De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 26 december pagina 9

26 december 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Ne. 1070 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. EEN KERSTGA.VE. DOOR J"o Sloten. Een grimmige leeskamer zonder versiering van lijn of kleur. Hard de twee tafels, bekerfd bovenop, in hun stugge hoekigheid.Daarachter stoelen met biezen, vierkante zittingen, met hooge, wreedaardige ruggen, alle gedachte aan aanvleien afstootend. Aan de halverwege grijze, daar boven gewitte wanden: leelijke, srnakelooze school prenten, twee borden, n met brutaal witte cijfers op het doffe zwart, eenige opgerolde landkaarten, een blinde kaart van Nederland uitgerold, begravenisachtig lakzwart rnet witte en roode punten. In een der muren niets dan de hooge, kille ramen; de witkatoenen schuifgordijnen weggetrokken aan de ijzeren roeden tot smalle vouwen bundels. Buiten, waar naakte boomtakken zich afteekenden op grijswit fond, een andere grimmigheid : de zwijgende norschheid van een toonloozen, tergend grauwen winterdag. In den grooten tuin stonden de boomen doodstil in neer slachtige kalmte, als wantrouwend de stilte om hen heen, ?die verveling', geen vrede omvatte. Omhoog de naargeestige hemel, goorwit als een sluier van vuile tulle, iets nog morsigers bedekkend. De kinderen achter de tafels zaten stil; in hun oogen de aandacht, die goed gedrilde kinderen, onder het leeren, in hun voorkomen verioonen, of ze luisteren of niet; met afdwalenden geest soms, toch op hun qui vive om den laatsten halven zin te kunnen herhalen. Vóór de klasse de figuur der gouvernante, die eerder ge boren scheen, uit een der houten tafels, dan uit levend menschenvleesch. Een eenmaal te prikkelbare, te licht kwetsbare natuur, gevoelloos geworden door niet meer te tellen schrammen en kwetsuren. Zoo was miss Crowd geworden wat ze was, een van aan leg zelfzuchtig karakter, wiens kribbigheid omgezet was in taaie onverschilligheid, waarlangs alles afgleed, steenen zoowel als bloemen, als langs de harde schors van een boom, wiens Htteekens zelfs vergroeid zijn. Ze had geen voorliefden, kende weinig genot, rekende zich zelf misschien onder de tevredenen, omdat ze niets vroeg, maar ook niets gaf. Buiten den kring der aandachtige leerlingen stond een meifje van een jaar of zeven in den hoek. In de handen, leelijk omdat ze mager waren, met spichtige vingers, een lei waarop vermeld dat ze lui en onoplettend was. Om haar mond, die niet mooi, maar toch sprekend was, kon men meer nog lezen als men wilde. Het kind verkoos blijkbaar, dat het gezien zou worden dat ze er onverschillig voor was, wat op de lei stond en dat ze niet haar best zou doen, daarin iets te veranderen. Haar oogen, die grijs en verstandig waren, hadden even wel iets doelloos, oogen, die niet gewend waren zich te vestigen op iets dichtbij, maar hun eigenlijk leven in de verte leefden. Ze was niet flink, niet doorvoed als de anderen, die mol lige, toch hardvleezige kinderen waren, met heldere oogen «n welig haar, kinderen, zooals moeders elkaar in stilte benijden. Zij was niet te harden door koud water en gymnastiek. Het eene deed haar hoesten en het andere maakte haar bleek, zonder haar de gezonde vermoeienis te geven als aan ?de anderen. Wanneer de anderen, met kleurige wangen, dadelijk in slaap vielen in hun witte bedjes, als jonge dieren, moe geravot, lag zij met opengesperde oogen in de duisternis te turen; dingen ziende, die de anderen nooit zagen. Haar moeder, die naar een systeem opvoedde, waarbij de anderen zoo heerlijk gedijden, nam het haar onwillens kwalijk, dat zij als een vlek was, die het systeem in twijfel kon brengen bij andersdenkenden. Dori was onder normale omstandigheden geboren, een voordeelige baby geweest als de anderen en in plaats van op dien goeden weg voort te gaan, was ze met de jaren een mager, bleek, holoogig kind geworden, dat nooit ziek was, maar den schijn had of ze het worden zou of pas geweest was. De dokter had haar overal betikt en aan van binnen gevraagd, zooals het kind fantaseerde, terwijl ze, passief, zich liet keeren en wenden, waarom ze toch anders was dan de anderen ? Men had hem van binnen niets kwaads gezegd, maar ook geen antwoord