Historisch Archief 1877-1940
Ne. 1070
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
EEN KERSTGA.VE.
DOOR
J"o
Sloten.
Een grimmige leeskamer zonder versiering van lijn of
kleur. Hard de twee tafels, bekerfd bovenop, in hun stugge
hoekigheid.Daarachter stoelen met biezen, vierkante zittingen,
met hooge, wreedaardige ruggen, alle gedachte aan aanvleien
afstootend.
Aan de halverwege grijze, daar boven gewitte wanden:
leelijke, srnakelooze school prenten, twee borden, n met
brutaal witte cijfers op het doffe zwart, eenige opgerolde
landkaarten, een blinde kaart van Nederland uitgerold,
begravenisachtig lakzwart rnet witte en roode punten.
In een der muren niets dan de hooge, kille ramen; de
witkatoenen schuifgordijnen weggetrokken aan de ijzeren
roeden tot smalle vouwen bundels.
Buiten, waar naakte boomtakken zich afteekenden op
grijswit fond, een andere grimmigheid : de zwijgende
norschheid van een toonloozen, tergend grauwen winterdag.
In den grooten tuin stonden de boomen doodstil in neer
slachtige kalmte, als wantrouwend de stilte om hen heen,
?die verveling', geen vrede omvatte.
Omhoog de naargeestige hemel, goorwit als een sluier
van vuile tulle, iets nog morsigers bedekkend.
De kinderen achter de tafels zaten stil; in hun oogen de
aandacht, die goed gedrilde kinderen, onder het leeren, in
hun voorkomen verioonen, of ze luisteren of niet; met
afdwalenden geest soms, toch op hun qui vive om den laatsten
halven zin te kunnen herhalen.
Vóór de klasse de figuur der gouvernante, die eerder ge
boren scheen, uit een der houten tafels, dan uit levend
menschenvleesch. Een eenmaal te prikkelbare, te licht
kwetsbare natuur, gevoelloos geworden door niet meer te
tellen schrammen en kwetsuren.
Zoo was miss Crowd geworden wat ze was, een van aan
leg zelfzuchtig karakter, wiens kribbigheid omgezet was in
taaie onverschilligheid, waarlangs alles afgleed, steenen
zoowel als bloemen, als langs de harde schors van een
boom, wiens Htteekens zelfs vergroeid zijn.
Ze had geen voorliefden, kende weinig genot, rekende
zich zelf misschien onder de tevredenen, omdat ze niets
vroeg, maar ook niets gaf.
Buiten den kring der aandachtige leerlingen stond een
meifje van een jaar of zeven in den hoek. In de handen,
leelijk omdat ze mager waren, met spichtige vingers, een
lei waarop vermeld dat ze lui en onoplettend was.
Om haar mond, die niet mooi, maar toch sprekend was,
kon men meer nog lezen als men wilde. Het kind verkoos
blijkbaar, dat het gezien zou worden dat ze er onverschillig
voor was, wat op de lei stond en dat ze niet haar best zou
doen, daarin iets te veranderen.
Haar oogen, die grijs en verstandig waren, hadden even
wel iets doelloos, oogen, die niet gewend waren zich te vestigen
op iets dichtbij, maar hun eigenlijk leven in de verte leefden.
Ze was niet flink, niet doorvoed als de anderen, die mol
lige, toch hardvleezige kinderen waren, met heldere oogen
«n welig haar, kinderen, zooals moeders elkaar in stilte
benijden.
Zij was niet te harden door koud water en gymnastiek.
Het eene deed haar hoesten en het andere maakte haar
bleek, zonder haar de gezonde vermoeienis te geven als aan
?de anderen. Wanneer de anderen, met kleurige wangen,
dadelijk in slaap vielen in hun witte bedjes, als jonge dieren,
moe geravot, lag zij met opengesperde oogen in de duisternis
te turen; dingen ziende, die de anderen nooit zagen. Haar
moeder, die naar een systeem opvoedde, waarbij de anderen
zoo heerlijk gedijden, nam het haar onwillens kwalijk, dat
zij als een vlek was, die het systeem in twijfel kon brengen
bij andersdenkenden.
