot zachtheid
en toegeven het besluit, om alras toch weer,
gekrenkt in zijn liefste en beste gevoelens, tot
de oude stemming terug te keeren. Machteld
heeft in zulk een periode van weekheid, ontstaan
na een hevige ongesteldheid bij de vriendelijke
moederlijke verzorging, de onvergefelijke zwak
heid, toe te stemmen in een engagement met den
rijken lïewerber, dien haar moeder tot schoonzoon
wenschte. Een week na de schitterende receptie
heeft zij de goede partij afgeschreven, en kort
daarna heeft zij de geestkracht, trots de afkeuring
harer moeder het aanbod van vrienden te aan
vaarden en voor een jaar met hen op reis te
gaan, zich aldus losrukkend van den natuurlijken
band, die te zeer haar knelde.
Dien band aanvaardde zij niet opnieuw na
haar terugkeer; er bleek een plaats te zijn, waar
zij als geroepen werd, in het gezin van haar
schoolvriendin Marianne Holland. Daar, waar een
fleurige gezonde huisvrouw vol ijver en toewij
ding haar huishouding waarnam en man en jongens
trouw verzorgde, hadden de ziekte en de dood
van een klein zoo vurig begeerd wereldburgeresje
alles veranderd, doordien zij de moeder geeste
lijk en moreel en later ook lichamelijk sloopten.
Machteld kon er de laatste levensweken van
de zieke verhelderen, toen zij er het bestuur der
huishouding tijdelijk op zich nam, vóór zij haar
betrekking van leerares aan de middelbare meisjes
school aanvaardde.
Intusschen had Stella's met muzieklessen ver
worven onafhankelijkheid door den dood van
haar vader plaats gemaakt voor die andere onaf
hankelijkheid, die aan het bezit van een groot
fortuin is verbonden, maar gelukkiger was het
jonge meisje er niet door geworden. In haar
droomen over de toekomst, die men reeds eenige
malen bij de offerte van hart en hand aangebo
den had met haar te deelen, trad steeds weer
de iiguur op den voorgrond van den jongen
Voorberghe, den door de schrijfster met voor
liefde geteekenden jongen dagbladredacteur. Of
deze brave zoon en ijverige werker en trouwe
hondenvriend, deze modelman, in dit overigens
van ernstigen waarheidszin getuigende boek niet
wat te veel is geïdealiseerd !
Maar mogelijk zijn er zoo, en dan zijn de
Stella's gelukkig, die in hen eerst hun ideaal
zien en dan later er de werkelijkheid aan mogen
toetsen in het huwelijk. De andere mannen
figuur, die van Hofland, heeft in de teekening
iets wazigs, onduidelijks; zijn engagement met
het jonge pas aan de schooljaren ontgroeide
meisje blijft voor ons vreemd en onverklaarbaar.
Het zou zooveel natuurlijker zjjn geweest, als
hij aan Machteld's vriendelijk helpende hand de
zorg voor de opvoeding van zijn beide jongens
had opgedragen, indien hij haar helder verstand
op zijn levenspad had doen lichten en in haar
onbaatzuchtige liefde zijn geluk had willen stellen.
En dat had gekund. Het is een stoute stap
geweest, dien Esjee in dezen letterarbeid heeft
gedaan, te stouter nu zij den moed heeft gehad,
hem zonder resultaat te laten blijven. Zij laat
namelijk Machteld, die weet, hoezeer de weduw
naar en zijn kinderen de zorg der vrouw en
moeder misten, die een warme genegenheid voelt
voor den stillen, teruggetrokken, maar degelijken,
man, in een kalm gestyleerden, uitstekend
verstandigen brief zich aanbieden voor de plaats,
door den dood van Mary aan zijn zijde open
gebleven, en schrik niet, lezeres, op denzelfden
dag, dat zij in kalme, gelukkige stemming, blij
over haar besluit, dien brief ter post heeft be
zorgd, boort ze dat Hofland geëngageerd is met
een meisje, toehoorderes bij de lessen in de
hoogste klasse der school, een haar niet eens
bijzonder sympathiek, maar mooi jong dingetje.