gegeven, hij had aan de materie geklopt en deze had geantwoord dat er niets aan schortte. En Dori, als te voren, stond over dag meest eenzaam in den hoek. Onverschilligheid in houding en op het gelaat, zelfs als ze bij haar moeder werd geroepen, die haar zonder overtuiging vertelde dat ze mama verdriet deed. De ver standige grijze oogen gleden even maar over het gelaat der moeder en lazen met onbewuste bitterheid de onwaarheid. Ze deed niemand verdriet, omdat, omdat, en iets vaags ging daarbij door haar kinderziel. Iets vaags, dat haar 's nachts, met wijde oogen de duisternis aanstarend, weer in gedachten kwam en haar deed schreien. Stille tranen, omdat ze haar moeder geen verdriet kon doen, waarover ter zelfder tijd ze trotsch zich schaamde. Met piepende vegen van droog zeemleer over hout, had de gouvernante een der schoolborden schoongemaakt. Twee vingers steil gestrekt over een stukje krijt, door den duim gesteund, wilde ze met sierlijken zwaai, den hoofdletter befinnen van een godsdiensrigen zin, die als voorbeeld moest ienen bij het schoonschrift. In de Kerstweek werd alle leer stof' doortrokken van godsdienst door de gouvernante. Ze sprenkelde het over alles als een ontsmettingsmiddel tegen goddeloosheid. Met een plotselinge ingeving draaide zij zich om. De blik van haar bruine oogen, ontglansd en vaal als herfstblaren, ging recht naar den strafhoek. Dori! De oogen van het kind keerden, onwillig ontwakend, terug uit de verte, waarin ze staarden, keken, half droomend nog, miss Crowd aan. Kom hier! Machinaal kwam het kind naar de gouvernante, onder het loopen reeds weer afdwalend met de gedachten. \Vaar werd de Heere Jezus geboren ? Dori had de vraag niet gehoord, niet op haar hoede dat haar iets gevraagd kon worden. Achter haar fluisterde een meelijdende stem, afbrekend toen de gouvernante streng de voorzegster aankeek: In een vee.... st.... En Dori vlotweg, met triomfantelijken glimlach: In een veestapel. De oogen der gouvernante zouden vlammen geschoten hebben, als daarbinnen werkelijk nog heilig vuur, nog ver ontwaardiging had kunnen gloeien. Maar binnen was een uitgedoofde haard en de opgenvensters konden niets weer spiegelen dan kille strakheid. Het kleine meisje voelde onder dien blik, wiens starheid pijn deed, dat ie iets verkeerds had gezegd. Haar wangen begonnen te gloeien, maar innerlijk voelde ze spijt noch angst. Achter haar rug proestten de anderen. Geen van allen had bepaalde sympathie voor Dori, die als een nuf zich terugtrok van hun meestal wilde spelen en door mama als een ongemanierd, wonderlijk kind was gestempeld. Dori had een gevaarlijke karaktertrek: ze kon niet meegaan met de meerderheid, wanneer ze twijfelde aan haar gezag. Zulke kinderen worden gevaarlijke menschen, ze krabben het op pervlak der dingen af en schreeuwen uit, wat de meerderheid, die de vrede op aarde liefheeft, vol beminnelijkheid doodzwijgt. De dorre stem der gouvernante sprak: Godloochenend kind, ga weer in je hoek en keer ons je rug toe, opdat we je goddeloozen mond niet langer zien. En het kind keerde terug naar den hoek, waar ze zooveel uren van haar leven verdroomde. Keerde haar rug toe aan den heiligen tekst, in blanke reinheid pralend op het zwarte bord, keerde haar rug toe aan de godsdienstles daarna. Keerde haar rug toe aan de lasterlijke parodie, die de op voedster maakte van de ware Jezusfiguur, door de eeuwen gaande als het Ideaal, niet onbereikbaar, maar uitstrekkend de armen tot allen, die gebukt gaan onder zorgen en leed, onder wanhoop en schuld. Onder de godsdienstles werd de deur zacht geopend. De kinderen keken tersluiks even om, toen weer naar de gou vernante, wier oogen tot aandacht dwongen, met zwijgende bedreiging van straf. De binnengekornene was tante Nannie, zooals de kinderen haar noemden, met hun voorliefde voor verkleinnamen. Ze was eigenlijk geen tante van hen. Ze was de jongste zuster van hun vaders eerste vrouw, die zonder kinderen gestorven was. Ze reisde veel en kwam soms enkele weken logeeren, om dan een jaar, vaak twee, weer weg te blijven. AVel meermalen was ze komen inloopen in de leerkamer, eenige minuten de les aanhoorend of' soms een paar schert sende woorden zeggend tot de kinderen, door miss Crowd met