Dori was onder normale omstandigheden geboren, een
voordeelige baby geweest als de anderen en in plaats van
op dien goeden weg voort te gaan, was ze met de jaren
een mager, bleek, holoogig kind geworden, dat nooit ziek
was, maar den schijn had of ze het worden zou of pas
geweest was.
De dokter had haar overal betikt en aan van binnen
gevraagd, zooals het kind fantaseerde, terwijl ze, passief,
zich liet keeren en wenden, waarom ze toch anders was
dan de anderen ? Men had hem van binnen niets kwaads
gezegd, maar ook geen antwoord gegeven, hij had aan de
materie geklopt en deze had geantwoord dat er niets aan
schortte.
En Dori, als te voren, stond over dag meest eenzaam in
den hoek. Onverschilligheid in houding en op het gelaat,
zelfs als ze bij haar moeder werd geroepen, die haar zonder
overtuiging vertelde dat ze mama verdriet deed. De ver
standige grijze oogen gleden even maar over het gelaat der
moeder en lazen met onbewuste bitterheid de onwaarheid.
Ze deed niemand verdriet, omdat, omdat, en iets vaags ging
daarbij door haar kinderziel. Iets vaags, dat haar 's nachts,
met wijde oogen de duisternis aanstarend, weer in gedachten
kwam en haar deed schreien. Stille tranen, omdat ze haar
moeder geen verdriet kon doen, waarover ter zelfder tijd ze
trotsch zich schaamde.
Met piepende vegen van droog zeemleer over hout, had
de gouvernante een der schoolborden schoongemaakt. Twee
vingers steil gestrekt over een stukje krijt, door den duim
gesteund, wilde ze met sierlijken zwaai, den hoofdletter
befinnen van een godsdiensrigen zin, die als voorbeeld moest
ienen bij het schoonschrift. In de Kerstweek werd alle leer
stof' doortrokken van godsdienst door de gouvernante. Ze
sprenkelde het over alles als een ontsmettingsmiddel tegen
goddeloosheid.
Met een plotselinge ingeving draaide zij zich om. De blik
van haar bruine oogen, ontglansd en vaal als herfstblaren,
ging recht naar den strafhoek.
Dori!
De oogen van het kind keerden, onwillig ontwakend, terug
uit de verte, waarin ze staarden, keken, half droomend nog,
miss Crowd aan.
Kom hier!
Machinaal kwam het kind naar de gouvernante, onder
het loopen reeds weer afdwalend met de gedachten.
\Vaar werd de Heere Jezus geboren ?
Dori had de vraag niet gehoord, niet op haar hoede dat
haar iets gevraagd kon worden.
Achter haar fluisterde een meelijdende stem, afbrekend
toen de gouvernante streng de voorzegster aankeek: In
een vee.... st....
En Dori vlotweg, met triomfantelijken glimlach:
In een veestapel.
De oogen der gouvernante zouden vlammen geschoten
hebben, als daarbinnen werkelijk nog heilig vuur, nog ver
ontwaardiging had kunnen gloeien. Maar binnen was een
uitgedoofde haard en de opgenvensters konden niets weer
spiegelen dan kille strakheid.
Het kleine meisje voelde onder dien blik, wiens starheid
pijn deed, dat ie iets verkeerds had gezegd. Haar wangen
begonnen te gloeien, maar innerlijk voelde ze spijt noch angst.
Achter haar rug proestten de anderen. Geen van allen
had bepaalde sympathie voor Dori, die als een nuf zich
terugtrok van hun meestal wilde spelen en door mama als
een ongemanierd, wonderlijk kind was gestempeld. Dori had
een gevaarlijke karaktertrek: ze kon niet meegaan met de
meerderheid, wanneer ze twijfelde aan haar gezag. Zulke
kinderen worden gevaarlijke menschen, ze krabben het op
pervlak der dingen af en schreeuwen uit, wat de meerderheid,
die de vrede op aarde liefheeft, vol beminnelijkheid doodzwijgt.
