De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 26 december pagina 5

26 december 1897 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1070 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAME£. Kerstnacht, »Pax hominibus bonae voluntatis" .... Dominévan Marum eindigde met deze woorden het opstel van zijne preek voor den volgenden ochtend. Hij richtte het denkende hoofd op, liet de pen uit de vingers glijden, en herhaalde nog eens zacht: bonae voluntatis.... zjjn gemoed was vol menschenliefde en vrede, geheel door trokken var de volzinnen die hij zoo juist had neergeschreven, geheel vervuld van de goddelijke poëzie des Evangelies en van het liefelyke feest dat dezer dagen gevierd zou worden. Hij keek op zyn uurwerk: »A1 kwart voor twaalven! Wat heb ik me weer door myn ziele-extase laten meêsleepen ! Ik hoop maar dat ik mijn kudde morgen wat Godsliefde zal ingeven '." Zóó half voor zich sprekende, stond hij op. Om hem heen was alles stil; de oude huishoudster was natuurlijk naar bed en had haar meester niet willen storen door een »Nacht dominé", langs de kier van de deur, zooals zij anders wel deed. Het eenvoudige studeervertrek zag er nu nog al somber uit, met die moêgebrande lamppit en de uitdoovende kachelturven. 't Was dan ook meer dan tijd om ter ruste te gaan, en na nog even de beschreven vellen geordend te hebben en ze in een portefeuille van zwart leer te hebben gestoken, keerde de jonge herder zich om, met langzamen tred, zijn hemelgedachten wiegend, naar zyn slaapkamer gaande. In het midden van de kamer bleef hij plotseling staan, zijn oor werd getroffen door de luide hooge slagen van de kerktorenklok der Katholieken: de Middernachtmis! »Die gehate roomschen met hun afgodendienst!" .... Pax hominibus .... bonae voluntatis!.... Indien zij toch ook van goeden wil waren V Indien zij toch ook God wilden dienen, God zochten en Christus liefhadden, al was het op een manier die hij afkeurde ? .... Pax ! . ... pax ! H\j keerde zich van den uitgang van 't vertrek af, ging naar 't venster, opende een luik: »Wat een weer !" Hij sloot het snel, want snijdende wind en dichte korrelende sneeuw vloog hem tegen 't gelaat. De kerkklok klept steeds door.... >Ik heb altijd zoo'n hekel gehad aan die roomsche uiterlijkheden" dacht hij, »maar 't is zeker niet voor hun plezier, dat die boeren en boerinnen door dit hondenweer, in 't midden van den nacht naar de kerk gaan!" Z\j moeten toch gelooven.... om dit offer te brengen .... of er velen zouden zijn?" Alle slaap was plotseling bij hem verdwenen ; hij voelde trek om naar buiten te gaan. De dikke pels promotie-geschenk van die goede tante Caroline hing toch ongebruikt in de kast, hij had hem nog nooit aan durven doen, het stond te oud en te ryk en .... hij was jong en arm .... Maar nu, zou hij toch geen kennis ontmoeten en ook in die hooge kraag niet herkend worden. Tegelyk met zijn gedachten had hij de jas aan geschoten en de voordeur zachtjes ontgrendeld : »de oude mag niet wakker worden, zij heeft met den Zaterdag dubbel gewerkt." Niettegenstaande de kou was 't een heerlijke nacht; de sneeuwval had juist opgehouden; de wolken werden door den wind tot lange strepen gedreven en joegen elkaar voort aan 't firmament tot dat de zwarte lucht met de zachtgouden sterren zichtbaar werd en nu] ook de maan in electrisch blauwe schemering hare ronding tegen den donkeren achtergrond afteekende. De versch gevallen sneeuw kraakte onder den voet, de wind bleef even scherp. De dominé, de markt over stekend, sloeg rechts de landstraat in, waar aan 't