stilzwijgen en terugwijzende houding beantwoord. Van daag bleef ze langer. Ze luisterde naar de gods dienstles ; in haar hart een opkomende bitterheid om de wijze, waarop de gouvernante de grootste humaniteitsleer wist om te zetten in kleinzielig onderwijs van wrokkige hardheid. En zonder dat ze het wist, bracht haar onge vraagde tegenwoordigheid er toe bij, om die leer een tint te geven van nog grooter onverdraagzaamheid. Ze ergerde zich en straks zou ze haar schouders ophalen over die ergernis, want ook zij trachtte, lang reeds, zich te harden in onverschilligheid, zooals de besten onder ons doen, als onverdiend leed tot hen is gekomen. Alleen aan de in waarheid goeden lukt het niet; tante Nannie zou het ook nooit gelukken. Ze nam den schijn ervan aan, voor anderen, ook voor zich zelf. Maar haar onverschilligheid was geen ondoordringbare bedekking, slechts een sluier, waardoor ze alles bleef zien, alles bleef voelen. Miss Crowd bekortte haar les. De tegenwoordigheid van deze vreemde vond ze hinderlijk. Misschien, onbewust voor haar, tot gewoonte geworden, machinaal leven, voelde ze iets, van wat de bezoekster dacht. Ze gaf schrijfwerk op, zag zelf' een cahier in, van de vreemde geen notitie nemend. Fernande merkte de stille uiting van vijandigheid, althans ze stond op. Bij het opstaan viel haar oog op Dori, eerst niet bemerkt, daar de groote kachel tusschen haar in stond. Met een half schertsend lachje sprak ze tot de gouvernante: Heeft Dori alweer straf', miss Crowd ? Dori heeft alweer straf verdiend, antwoordde de ander en in haar woorden klonk haar engelsch accent scherper dan gewoonlijk, omdat de oude natuur van lichtgeraaktheid even boven kwam. Toen, met een boosheid ook tegen Dori, omdat deze de vreemde ophield: Keer je om, Dori! Het meisje bewoog zich niet. De gouvernante herhaalde haar bevel en toen het nogmaals niet werd uitgevoerd, was ze met een paar lange schreden bij het onwillige kind, draaide het niet een ruk tenhalve om. Maar Dori schudde haar hand af', met een krachtigen, beleedigenden schouderruk, keerde haar gezicht weer naar den muur. En toen miss Crowd met meerder kracht haar toch dwong zich om te wenden, sloeg ze wild van zich af', stootte zelfs tante Nannie terug, legde haar arm tegen den muur en barstte, haar hoofd daar tegen, in snikken uit. De gouvernante keerde zich af', zonder een woord, ging terug naar haar stoel, door haar zwijgend voorbeeld te ken nen gevend wat ze van de andere verlangde. Nog even raakte de jonge vrouw het woestweerstrevende kind aan. Toen verliet ze de kamer, door de kindwen nage staard, uitgeleid door het smadelijk verwijtend glimlachje van Miss Crowd. Fernande kwam niet meer in de leerkamer. Maar de heftige sci-ne met het kleine meisje schoot haar telkens weer in gedachte. Ze had het kind altijd even oppervlakkig be schouwd als de anderen in de weinige weken, dat ze logeeren kwam. Ze had opgemerkt dat ze uiterlijk van de anderen verschilde, maar aan het innerlijk had ze nooit een gedachte gewijd. En nu was met dit onbeteekenende srènetje iets als een intuïtie tot haar gekomen. Een nog wazige openbaring, die haar vermoeden deed dat dit kind in de welvarende tevre denheid rondom niet gelukkig \vas: dat ze niet paste, met dien vlaag van hartstocht, onverwacht aan de nietszeggende oppervlakte komend, tusschen de kalme temperamenten van ouders en broertjes en zusjes. Toen Dori een paar dagen later, in den gang langs haar heen kwam, hield ze haar zacht tegen, vragende: Waarom was je zoo boos, laatst, toen ik in de leer kamer kwam ? Dori bloosde, toen met stugheid : Dat weet ik niet meer. De donkere oogen van Fernande, bruin van kleur als die der gouvernante en toch zoo verschillend, bogen zich naar het kleine meisje en fluisterend: Weet je het heusch niet meer ? Of ben je nog boos ? Waarom zou ik boos zijn ? klonk het diplomatiek, Dat weet ik niet. Maar het lijkt me zoo. Misschien omdat ik er weer over sprak. Houdt je niet van miss Crowd, Dori. De oogen van het kind verwijdden zich, glansden op in haat: Miss Crowd is ... is ... ik vind haar zoo'n naar, naar schepsel, dat ik haar zou willen daar, dat zou ik haar willen doen. Smadelijk trapte de kindervoet op den grond, maakte een beweging als