De dorre stem der gouvernante sprak: Godloochenend
kind, ga weer in je hoek en keer ons je rug toe, opdat we
je goddeloozen mond niet langer zien.
En het kind keerde terug naar den hoek, waar ze zooveel
uren van haar leven verdroomde. Keerde haar rug toe aan
den heiligen tekst, in blanke reinheid pralend op het zwarte
bord, keerde haar rug toe aan de godsdienstles daarna.
Keerde haar rug toe aan de lasterlijke parodie, die de op
voedster maakte van de ware Jezusfiguur, door de eeuwen
gaande als het Ideaal, niet onbereikbaar, maar uitstrekkend
de armen tot allen, die gebukt gaan onder zorgen en leed,
onder wanhoop en schuld.
Onder de godsdienstles werd de deur zacht geopend. De
kinderen keken tersluiks even om, toen weer naar de gou
vernante, wier oogen tot aandacht dwongen, met zwijgende
bedreiging van straf. De binnengekornene was tante Nannie,
zooals de kinderen haar noemden, met hun voorliefde voor
verkleinnamen.
Ze was eigenlijk geen tante van hen. Ze was de jongste
zuster van hun vaders eerste vrouw, die zonder kinderen
gestorven was. Ze reisde veel en kwam soms enkele weken
logeeren, om dan een jaar, vaak twee, weer weg te blijven.
AVel meermalen was ze komen inloopen in de leerkamer,
eenige minuten de les aanhoorend of' soms een paar schert
sende woorden zeggend tot de kinderen, door miss Crowd
met stilzwijgen en terugwijzende houding beantwoord.
Van daag bleef ze langer. Ze luisterde naar de gods
dienstles ; in haar hart een opkomende bitterheid om de
wijze, waarop de gouvernante de grootste humaniteitsleer
wist om te zetten in kleinzielig onderwijs van wrokkige
hardheid. En zonder dat ze het wist, bracht haar onge
vraagde tegenwoordigheid er toe bij, om die leer een tint
te geven van nog grooter onverdraagzaamheid.
Ze ergerde zich en straks zou ze haar schouders ophalen
over die ergernis, want ook zij trachtte, lang reeds, zich te
harden in onverschilligheid, zooals de besten onder ons
doen, als onverdiend leed tot hen is gekomen. Alleen aan
de in waarheid goeden lukt het niet; tante Nannie zou het
ook nooit gelukken. Ze nam den schijn ervan aan, voor
anderen, ook voor zich zelf. Maar haar onverschilligheid
was geen ondoordringbare bedekking, slechts een sluier,
waardoor ze alles bleef zien, alles bleef voelen.
Miss Crowd bekortte haar les. De tegenwoordigheid van
deze vreemde vond ze hinderlijk. Misschien, onbewust voor
haar, tot gewoonte geworden, machinaal leven, voelde ze
iets, van wat de bezoekster dacht. Ze gaf schrijfwerk op,
zag zelf' een cahier in, van de vreemde geen notitie nemend.
Fernande merkte de stille uiting van vijandigheid, althans
ze stond op. Bij het opstaan viel haar oog op Dori, eerst niet
bemerkt, daar de groote kachel tusschen haar in stond.
Met een half schertsend lachje sprak ze tot de gouvernante:
Heeft Dori alweer straf', miss Crowd ?
Dori heeft alweer straf verdiend, antwoordde de ander
en in haar woorden klonk haar engelsch accent scherper
dan gewoonlijk, omdat de oude natuur van lichtgeraaktheid
even boven kwam. Toen, met een boosheid ook tegen Dori,
omdat deze de vreemde ophield:
Keer je om, Dori!
Het meisje bewoog zich niet. De gouvernante herhaalde
haar bevel en toen het nogmaals niet werd uitgevoerd, was
ze met een paar lange schreden bij het onwillige kind,
draaide het niet een ruk tenhalve om. Maar Dori schudde
haar hand af', met een krachtigen, beleedigenden
schouderruk, keerde haar gezicht weer naar den muur.
En toen miss Crowd met meerder kracht haar toch dwong
zich om te wenden, sloeg ze wild van zich af', stootte zelfs
tante Nannie terug, legde haar arm tegen den muur en
barstte, haar hoofd daar tegen, in snikken uit.
De gouvernante keerde zich af', zonder een woord, ging
terug naar haar stoel, door haar zwijgend voorbeeld te ken
nen gevend wat ze van de andere verlangde.
Nog even raakte de jonge vrouw het woestweerstrevende
kind aan. Toen verliet ze de kamer, door de kindwen nage
staard, uitgeleid door het smadelijk verwijtend glimlachje
van Miss Crowd.
Fernande kwam niet meer in de leerkamer. Maar de
heftige sci-ne met het kleine meisje schoot haar telkens weer
in gedachte. Ze had het kind altijd even oppervlakkig be
schouwd als de anderen in de weinige weken, dat ze logeeren
kwam. Ze had opgemerkt dat ze uiterlijk van de anderen
verschilde, maar aan het innerlijk had ze nooit een gedachte
gewijd.
En nu was met dit onbeteekenende srènetje iets als een
intuïtie tot haar gekomen. Een nog wazige openbaring, die
haar vermoeden deed dat dit kind in de welvarende tevre
denheid rondom niet gelukkig \vas: dat ze niet paste, met
dien vlaag van hartstocht, onverwacht aan de nietszeggende
oppervlakte komend, tusschen de kalme temperamenten van
ouders en broertjes en zusjes.
Toen Dori een paar dagen later, in den gang langs haar
heen kwam, hield ze haar zacht tegen, vragende:
Waarom was je zoo boos, laatst, toen ik in de leer
kamer kwam ?
Dori bloosde, toen met stugheid :
Dat weet ik niet meer.
De donkere oogen van Fernande, bruin van kleur als die
der gouvernante en toch zoo verschillend, bogen zich naar
het kleine meisje en fluisterend:
Weet je het heusch niet meer ? Of ben je nog boos ?
Waarom zou ik boos zijn ? klonk het diplomatiek,
Dat weet ik niet. Maar het lijkt me zoo. Misschien
omdat ik er weer over sprak. Houdt je niet van miss
Crowd, Dori.
De oogen van het kind verwijdden zich, glansden op in haat:
Miss Crowd is ... is ... ik vind haar zoo'n naar, naar
schepsel, dat ik haar zou willen daar, dat zou ik haar
willen doen.
Smadelijk trapte de kindervoet op den grond, maakte een
beweging als vermorzelde het een insect.
Zacht legde tante Nanny haar hand op het oproerige
hoofdje en een glimlach kwam om haar mond, die overging
in een glimp van weemoed, om wat gebeurd was vele jaren
geleden en dat dit kind met haar verborgen hartstochtelijk
temperament haar in herinnering bracht.
Ze legde haar arm om de tengere schouders, sprak:
Kom eens mee naar tante's kamer, Dori. De meiden
behoeven niet te hooren wat ik zeggen wil.
Reeds wantrouwend blikte Dori naar de keukendeur, die
gesloten was, gewilliger om mee te gaan dan Fernande
verwachtte.
Met haar tweeën alleen iu de kamer, zette de jonge vrouw
zich in een lage stoel, trok het meisje op haar schoot:
Zeg me nu eens, van wie houdt je nu wel ?
Van de anderen, zei het kind, maar zonder gloed; uit
een soort plicht, die het gevoelde.
Van je zusjes en broertjes ?
Dori knikte, maar vrij onverschillig.
En van papa, hè?
Papa is heel goed ; hij geeft me dikwijls speelgoed en
soms lekkers, antwoordde Dori, als voor zich zelve de
redenen opsommend waarom ze van haar vader behoorde
te houden.
Maar van mama ? Van mama houdt je het meest van
alle menschen, wed ik!
De grijze oogen staarden een opgenblik onbestemd voor
zich uit, toen antwoordde de kinderlijke stem met een
beschuldiging:
Mama houdt niet van me.
Mama niet van je houden ? Hoe kom je daar nu aan!
Ze houdt niet van me, want ik doe haar nooit verdriet,
al ben ik nog zoo ondeugend.
Een kort pogenblik keek de ondervraagster verrast op om
die kinderlijke en toch zoo zuivere logica, maar hoe kort
ook, het was der kleine niet ontgaan en het gaf haar be
vestiging van wat zij altijd gevoeld had.
Het maakte geen indruk toen Fernande sprak:
Heeft mama dat dan ooit gezegd ?
O, neen, ze zegt wél dat ik haar verdriet doe, ze zegt
het met haar stem, maar ik heb het aan haar oogen gevraagd
en die zeien van niet.
Waarom vroeg je het aan de oogen Dori?
Dat weet ik niet, tante, Ik geloof omdat ze geen stem
hebben om te jokken.
Eenige oogenblikken zat de jonge vrouw in gedachten,
herlevend afgebroken stukken van haar bestaan, doorleefd
met het temperament van dit kind. In die weinige oogen
blikken zag ze zooveel, zooveel, waaraan ook dit kind zou
blootstaan in haar leven. Misschien zou het, ongesteund,
j onbegrepen in haar jeugd, eenmaal haar jarenlang
opgei gaarde teederheid verkwisten aan den eerste, die haar van
I liefde zou spreken, den verkeerde meestal. Zooals zij zelve
1 gedaan had, vóór ze de reizigster werd, de rustelooze vrouw,
j die geen ruste meer vond ; de onbewust zoekende naar
veri goeding voor het verloiene, dat wel waardeloos was geweest,
j maar waarvan het verlies zoo geschrijnd had, omdat ze de
! onwaarde bedekt had met illusie.
! Ze boog haar hoofd over het kind, dat niet begrepen
werd. In haar gedachten schemerde vaag een vermoeden
i door, dat deze grauwe kerstmis kwam brengen in haar
leven, wat haar onvoldaan hart nog altijd zocht.
Liefkozend in haar dieper overbuigen, vroeg ze zacht:
Heb je nooit verlangd, Dori, om heel, hél veel van
i iemand te houden ?
In de grijze oogen kwam de hongergloed, die in zoovele
oogen glimt, maar niet door ons wordt opgemerkt, en aar
zelend oprecht, zei het kind:
Ik wou dat iemand heel, heel veel van mij hield,
vreeselijk veel en altijd.
Wil je dat tante Nan zooveel van je houden zal,
lieve Dori ? Dat ze altijd, _altijd dicht bij je blijft, en je
op schoot neemt, telkens als je verdriet hebt?
Wantrouwend nog blikten de eerlijke kinderopgen op,
schuw bijna voor dat onverwachte aanbod van liefde, onbe
wust, maar toch zoo heftig, zoo lang reeds begeerd. Vast
l drukte zij zich tegen de borst der jonge vrouw, die begrepen
en gevonden had, wat de eigen moeder niet vermocht.
En op dat plekje van beveiliging schreide het kind,
zenuwachtig en gelukkig, geheel andere tranen dan die de
duisternis van den nacht had aanschouwd. Zacht, met
] meerder bewustheid van weemoed, schreiden ook de
vrouwenoogen boven haar.
i Vaster nestelde het kind zich tegen de vrouw aan, die
haar armen koesterender nog om haar heen sloeg.
Vrede op aarde zou de Kerstmis ook dit jaar niei brengen,
maar hij zou vrede vinden in twee warme menschenhartens
die hun gave van liefde hadden gewisseld.