Als dat in de litteratuur geen stoute stap is,
weet ik het niet! Toch volgt de lezer Machteld
met sympathie op dien weg van
vooroordeelentrotseering, die op teleurstelling en op wat naar
vernedering gelijkt voor haar uitloopt; toch blijft
men eerbied gevoelen n voor haar daad en voor
de manier, waarop zij rustig en eenvoudig verder
optreedt, ook bij dat onderhoud, waarin Hofland
haar den bewusten brief en den tweeden, die
hem den eersten als ongeschreven moest doen
beschouwen, terugbrengt.
Wat Machteld's eigen leven betreft, zij vindt
ten slotte naast haar studie en haar dagelijksche
schooltaak een liefdewerk voor haar hand in de
verzorging harer moeder, die door ziekte ver
zacht en verteederd, eindelijk toegeeft en op het
dringend verzoek harer dochter den band van
samenwoning hernieuwt, door beiden vroeger in
wrevel verbroken.
Wij gaven hier slechts zeer schetsmatig een
idee van dit met zorg en liefde in elkander ge
zette beeld van een paar stukjes vrouwenleven.
Er wordt weinig in dit boek geredeneerd door
de schrijfster zelve; zij laat haar figuren door
hun daden spreken en zij groepeert ze in vol
komen natuurlijke, blijkbaar zelfgeziene situaties.
Aangenaam rustig vloeit het prettige Hollandsen,
zonder banaliteit, maar ook zonder effectbejag
en wij sluiten den roman, dankbaar voor het
werk der schrijfster, maar onvoldaan over een
vrouwenwereld, die bij verstandiger opleiding en
kloeker zin en helderder doorzicht zich zooveel
van het hier geschetste vrouwenleed zou kunnen
besparen.
Lochem. F. J. VAX UILDRJKS.
l'kn geografe. Itecepten.
Te Weenen in de Geographische Gesellschaft
is voor het eerst een vrouw als spreekster op
getreden, en wel mevr. Leopoldine von
MorawetzDierkes, die eene zeer belangwekkende voordracht
hield over haar verblijf in Finland, en van het
weinig bezochte land, zijn eigenaardige beschaving,
geschiedenis, vooruitzichten, aan hare hoorders
een levendig en interessant beeld gaf.
* *
*
Mieren au four. Men. laat boter smelten in een
vuurvast schoteltje; als ze goed gesmolten is,
giet men er het wit van zes eieren, tot schuim
geklopt en gemengd met twee lepels room, in;
als het mengsel een weinig opstijft, laat men er
de eierdooiers afzonderlijk opglijden; met zout
en peper blijft het eenigen tijd in den oven tot
het goudbruin is.
Jürschtaart. Met 2 eieren klopt men boven
het vuur 250 gram poedersuiker, tot het een
beetje stijf wordt, neemt het af' en blijft roeren
tot het koud is, dan voegt men er een
citroenschil en 60 gram meel bij; botert een vorm, giet
het deeg erin en zet hem in den oven. Als de
taart gaar en bekoeld is, snijdt men haar in drie
vlakken, giet op een bord een glas kirsch met
wat suiker, laat iedere snede daarmee doortrekken,
en legt ze op elkaar met abrikozengelei er
tusschen. E-e.
Aan
de Itediictie run T)c Amsterdammer
Weekblad roor Nederland.
In Uw blad van Zondag 12 December las ik
een klacht over het kleine aantal leden der
Vereeniging Nationale Tentoonstelling van Vrou
wenarbeid. Mag ik er u attent op maken dat
het jaarverslag van Juni dateert en dus het aantal
leden opnam tot en met die maand. Met ge
noegen kan ik u melden dat sinds dien tijd reeds
veel meer zijn toegetreden en men mag ver
wachten, nu de belangstelling steeds toeneemt,
dat ook het ledental naar rato aan zal groeien.
Voor degenen die misschien nog niet bekend
er mee zijn, deel ik nog mee dat de Gemeente
subsidie in den Haag met eene groote meerder
heid, en de staatssubsidie zonder debat zijn
toegezegd.
Met zulke wenschen zoowel als tinancieële
steun kan het hoofdbestuur gerust voortwerken.
Achtend,
II. D.