vermorzelde het een insect. Zacht legde tante Nanny haar hand op het oproerige hoofdje en een glimlach kwam om haar mond, die overging in een glimp van weemoed, om wat gebeurd was vele jaren geleden en dat dit kind met haar verborgen hartstochtelijk temperament haar in herinnering bracht. Ze legde haar arm om de tengere schouders, sprak: Kom eens mee naar tante's kamer, Dori. De meiden behoeven niet te hooren wat ik zeggen wil. Reeds wantrouwend blikte Dori naar de keukendeur, die gesloten was, gewilliger om mee te gaan dan Fernande verwachtte. Met haar tweeën alleen iu de kamer, zette de jonge vrouw zich in een lage stoel, trok het meisje op haar schoot: Zeg me nu eens, van wie houdt je nu wel ? Van de anderen, zei het kind, maar zonder gloed; uit een soort plicht, die het gevoelde. Van je zusjes en broertjes ? Dori knikte, maar vrij onverschillig. En van papa, hè? Papa is heel goed ; hij geeft me dikwijls speelgoed en soms lekkers, antwoordde Dori, als voor zich zelve de redenen opsommend waarom ze van haar vader behoorde te houden. Maar van mama ? Van mama houdt je het meest van alle menschen, wed ik! De grijze oogen staarden een opgenblik onbestemd voor zich uit, toen antwoordde de kinderlijke stem met een beschuldiging: Mama houdt niet van me. Mama niet van je houden ? Hoe kom je daar nu aan! Ze houdt niet van me, want ik doe haar nooit verdriet, al ben ik nog zoo ondeugend. Een kort pogenblik keek de ondervraagster verrast op om die kinderlijke en toch zoo zuivere logica, maar hoe kort ook, het was der kleine niet ontgaan en het gaf haar be vestiging van wat zij altijd gevoeld had. Het maakte geen indruk toen Fernande sprak: Heeft mama dat dan ooit gezegd ? O, neen, ze zegt wél dat ik haar verdriet doe, ze zegt het met haar stem, maar ik heb het aan haar oogen gevraagd en die zeien van niet. Waarom vroeg je het aan de oogen Dori? Dat weet ik niet, tante, Ik geloof omdat ze geen stem hebben om te jokken. Eenige oogenblikken zat de jonge vrouw in gedachten, herlevend afgebroken stukken van haar bestaan, doorleefd met het temperament van dit kind. In die weinige oogen blikken zag ze zooveel, zooveel, waaraan ook dit kind zou blootstaan in haar leven. Misschien zou het, ongesteund, j onbegrepen in haar jeugd, eenmaal haar jarenlang opgei gaarde teederheid verkwisten aan den eerste, die haar van I liefde zou spreken, den verkeerde meestal. Zooals zij zelve 1 gedaan had, vóór ze de reizigster werd, de rustelooze vrouw, j die geen ruste meer vond ; de onbewust zoekende naar veri goeding voor het verloiene, dat wel waardeloos was geweest, j maar waarvan het verlies zoo geschrijnd had, omdat ze de ! onwaarde bedekt had met illusie. ! Ze boog haar hoofd over het kind, dat niet begrepen werd. In haar gedachten schemerde vaag een vermoeden i door, dat deze grauwe kerstmis kwam brengen in haar leven, wat haar onvoldaan hart nog altijd zocht. Liefkozend in haar dieper overbuigen, vroeg ze zacht: Heb je nooit verlangd, Dori, om heel, hél veel van i iemand te houden ? In de grijze oogen kwam de hongergloed, die in zoovele oogen glimt, maar niet door ons wordt opgemerkt, en aar zelend oprecht, zei het kind: Ik wou dat iemand heel, heel veel van mij hield, vreeselijk veel en altijd. Wil je dat tante Nan zooveel van je houden zal, lieve Dori ? Dat ze altijd, _altijd dicht bij je blijft, en je op schoot neemt, telkens als je verdriet hebt? Wantrouwend nog blikten de eerlijke kinderopgen op, schuw bijna voor dat onverwachte aanbod van liefde, onbe wust, maar toch zoo heftig, zoo lang reeds begeerd. Vast l drukte zij zich tegen de borst der jonge vrouw, die begrepen en gevonden had, wat de eigen moeder niet vermocht. En op dat plekje van beveiliging schreide het kind, zenuwachtig en gelukkig, geheel andere tranen dan die de duisternis van den nacht had aanschouwd. Zacht, met ] meerder bewustheid van weemoed, schreiden ook de vrouwenoogen boven haar. i Vaster nestelde het kind zich tegen de vrouw aan, die haar armen koesterender nog om haar heen sloeg. Vrede op aarde zou de Kerstmis ook dit jaar niei brengen, maar hij zou vrede vinden in twee warme menschenhartens die hun gave van liefde hadden gewisseld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl