Historisch Archief 1877-1940
No 1070
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Brieven van een oud-officier
aan zijn zoon.
IV.
Jfijn jongen !
Juist was mijn vorige brief aan je verzonden,
toen ik op de Witte" mijn ouden kameraad A.
ontmoette, die, zooals je weet, te N. woont en
voor een dagje over was. Onder meer vertelde hij
mij, dat hij je ontmoet had op de Sociëteit, maar
dat je er niet veel kwam.
Dit schijnbaar zoo onbeduidende gezegde is, in
verband met hetgeen je je laatst liet ontvallen,
(over de gesprekken op de Sociëteit) de aanleiding
tot dezen brief, waarin ik weer eens wat theorie
met je kom houden.
Je komt niet veel op de Sociëteit, bemerk ik
en, hoe vreemd je het nu ook voorloopig van mij
moge vinden, ik vind dit verkeerd! Zonder een
vkroeglooper" van je te willen maken, zou ik je
toch wel willen aanraden er den eersten tijd vast
eiken middag een uurtje heen te gaan, al gevoel je
je er gedurende de eerste maanden heelemaal niet
thuis, niet op je gemak en, volgens jouw over
tuiging, te veel behandeld als broekje."
Ja, want biecht eens eerlijk op, dat, en dat
alleen is de oorzaak, dat je liever op je kamer
blijft zitten en volstrekt niet dat »dat
kroegloopen je verveelt en de gesprekken daar -altijd
zoo treurig oppervlakkig zijn," zooals je jezelf en
anderen tracht wijs te maken!
Doe dit niet meer; wees waar vooral tegenover
jezelf en zet je over die verlegenheid, dat gevoel
van gekrenkte eigenwaarde flink heen; ga trouw
naar de Sociëteit, niet om er veel te drinken, maar
om er menschenkennis op te doen, om je te leeren
bewegen in de maatschappij, d. w. z. te leeren om
gaan met allerlei slag menschen, jonge en oude,
domme en knappe, goede en kwade; om er te leeren
inzien welk een jong broekje je werkelijk nog
bent; om er te leeren, gesprekken aan te knoopen,
zoowel als op zijn tijd te zwijgen en toe te
luisteren; eindelijk om er veel zelf beheersehing te
leeren!
Maar de gesprekken zijn er zoo oppervlakkig,
zoo nonsensicaal, zeg je ? In vele gevallen geef ik
je gelijk, maar bedenk, dat men door het meest
oppervlakkige begin op iets zeer belangrijks kan
komen en dan diende dat begin, (over het weer
of de gezondheid,) slechts als ijsbreker, hetgeen
nu eenmaal een noodige vorm is tusschen men
schen, die elkander weinig kennen, en waaraan
niemand ontsnappen kan.
Ik weet het wel, de toestanden te X. maken
het recruten, zooals jij, niet gemakkelijk; men
heeft daar geen afzonderlijke ofiiciers-kringetjes
op de sociëteit, maar jnist dat vind ik zoo goed,
zooveel beter dan in vele andere garnizoenen,
waar vooral de jonge officieren zoo enorm een
zijdig blijven en zoo weinig weten van andere
toestanden, betrekkingen en menschen.
Nu ik toch hierover bezig ben, moet mij nog
iets anders van het hart; iets anders en toch,
iets dergelijks.
Er is n.l. te X, naar ik hoor, veel gelegenheid
tot z.g. uitgaan, d.w.z. tot het komen bij ver
schillende families te gast, hetzij in huiselijken
kring, hetzij op diner's of grootere avondpartijen.
Ik wilde je den volgenden raad geven: tracht te
X. »uit te gaan" en blijf niet eiken avond op je
kamer, of op dien van andere collega's zitten
plakken en »grokken"; zoek den omgang met fat
soenlijke vrouwen en meisjes, het zal je van de
onfatsoenlijke afhouden; tracht dan ook daar te
leeren, hetgeen, waarvoor je op de sociëteit komt,
zwijgen en praten, menschenkennis en zelf beheer
sching!
Je zult ook daar, hoewel eenigszins anders,
hetzelfde ondervinden als nu op de sociëteit, maar
juist daarom moet je het doen.
En evenmin als ik een kroeglooper van je wil
maken, wil ik je vervormen in een salonheid, in
een' gemaakte», oppervlakkigen, geldverkwistenden
saletjonker; noch het een, noch het ander moet
je tot een hoofdzaak in je leven laten promovee
ren, waar je niet meer buiten kunt; het een noch
het ander moet je beschermen als uitsluiten voor
je genoegen, maar als ... welnu, als n weekje
in onze recrutenschool. Ik zal je er niet meer
op behoeven te wijzen, denk ik, dat bij afge
xerceerde soldaten, later de recrutenschool alleen nog
maar van tijd lot tijd eens opgefrischt moet worden!
De vele schriftelijke opdrachten, (het zijn er,
geloof ik, een zevental) die je dezen winter te
maken zult hebben, kunnen natuurlijk eenigszins
een bezwaar zijn, hoewel slechts geldend voor den
rsten winster; welnu, wat niet kan, dat kan
niet, zegt men weieens, en dienst gaat natuurlijk
voor, maar toch, nog eens: sluit je nooit op,
tenzij om te werken; word niet eenzelvig en een
zijdig; ga niet op jongelui's kamers zitten
,grokken"!
Je zoo liefhebbende Vader,
DOKAK.
Den Ifaaff, 6 Sept. '97.
Signalementen uil ften Utrechtschen&emeenteraaci
door JAN VAN 'T STICHT.
De heer van Baerle.
Martiaal voorkomen waarvoor volgens de
geraadpleegde bacteriologen geen andere oorzaak
te ontdekken is dan infectie van den kant van
een verren neef, die hier Kapitein bij de schut
terij is. Bykomende ziekteverschijnselen zijn nog:
een zekere rondheid, die ook meer speciaal aan
het tot vechten bestemde deel der menschheid
eigen is, en die overgroote nauwkeurigheid, die
eveneens gewoonlijk alleen aangetroffen wordt
onder een soldatenrok en een schako, omdat daar
bij voorkeur de overtuiging gevestigd is een
overtuiging gegrond op de geschiedenis van alle
groote veldheeren dat van kleinigheden dik
wijls de uitslag eener bataille afhankelijk is.
Zou Napoleon niet ?.... En Blücher ?.... En
Cesar ? En Garibaldi ?
B\j den een was 't een kop koffie, bij den ander
een half uur, b\j een derde waren het de blauwe,
b\j een vierde juist de zwarte oogen van een
jonge dochter! Dus niets mag door een groot
man te klein geacht worden.
De rondheid, waaraan de heer van Baerle zich
wel eens schuldig maakt, heeft in den regel zeer
eenvoudige, om niet te spreken van proletarische
vormen. Hjj komt »rond voor zijn opinie uit" en
als het een of ander zy'ne goed of afkeuring in
hooge mate opwekt dan durft hij dat
»afgedriedubbeltjes" goed te zeggen. Geldverspilling ver
acht hu ! Zijn de trottoirs, die het dagelijksch
bestuur vernieuwen wil nog in voldoenden toestand
dan spreekt bij van «verduuvelde mooie trottoirs"
en dat komt er alles zoo geheel natuurlek uit,
dat niemand het zou opmerken als niet Mr. van
Bolhuis er een duvelsch genoegen in sch^nt te
smaken om dergelyke oratorische afdwalingen van
zyn medelid op vaderljjk-sarcastische wijze in
het licht te stellen en zóó komt het dan in
de krant!
De «nauwkeurigheid" van den heer van Baerle
heeft in haar nasleep velerlei amendementen, die,
rjjp overdacht en bestudeerd, nog al eens een
enkelen keer verworpen, niet ondersteund, of
door den voorsteller teruggetrokken worden. Dit
laatste ook alweer in zekeren zin een gevolg van
het martiale karakter van den delinquent, dat de
reeds besproken rondheid veroorzaakt, een rond
heid die ik stellig ridderlijkheid zou noemen,
indien ik zelf wat meer krijgsinansbloed in de
aderen had. Maar niet alleen de geschiedrollen,
neen, zelfs de overlevering die anders zoo
mild is weet geen Van 't Sticht aan te wijzen,
die ooit de wapens gedragen heeft.
De heer van Baerle is christen!
ZynEdelachtbare moge my vergeven dat ik het bekend
maak. Het geschiedt niet, omdat ook de kwaadwil
ligste kiezer in staat zou zijn om iemand, die ons
raadslid aanziet, wijs te maken dat deze «iets
anders'' is. Maar Z.E.A. kan zoo verschrikkelijk
kwaad kyken en heeft dan zoo'n wreeden glim
lach om zijn knevel, dat de kamerbewaarders er
van verbleeken, en de bus zoo heet het insigne
dat zij op hun hart dragen met groote schok
ken op en neergaat. De oude Tjabring zou gezegd
hebben als van Baerle bij diens leven raadslid
was geweest : »'t is waarachtig of de Cimbren
en Teutonen er aankomen, meneer !"
Een herinnering, dat de heer van Baerle chris
ten is een zuivere christen , mag dus
niet overbodig geacht worden, en zelfs dient er
op gewezen te worden, dat die wreedaardige
glimlach ook meer schijn dan werkelijkheid is.
Hij, wiens gelaat er mede versierd is, is de zacht
moedigheid in eigen persoon. Hij kan nog geen
vlieg kwaad doen ! Hij is een christen in den
waren zin des woords. En die christelijkheid
heeft hij niet zooals zijn martiale uiterlijk
van een verren neef, maar rechtstreeks, uit de
eerste hand, van zijn vader en moeder, die haar
ook weer van hunne voorouders geërfd hadden
ik geloof nog uit den tijd van vóór Christus'
geboorte, want het geslacht der van Baerle's ver
liest zich in de grijze oudheid.
Aldus is van onzen heer van Baerle ge
worden: een christen en ik deel dit alleen
mede omdat ik, op zijn voetspoor, gaarne zoo
nauwkeurig mogelijk wil zijn en daarom myne
verontschuldigingen moet aanbieden, dat ik den
lezer onkundig moet laten van de omstandigheid
of hij is een Roomsche Christen, een Gerefor
meerde Christen of een Christen van een andere
nuance. En nu kan men weer zien dat ik geen
krijgsheld ben ik vind deze kleinigheid niet
de moeite waard om er nadere informaties naar
in te winnen. Eigenlijk ben ik blij dat ik het
niet weet, want ik ben zoo verschrikkelijk on
verdraagzaam, dat als hij niet van mijn kleur is,
ik bepaald een hekel aan hem zou krijgen, en
dat zou me spijten!
Nu zit hij daar zoo onzijdig in den Raad,
tusschen van Dieren Bijvoet en de Groot in, en
spreekt even familiaar met het Roomsche als
met het Gereformeerde lid, alsof hij »niets" is.
Alleen bij het stemmen zou men soms denken
nu eens dat hy onder den invloed van van Dieren
Bijvoet dan weer onder dien van de Groot staat.
De eene week stemt hij in den geest van den
eerste, de volgende in dien van laatstgenoemde.
En zoo brengt hij toch den aandachtigsten
opmerker op een dwaalspoor. En dat is maar goed
ook ! Het moest eigenlijk aan niemand merkbaar
zijn als hij in den Raad zit, wat voor een christen
hij is ! Onpartijdigheid is de schoonste deugd
van een raadslid en in dit opzicht zouden al de
heeren de heer van Baerle natuurlijk uitge
zonderd goed doen door een voorbeeld te
nemen aan den heer Warendorf en mij
waarover later.
Een Neflerlanusclie socialistische roman.
Barihold Meryan, door COKXF.LU:
HUÏGEXS, Amsterdam, Van
Kampen en Zn.
In 1S95 verscheen er van de hand van Cornélie
Huvgens een werkje getiteld: /.Zomer". Daarin
komt o.a. een gesprek voor over deu Jobaunes
Viator van Van Eeden. In dat gesprek verdedigt
blijkbaar de scbrijfster de dwaze stelling, dat een
auteur niet voor het publiek schrijft. Volgens haar
was liet blijkens dien dialoog de roeping vun den
kunstenaar, zich zelf, zijn eigen zieleleven te geven,
niet vragende, of ook de fijnst" schakeeriiigen van
dat zieleleven werden begrepen. »Ja, de ware dich
ter, zooals van Eeden, verheugt zich in goddelijken
dichters-boogmoed, dat de liem begrijpenden zoo
weinigen zijn, al wordt hij tegelijk door dat besef
gemarteld. Zijn kunst is een uitstorting van ziju
ikheid, een behoefte tot zelfopenbaring. De dichter
vreest het al te schelle licht der realiteit eii de
grof heid van ruw bewerktuigde inenscheimaturen.
Vandaar dat bij het intiemst van ziju wezeu in
een waas van mysterie hult, een sluier weeft tus
schen zich en de buitenwereld, die wel doorzichtig
is voor oogen, die kunnen zien, maar waardoor
toch de dichter veilig geïsoleerd genoeg staat."
Van tweeën een. Of Cornélie Huvgens is ge
trouw gebleven aan die opvatting van de ware
dichternatuur; maar dan is zij zelf blijkens haar
jongsten roman, aan dien maatstaf getoetst, in het
geheel geen dichteres. Of zij is van opvatting
veranderd en dan geeft zij van dien aesthetischen
ommekeer, van die hervorming van haar kunst
inzicht in dezen roman een proeve. Is zij de
vroegere opvatting getrouw gebleven, dan mist zij,
volgens zichzelf, totaal alle kenmerken van een
dichternatuur want in Barthold Meryan hult zij
het intiemst van haar wezen in 't geheel niet in
een waas van mysterie; zij weeft geen sluier, geen
enkelen sluier tusschen zich en de buitenwereld;
of althans de sluier is zoo doorzichtig, dat men
zoowel de schrijfster tot zeer diep in haar hart
kan lezen, als dat men hare beelden in de buiten
wereld onmiddellijk herkent.
Ik voor mij geloof in haar ommekeer en zie
daarin een vooruitgang in de kunstopvatting van
de schrijfster; haar Barthold Meryan begroet ik
als een aanwinst onzer literatuur, die, in hare
gezondste perioden, niet gestreefd heeft naar
verborgenheden, maar op de werkelijkheid berustte.
De schaduwzijde van dien roman ligt, naar mijn
meening, meer in het gemis van eenigen sluier over
hare beelden uit de realiteit.
Het overkomt mij niet te dikwijls, dat ik mij
in een roman verdiep. Mijn studies bewegen zich
meestal op een geheel ander terrein. Een, hoogstens
twee romans, zullen ieder jaar door mij gelezen wor
den. De voorlaatste, waaraan ik de moeite der lectuur
besteedde, waren Zola's Rome en Ward's Tressady.
Mocht soms iemand uit die opmerking de gevolg
trekking maken, dat ik niet de ware beoordeelaar
van romantische poëzie ben, dan neem ik de vrij
heid, in i1 at opzicht van meening te verschillen.
Ik geloof integendeel, dat oververzadiging van
romantische lectuur eer het gezonde oordeel ver
zwakt, dan versterkt; en dat hij, die gewoonlijk
andere lectuur tot zijn geestesvoedsel heeft, mis
schien nog wel onder de onbevooroordeeldste rech
ters kan worden gerangschikt. Wordt zulk een door
een roman gepakt, zoodat hij het boek uitleest van
het begin tot het eind, dan kan dit op zich zelf
reeds als een bewijs voor dat boek gelden. Want
dergelijke lezers van romans, (die ik den uitgevers
niet vele toewensch), hebben gewoonlijk niet het
geduld, de lezing van een roman, die niet pakt,
te voltooien.
Welnu, laat ik onmiddellijk zeggeu dat Barthold
Meryan mij van stonde af aan gepakt heeft en iuij
geboeid van het begiu tot liet slot. Men leeft mee
het leven van dien held en van allen, met wie hij
in aanraking komt. Bartholds vader, de oude heer
Meryan, hoewel blijkbaar geheel en al in zijn staat
kundige denkbeelden staande tegenover de schrijf
ster, is door haar toch met voorliefde geteekend.
Hoe conservatief liberaal ook, deze heer Meryan
is van top tot teen een gentleman met een gouden
hart. Dat mejuffrouw Huygens dezen verstokten
oud-liberaal en voorstander van het laissw-aller en
van het individualisme, zoo edel heeft geschetst
en zoo hoog gehouden, pleit ten zeerste voor
de reinheid van haar fantaisie. Zij zelf toch is veel
meer de politieke penkbeelden van Barthold toe
gedaan, dien ze reeds in zijn jeugd zeer typisch
schetst in ziju vrije opvoeding, vrije gedachten en
droomen.
Ook zijn broeder Johan, Barthold's antipode, de
maatschappelijke man, die alleen een huwelijk sluit
om liet geld en die met al zijn doen en laten be
hoort tot een kader, dat nog zeer sterk in onze
leugenachtige maatschappij is vertegenwoordigd,
wordt naar waarheid geteekend. Zoo is ook Carla
in haar coquctterie en wraakzucht eene echte
vrouwelijke type. Dat echter mej. Hnygens haar
held de onnoozelheid laat begaan, om met die
Carla te huwen eu vooral dat de oude heer
Meryan zóó blind blijft voor het laag karakter
dier vrouw, dat hij meenen kan, dat zijn zoon
Barthold door haar zal genezen worden vau zijn
socialistisch gedroom, dat acht ik te onmogelijk
om van dat huwelijk deu knoop van den roman
te maken. Want die oude heer is toch blijkbaar
geen kind in de wereld en dat Carla jaren lang
bij lietn in huis kan wonen, zonder dat hij haar
heeft doorgrond, dat gaat mijn begrip van zulk
een wereldwijs man te boven. Toch is dat huwelijk
van Barthold met Carla de romantische draad van
het geheel. Ka den natuurlijk ongelukkigen afloop
van dat huwelijk verlaat Barthold met ziju gelijk
gezinde geestverwante en vriendin Anna Denners
het land en zelfs de oude Meryan geeft heil beiden
op deze vrije vereeniging in den vreemde ziju
zegen (!)
Ik vind het jammer, dat daarmede het boek
eindigt. Misschien dat later de schrijfster in na
volging vau Mrss. Ward ook op haar Marcella (d.i.
Anua Denners) terugkomt, om ons de sociale be
weging, niet alleen gelijk ze zich tot bedeu maar
al te veel in woorden in ons laud openbaart, vooral
in het leven te schetsen. Yau die sociale beweging
in ons vaderland overigens, gelijk ze zich tegen
woordig openbaart, geeft mej. Huygens een vrij
wel gelijkend beeld ; ik zou bijna willen zeggen :
al te gelijkend. Want men behoeft volstrekt geen
moeite te doen, om haar beelden in de ons
omringeade wereld terug te vinden. Of is Martalis
iemand anders dan van der Goes, aan wiens verwij
dering van de beurs zelfs herinnerd wordt ? Wie
herkent niet in Toriiton aanstonds Mr. Pieter J elles
Troelstrar zelfs diens eenvoudig wonen op den
Leidscheu weg te utrecht wordt geteekend. En
zoo ook, zou men aanstonds achter Rustiii te Am
sterdam eu prof. Denners te Delft welbekende
namen kunnen invullen. Doch dit gaat toch, dat
gevoelt men, wat al te ver. Voor die beelden uit
de rondom ons bestaande socialistische beweging
ware zoowel kieschheidshalve, als om den indruk
van het werk niet te verzwakken, wel eenige sluier
noodig geweest. Hier had de dichternatuur der
schrijfster werkelijk het al te schelle licht der
realiteit moeten vreezen.
Ook in haar eigen hart laat Mejuffr. Huygens
ons zeer diep lezen. Al haar gedachten en ge
voelen, wenschen on verlangens gaan uit naar de
socialistische beweging. Ook de revolutionaire
voorstanders daarvan worden, meen ik, juister ge
teekend, dan de gewone wereld hen kent. En te
midden van al de verschillende individualisatiën
van den geest dier beweging, heeft ze twee ideale
persoonlijkheden in Barthold Meryan en Anna
Denners ontworpen, die haar hart en poëzie eer
aandoen en inderdaad wel aan het prozaïsch
Nederland als horge typen van het toekomstig
mensch-zijn mogen worden getoond. Want helaas !
onze maatschappij staat nog zoo ontzettend laag,
waar het geldt het gemeenschaps-bewustzijn. De
type Johan Meryan is overal in stad en land
nog zoo droevig rijk vertegenwoordigd. Eere het
hart der schrijfster, die die toekomstbeelden met
zulk een moed aan ons geslacht durft vertoonen
en zoo kloek en schoon Barthold's geluk beschrijft
dat hij eindelijk gevonden heeft in meer harmonie
tusschen zijn uit- en inwendig bestaan. //Het was,"
zoo zegt zij op bl. 423, //alsof van uur tot uur het
leven in zijn grootsche openbaringen zich over
hem ontsluierde, naarmate hij, door zich te geven
aan dat leven, opbouwde den tempel van zijn
hoogste zelf. Hij dacht soms aan den arbeid der
heiligen in hun kloostereellen, aan de groote
coutemplatievegeesten in de Middeneeuwen, die der
wereld hunne zieleschatten hadden nagelaten ...
Zijn al-deernis, zijn liefde voor alles wat leefde
en ademde en streeden worstelde, juichte soms in
hem op, als een hymne opstijgend naar het
hooggewelf der kathedraal. Zijn zien en begrijpen van
het leveii als het meer en meer ontwakend ver
antwoordelijkheidsgevoel, dat den eenen mensch
jegens den audereu moet bezielen, dit vormde zijn
kracht, een kracht die steeds meer gevoed werd
door zijn historische en wijsgeerige en natuur
wetenschappelijke studies."
Iemand, die in dergelijke woorden over de socia
listische beweging schrijft verraadt stijl en hart. Die
vergeven we ook lichtelijk vele tekortkomingen. En
toch moet ik de schrijfster waarschuwen tegen
dat onzinnig gebruik van Fransche woorden, die
haar af en toe zelfs tot bctises leiden (bl. 151
accutueerde, bl. 281 gecourbatureerd, n. b. nog al
gezegd van dien Frieschen arbeider, die daar aan
deu eenvoudigen maaltijd bij Thornton aanzit).
Waartoe toch en waarom ? Mej. H. geeft genoeg
zaam blijk, haar Nederlandsch machtig te zijn; zij
schrijft een zeer vloeienden stijl; haar dialogen zijn
meestal voortreffelijk. Doch waarom dan die dwaas
heden? Ook moet de schrijfster haar meeningen
niet overdrijven. Dat men vegetariër is en
daar| voor ijvert, is begrijpelijk; maar dat een der
kinderen van Thornton, dat een gebraden kip in
een pan had gezien, zoo ontsteld daarvan was,
alsof dit gelijk stond met een gebraden kind, dat
is toch al te dwaas.
Voor het overige wenschen we de schrijfster
geluk met dezen arbeid. Moge zij ik herhaal
het als een andere Mrs. Ward, haar Marcella
(Anna Denners) nog eens in een hooger levensfase
toonen!
Meersen, 10 Dec. 97. Dn.. NIJIIOÏ.
Dartel.
DANIEI-, Nagelaten roman door Emile
Seipgens.(Amsterdam, P.N. v. Kampen
& Zoon.)
Het wordt in Holland altijd nog verwacht, 't
klare, sterke, noeste boek over de boeren.
Wel is 't vriendelijk en komisch, sympathiek
en pittoresque wat er tot nu toe is geleverd,
maar in geen enkel werk nog werd het ruige
ras met stoere oerkracht van de aarde, nu eens
groot-mooi en hard en zwaar van traagheid
neergezet,
En toch.... wat pracht van arbeid kon er
komen als maar de kunstenaar, die bij machte
was aan 't werk ging.... We hebben hier van
Deyssel, Erens, J. de Meester, Jac. van Looy
b. v., die stellig daarin goede dingen konden doen.
Zij zouden zeker niet allén 't erg typische,
't klenrige, 't lichte en leuke zien, zooals de
meeste boersche auteurs, maar daar overheen ook
eens gaan kijken naar 'l reusachtige en rustique
in dat eenzaam en eenvoudig leven.
De Belg Cyriel Buysse heeft 't geprobeerd,
maar is al meer en meer verzwakt en op 't
oogenblik hél middelmatig.
Bij den verdienstelijken Seipgens eveneens ner
gens een groot geziene bladzij, die gloeit en bloeit
van diep gevoel en met de eeuwen meeleeft;
nooit klassiciteit van visie en van volzin.
Wél zyn 't karakteristieke, echte boeren die
verschijnen in zijn lijvig boek, met al hun leuke
en lamme lotgevallen, wél vertelt Seipgens aan
genaam, gezellig van hun vrijerijen, van hun
land, hun stal, hun boerderij, en bovenal hun
feesten, maar nooit komt er eens een kolossale
rust in al dat warrelend gescharrel. Zijn boeren
blijven steeds onduidelijk en nietig van figuur,
omdat ze nooit van hunne beste en grootste kant
bekeken worden. Dat is geen klein verzuim.
Wat kunnen ze, behalve kwaadaardig of
grappigboersch somtijds geweldig wezen!
Zie ze b.v. na den warmen middag onder teedre
schemerhemel gaan als zware stronken over 't
vlakke land, met langzaam, traag, gebaar, met
breed bewegen. Dan zijn ze noeste, norsche