uiteinde van 't dorp, de kerkklok nog steeds klept. Donkere, onherkenbare menschenvormen in mantels, doeken en jassen gehuld, voorovergebo gen om den wind, gingen met snellen pas langs hem heen, niemand sprak, niemand trachtte den anderen te herkennen. Daar ginds aan 't eind van de straat, stond de kleine kerk met hoog spits torentje; de silhouet van 't gebouw was bijna niet te onderscheiden omdat de vensters, door 't sterke licht van binnen als in vuur ston den en gloeiend rood afstaken in de wit-blauwzwarte omgeving. Onwillekeurig volgde de dominéde zwijgende menschen, die als door een magneet, naar de lichtende kerk in den donkeren nacht, getrokken werden. De kerk was reeds bijna gevuld en Domin schoof in de eerste de beste bank waar hij nog een plaatsje open zag. Hij zette zich, en keek eens rond: »Wat een schat van waslicht en dat in zoo'n arme parochie ! Op 't hoofdaltaar zelf zeker honderd hooge en lage kaarsen in groepen geschikt, en dan, daar op zij . ... 't leek wel een groote lichtbouquet, die een witte roos omsloot: een wassen kindje van misschien twintig centimeter grootte op stroo liggend met een driehoek van klatergoud achter 't hoofdje geplakt. »Gij zult geen gesneden beeld of gelijkenis maken" klonk het in zijn hoofd. Met klokslag twaalf uur trad de pastoor in zijn wit gewaad, voorafgegaan door zes wierook en bloemen dragende koorknapen uit de sacristie, de treden van 't hoofdaltaar op; tegelijkertijd speelde het orgel, met alle registers uitgetrokken, 't lieve: »0 Kerstnacht een der schoonste nachten!" En een oogenblik later zong de geheele gemeente met volle stem den welkomstgroet aan den Verlosser, terwijl de priester teruggekeerd aan den voet van 't altaar, geknield zich voorbereide tot het offer. 't Was nog een jonge man, hij mocht vier a vijf jaar ouder zijn dan onze dominé. Uit de vergulde wierookvaten, door de koor knapen in rythmus gebalanceerd, stegen wolken van geurende essence; de kerk was stampvol en 't was nog al benauwd. Nadat drie strofen van 't Kerstlied gezongen waren, ging het orgel tot zachtere tonen over, en stemde aan het: Adeste fideles, laeti triumphantes, Venite, venite in Bethlehem ! Natum videte Regem Angelorum Venite adoremus Dominum. De gemeente had de gebedenboeken openge slagen, en prevelde tot God in den eenvoud des harten, nu eens den blik naar't kribje dan weder naar 't altaar gericht. De priester ging nu de treden van 't altaar op en bad met luide stem: Introïbo ad altare Dei.... Het was zeer warm in de kerk, dan .... die wierook en dat lichtgeflikker, na den hersenarbeid in zijn stille kamer.... De dominésliep in. Hij droomde dat hij zelf een klein jongske was, gewiegd tegen den warmen boezem zijner moeder, die zachte liedjes op klagenden toon over hem heen zong. »'t Is Iaat Dominéen de nacht is koud, wil u niet bij mij iets komen gebruiken?" Van Marum zag verbaasd op; de kerk was bijna leeg, muf, grauw, en killig, met nog maar enkele flauwe lichtjes.... De pastoor stond naast hem; had zijn dankgebed na de mis juist volbracht, en tot z\jn niet geringe verbazing bemerkt dat de eenzame in een pels gehulde man-gestalte, die achter gebleven was, niemand anders bleek te zijn dan de herder der Gereformeerde Gemeente. Van Marum voelde zich niet heel wel, slechte nachtrust en behoefte aan voedsel kwelde hem werkelijk en hij antwoordde half machinaal: »Zeer gaarne, pastoor". ik ons vereenigden om telken jare ter herinnering aan dit feest een Israëlitisch kind te kleeden en 't gezin b.v. gedurende de drie hardste maanden te steunen .. .."" De pastoor had aandachtig geluisterd en reikte nu beide handen, over de tafel heen, aan zijn gast. »Ik ben uw compagnon" sprak hij, »de liefde zal eens allen vereenigen tot n kudde". Sinds kwamen elk jaar de dominéen de pastoor in den Kerstnacht te samen en elk offerde dan vijf en twintig gulden voor 't armste Isra litisch huisgezin. Later, toen de dominége trouwd was, kwam zijn vrouw ook mee, en toen na eenige jaren de familie talrijker werd, gebeurde het wel dat mevrouw een nieuwe japon opofferde om 't kindje uit Israël te kleeden en de ouders te verwarmen. »Liefde verwint het al." CATHARINA ALBEKDINGK THIJM. Werktuigelijk stond hij op en volgde de voor hem uitgaande mannenfiguur in toga. De kerk was nu gevuld met zoetflauwige menschenlucht die evenmin als de wierooknevelen en de vetwalmen van de honderde gebluschte kaarsjes bij de secuur gesloton deuren gelegenheid had zich te verspreiden. Van Marum liep weekjes voort, als een slaap wandelaar; terwijl bij den pastoor, het »zich thuis voelen," de verlichting van de afgedane taak, de opgewektheid door de feestherdenking, een zekere veerkracht in zijn tred teruggaf. Hier een tree op, daar een stoepje af, daar de schemer achtig verlichte sacristie, links van 't altaar; een klein portaal, weer eenige treden, een lange gang; twee, drie deuren en eindelijk een huis kamerdeur, met daarbinnen de gezelligheid, 't licht, 't vuur, de geurende koffiekan op 't witte tafelservet. Met een uitnoodigend handgebaar wees de pastoor de plaats tegenover zich aan den dominé; beiden bogen het hoofd toen zij ge zeten waren, als een behoefte voelende met God te spreken en toen de pastoor over zichzelf het kruisteeken gemaakt had, als slot van zijn dank gebed, ontmoette de blikken der beide Godgewijde jonge mannen elkaar in n zielenbegrijpen van bovenaardsche verlangens. »Heilige nacht! stille nacht!" »»De menschen zijn toch eigenlijk geschapen om elkaar te beminnen en niet om elkaar te bestrijden,"" zei de dominéhalf luid, terwijl de pastoor met zachten glimlach de koftiekoppen vulde. »0 zeker," antwoordde deze, »als men zich slechts verstaan kon, als men elkaar maar beter kende, als men vooral wat meer, wat grooter, wat ruimer Godsliefde had." »Ja, en als wij het zoover konden brengen, dat wij onzen evenmensch niet haatten omdat zij anders gelooven dan wij zelf." De dominéhad graag iets willen zeggen over de uiterlijkheden, over de beelden, over de aflaten.... doch hij voelde dat het oogenblik niet geschikt was, hij was geheel doordrongen van het verjaarfeest van dezen nacht; wereldvrede en menschenliefde ver vulde zijn wezen en in de zeer stille pastorie kamer scheen hem nu eene discussie als een ontheiligende dissonant. «Daarvoor zullen wij wel moeten wachten tot wij hierboven zijn", meende de pastoor, terwijl hij de dampende kop reikte, »men geeft niet gaarne zijn overtuigingen prijs wellicht uit eigen liefde, maar in het idee dat zij de waarheid zijn, de e.rclusiere icaarheii/." »»Zou er geen overbrugging denkbaar wezen, althans onder hen die zich navolgers Christi noemen ?" " »Ik vrees van neen!" »»De liefde vermag veel" " prevelde de domin half luid. Zij zwegen een oogenblik, de denkende hoofden gebogen over de materieele voeding. »»Zouden wij het niet eens kannen probeeren, pastoor?"" Verrast keek de pastoor op. »Hoe bedoelt u?" »»Wij zijn beiden van goeden wil.... de en gelen hebben ons dus van nacht den vrede toe- j gezongen .... als die vrede zich nu eens in een vereenigde liefdeda<id kon uiten ...."" i »U hebt een idee, dominé, spreekt u het uit, j ik bid u." j »»Dat goddelijk kind, dat van nacht geboren werd i in een stal, doet mij denken aan kinderen der men- j schen .... aan »de minsten" onder die kinde- ! ren; zouden wij niet in /.ijn naam, als zijn volge- i lingen, hoe verschillend onze idees ook zijn, door j een liefdedaad ons kunnen vereenigen, ter herin- ! nering aan dezen nacht?" «Beschik over mij" zei de pastoor, -want al heb ik veel armen in mijn parochie, ik kan mij des noods eenige ontberingen opleggen " »>U zult wel reeds genoeg gevast hebben,"" meende de dominé; «maar kijk, dit is waar, dat is een zeer goede kant van 't vasten, als men het zoo uitgespaarde geld, den armen ten goede laat komen."" »En 't geeft meer vreugde dan een lijne havana of een glas Yquem; maar uw idee 'f .... »»Ik geloot dat in deze gemeente en omstreken de katholieke en protestante armen voldoende gesteund worden, maar de Israëlieten .... zij zijn hier en daar verspreid, zonder herder, en missen goede hulp;.... Christus is uit Israël geboren. Maria, de moeder, was jodin, de Apostelen ..., in n woord, ik voel er vee) voor; zoo u en liliiiiminiiMMiiii Een naar stukjes vrouwenleven, Levenswijding, door ESJEE. Haarlem, H. D. Tjeènk Willink. Wij hebben hier een boek, dat in dezen tijd iets heeft te zeggen tot onze vrouwen en meisjes, dat haar wil toespreken even ernstig en even welgemeend, als Margaretha Meyboom het voor twee jaren deed met haar Vrouwenwerk. In Esjee's »Levenswijding" is de inkleeding anders, zij nadert den gewonen romanvorm meer, maar toch wij hebben de gezonde theorieën van «Vrouwenwerk" hier als en action voor ons. De schrijfster voert ons binnen in huis houdingen, waar het groote leed geleden wordt van een doelloos leeg bestaan, dat eigen onbe duidende nietigheid erkent, en zoo graag anders zou willen, zoo graag zich een levenstaak, al was die ook zwaar en moeilijk, zou zien toe bedeeld. Zij laat de rijke Estella Burckhove, wie de afhankelijkheid van haar bruusken barschen, slechts met geldverdienen bezigen vader te zwaar valt, na een heftige scène, uitkomst van tallooze kleinere onaangename woorden en uitvallen, weggaan uit de deftige woning van weelde naar de arme muziekonderwijzeres, waar zij een onderkomen en leiding bij haar muziekstudiën vindt. Stella maakt zich onafhankelijk en den bitteren beker van ontbering en beproe ving drinkt ze, zij het ook eerst met verzet en tegenzin, omdat hij tot die uitkomst heeft ge) eid. En een ander schril, maar vooral niet minder waar beeld uit de vrouwenwereld is dat van de verhouding tusschen mevrouw van Lhaer en haar dochter Machteld. De moeder, jong nog en levens lustig, weduwe na een ongelukkig huwelijksleven, dat op een minnelijke scheiding was uitgeloopen, wil niets liever dan voor haar mooie meisje een rijk huwelijk, en Machteld, geestkrachtig en flink, met lust in studie en tegenzin tegen het zin ledige alledaagsche uitgaan, wil werken en studeeren. Al komt het hier niet tot zoo heftige uitbarsting als tusschen Stella en haar vader, de kleine grieven en krenkingen en de bittere woorden ontbreken niet. liet is een strijd, zooals er in onze dagen vele worden gestreden en Esjee heeft hem in al zijn u/is en downs uitstekend weergegeven. Want er komen juist bij die oneenigheden tusschen menschen, die elk voor zich niet laag staan, steeds weer oogenblikken van wrevel over het feit der slechte verhouding zelf, en men ziet in, dat het toch zóó niet mag voortduren en redeneert met zich zelf en neemt tot zachtheid en toegeven het besluit, om alras toch weer, gekrenkt in zijn liefste en beste gevoelens, tot de oude stemming terug te keeren. Machteld heeft in zulk een periode van weekheid, ontstaan na een hevige ongesteldheid bij de vriendelijke moederlijke verzorging, de onvergefelijke zwak heid, toe te stemmen in een engagement met den rijken lïewerber, dien haar moeder tot schoonzoon wenschte. Een week na de schitterende receptie heeft zij de goede partij afgeschreven, en kort daarna heeft zij de geestkracht, trots de afkeuring harer moeder het aanbod van vrienden te aan vaarden en voor een jaar met hen op reis te gaan, zich aldus losrukkend van den natuurlijken band, die te zeer haar knelde. Dien band aanvaardde zij niet opnieuw na haar terugkeer; er bleek een plaats te zijn, waar zij als geroepen werd, in het gezin van haar schoolvriendin Marianne Holland. Daar, waar een fleurige gezonde huisvrouw vol ijver en toewij ding haar huishouding waarnam en man en jongens trouw verzorgde, hadden de ziekte en de dood van een klein zoo vurig begeerd wereldburgeresje alles veranderd, doordien zij de moeder geeste lijk en moreel en later ook lichamelijk sloopten. Machteld kon er de laatste levensweken van de zieke verhelderen, toen zij er het bestuur der huishouding tijdelijk op zich nam, vóór zij haar betrekking van leerares aan de middelbare meisjes school aanvaardde. Intusschen had Stella's met muzieklessen ver worven onafhankelijkheid door den dood van haar vader plaats gemaakt voor die andere onaf hankelijkheid, die aan het bezit van een groot fortuin is verbonden, maar gelukkiger was het jonge meisje er niet door geworden. In haar droomen over de toekomst, die men reeds eenige malen bij de offerte van hart en hand aangebo den had met haar te deelen, trad steeds weer de iiguur op den voorgrond van den jongen Voorberghe, den door de schrijfster met voor liefde geteekenden jongen dagbladredacteur. Of deze brave zoon en ijverige werker en trouwe hondenvriend, deze modelman, in dit overigens van ernstigen waarheidszin getuigende boek niet wat te veel is geïdealiseerd ! Maar mogelijk zijn er zoo, en dan zijn de Stella's gelukkig, die in hen eerst hun ideaal zien en dan later er de werkelijkheid aan mogen toetsen in het huwelijk. De andere mannen figuur, die van Hofland, heeft in de teekening iets wazigs, onduidelijks; zijn engagement met het jonge pas aan de schooljaren ontgroeide meisje blijft voor ons vreemd en onverklaarbaar. Het zou zooveel natuurlijker zjjn geweest, als hij aan Machteld's vriendelijk helpende hand de zorg voor de opvoeding van zijn beide jongens had opgedragen, indien hij haar helder verstand op zijn levenspad had doen lichten en in haar onbaatzuchtige liefde zijn geluk had willen stellen. En dat had gekund. Het is een stoute stap geweest, dien Esjee in dezen letterarbeid heeft gedaan, te stouter nu zij den moed heeft gehad, hem zonder resultaat te laten blijven. Zij laat namelijk Machteld, die weet, hoezeer de weduw naar en zijn kinderen de zorg der vrouw en moeder misten, die een warme genegenheid voelt voor den stillen, teruggetrokken, maar degelijken, man, in een kalm gestyleerden, uitstekend verstandigen brief zich aanbieden voor de plaats, door den dood van Mary aan zijn zijde open gebleven, en schrik niet, lezeres, op denzelfden dag, dat zij in kalme, gelukkige stemming, blij over haar besluit, dien brief ter post heeft be zorgd, boort ze dat Hofland geëngageerd is met een meisje, toehoorderes bij de lessen in de hoogste klasse der school, een haar niet eens bijzonder sympathiek, maar mooi jong dingetje. Als dat in de litteratuur geen stoute stap is, weet ik het niet! Toch volgt de lezer Machteld met sympathie op dien weg van vooroordeelentrotseering, die op teleurstelling en op wat naar vernedering gelijkt voor haar uitloopt; toch blijft men eerbied gevoelen n voor haar daad en voor de manier, waarop zij rustig en eenvoudig verder optreedt, ook bij dat onderhoud, waarin Hofland haar den bewusten brief en den tweeden, die hem den eersten als ongeschreven moest doen beschouwen, terugbrengt. Wat Machteld's eigen leven betreft, zij vindt ten slotte naast haar studie en haar dagelijksche schooltaak een liefdewerk voor haar hand in de verzorging harer moeder, die door ziekte ver zacht en verteederd, eindelijk toegeeft en op het dringend verzoek harer dochter den band van samenwoning hernieuwt, door beiden vroeger in wrevel verbroken. Wij gaven hier slechts zeer schetsmatig een idee van dit met zorg en liefde in elkander ge zette beeld van een paar stukjes vrouwenleven. Er wordt weinig in dit boek geredeneerd door de schrijfster zelve; zij laat haar figuren door hun daden spreken en zij groepeert ze in vol komen natuurlijke, blijkbaar zelfgeziene situaties. Aangenaam rustig vloeit het prettige Hollandsen, zonder banaliteit, maar ook zonder effectbejag en wij sluiten den roman, dankbaar voor het werk der schrijfster, maar onvoldaan over een vrouwenwereld, die bij verstandiger opleiding en kloeker zin en helderder doorzicht zich zooveel van het hier geschetste vrouwenleed zou kunnen besparen. Lochem. F. J. VAX UILDRJKS. l'kn geografe. Itecepten. Te Weenen in de Geographische Gesellschaft is voor het eerst een vrouw als spreekster op getreden, en wel mevr. Leopoldine von MorawetzDierkes, die eene zeer belangwekkende voordracht hield over haar verblijf in Finland, en van het weinig bezochte land, zijn eigenaardige beschaving, geschiedenis, vooruitzichten, aan hare hoorders een levendig en interessant beeld gaf. * * * Mieren au four. Men. laat boter smelten in een vuurvast schoteltje; als ze goed gesmolten is, giet men er het wit van zes eieren, tot schuim geklopt en gemengd met twee lepels room, in; als het mengsel een weinig opstijft, laat men er de eierdooiers afzonderlijk opglijden; met zout en peper blijft het eenigen tijd in den oven tot het goudbruin is. Jürschtaart. Met 2 eieren klopt men boven het vuur 250 gram poedersuiker, tot het een beetje stijf wordt, neemt het af' en blijft roeren tot het koud is, dan voegt men er een citroenschil en 60 gram meel bij; botert een vorm, giet het deeg erin en zet hem in den oven. Als de taart gaar en bekoeld is, snijdt men haar in drie vlakken, giet op een bord een glas kirsch met wat suiker, laat iedere snede daarmee doortrekken, en legt ze op elkaar met abrikozengelei er tusschen. E-e. Aan de Itediictie run T)c Amsterdammer Weekblad roor Nederland. In Uw blad van Zondag 12 December las ik een klacht over het kleine aantal leden der Vereeniging Nationale Tentoonstelling van Vrou wenarbeid. Mag ik er u attent op maken dat het jaarverslag van Juni dateert en dus het aantal leden opnam tot en met die maand. Met ge noegen kan ik u melden dat sinds dien tijd reeds veel meer zijn toegetreden en men mag ver wachten, nu de belangstelling steeds toeneemt, dat ook het ledental naar rato aan zal groeien. Voor degenen die misschien nog niet bekend er mee zijn, deel ik nog mee dat de Gemeente subsidie in den Haag met eene groote meerder heid, en de staatssubsidie zonder debat zijn toegezegd. Met zulke wenschen zoowel als tinancieële steun kan het hoofdbestuur gerust voortwerken. Achtend, II. D.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl