De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 9 januari pagina 10

9 januari 1898 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

t-A 10 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1072 De partijen en de Joden in Dnitsciland. (Lustige Blatter.) 11 ttmamiinalnpaarattrjtiörn, l (Punch.) PrèóKkant (tot verstokte drinkébroer) : »Ik hoop, dat je in 't nieuwe «en ander blaadje zult omslaan, vrind !"' Verstokte drinkébroer: «Dank u wel, dominé! Ik wensch u 't zelfde!" De Krenzer"-Sonate. (Lustige Blatter.) Wat minister Tirpitz het liefst ten gehoore brengt. INGEZONDEN. Repliek. Aan den schrijver der Rubriek : Kuist en Letteren van de Nieuwe Rotterdamu-he Courant. Niet dan toevallig komt mij tegenwoordig uw blad onder de oogen. Onder de redenen, die mij, uadat ik dertig jaren larg de Nieuwe Rotterdammer als mijn lijfblad had gelezen, voor enkele jaren deden besluiten, die lectuur er aan te geven, behoorde ook uw geschrijf, uw tot in het, dolle toe partij t.rtkkpii vooral wat woei uit den hoek van den Nieatcen Gids. Het is waar, gij hadt stijl en daarom kon men u toch altijd eenigszins grnieteri, al vor.d men uw manieren ook potsierlijk, en zoo de politiek van uw blad mij niet nog g^ooter ergernis gegeven liad, dan uw getclirijf, dan zou ik er u op den koop toe hebben bijgenomen. Sedert,heb ik mij niet het minst beklaagd, dat ik uwe artikt-len moest missen en ik zou er in de verste verte niet over denken, uw hooge literaire kritiek aan te tasten, zoo gij u niet hadt ver meten, mij in uw blad van l Januari kl. zoo geweldig aan te vallen. Wat bewoog u daartoe? Gij geeft voor, dat mijuschrijven over den romau van mej. Huygens ft het Groene Weekblad u een nieuw blijk was van het chronisch gebrek aan eerbied voor de literaire kunst ten onzent en dat gij daarom van mijn krituk gewag maaktet. Waarlijk te veel eer voor mij, om mijn eenvoudig woord als zulk een significant teekeu te beschouwen, ik betwijfel echter teu sterkste, of het wel geweest is uw literarische conscientie, die zich ergerde aan mijn geschrijf. Mij is te veel van nabij bekeud uit de journalistisclie wereld om niet te weten, dat de kunst- en letteren-redacteur van de N. R. C. verlegen zat met de bespreking van Barthold.Meryan. Laat mij eens een oprecht woord zeggen, waarde redacteur van de N. R. C., al ware er een socialistische Nederlandsche roman verschenen, die aan uwe hoogste eischen op kunstgebied voldeed, gij zoudt dien roman niet hebben mogen, noch kunnen toejuichen. tVant hoe hoog gij ook opgeeft van liet gedesinteresseerde van de kunst,, uw blad is te veel gtïnteresseerd bij uwe verslagen, dan dat het een gunstige bespreking van zulk een werk zou kunnen tolereereu. Gij waart dan misschien verlegen met de bespreking van den arbeid vau mejuffrouw Huygens en toen, zoo vermoed ik, wist gij geen beter middel van introductie, dan een ander, die zich daar over onbeschroomd had uitgelaten, op gruwelijke manier ouder handen te nemen. Gij hebt door zuik een handelwijze geheel ge handeld tegen den goeden toon der pers; want u werd niet gevraagd een oordeel over een oordeel, maar een oordeel over dezen roman. Ik laat dan ook daar uw oordeel over mijn critiek, hoewel ik n.et kan verzwijgen, dat uw laffe woordspeling, uw verdraaiing van mijne voorstelling, uw uit het verband gerukte citaten mij weinig eerbied inboezemen voor uwe eerlijkheid en goede trou w. Doch terzake. Slechts in mijn jongere jaren deed ik geregeld iets mede aan literauu kritiek; en hoewel ik nu gaarne erkennen zal, dat die edele kunst sedert zeer in volkomenheid is gestegen, zij gaat zich toch ook aau dwaasheden te buiten, oneindig veel dwazer, dan de dwaze dingen, die gij mij verwijt. Welke waarheid er ook moge zijn gelegen in de stelling, dat hij, die het schopne zoekt, in een geheel onbevangen stemming moet verkeeren, is de overdrijving dier theorie toch geen zotternij, als gij van den romanlezer ver langt, dat hij willig is als een kind, dat hij zich aau des auteurs welbehagen moet overgeven en dat hij, zoo de auteur over het socialisme schrijft, geeue meening meer hebben mag, noch notie van de geschiedenis der socialisten in Nederland? Marcellus Emants, wiens dwaze uiting van Satis door u als autoriteit, wordt aangehaald, is, geloof mij, voor tal van kringen, allerminst sinds zijn nagelaten bekentenis, (een werkelijk afschu welijk boek) en sedert zijn jongste onuitstaanbare novelle in de Gids volstrekt, geen autoriteit. Meent, gij dan werkelijk, dat Holland niet langzamerhand genoeg krijgt \au dat ,ymooi doen en mooi zeggen.:'" Voor mijn ooren begint dat woord //mooi" een naren bijsmaak te verkrijgen; ook mejuffrouw Huygens maakt er nu en daa een treurig misbruik van. Gij en alle overdrijvers van die kunsttheorie scheidt veel te veel het levi n af van de kunst. En anders moet gij, om ons tot den socialistischen roman te bepalen, eens leeren aan ons publiek hoe het al zijn gewaarwordingen en herinneringen tijdelijk kan ver geten, om toch vooral alleen op hi t mooie, het mooie van de voorstelling te letten. Gij hebt het socialisme in de werkelijkheid veel mooier (altijd artistiek, dat eischt natuurlijk uw blad van u) gezien, dan mej. Huygens u dat heeft getetkend. Doch dan bedoelt gij toch zeker het socialisme elders, bv. zooals het een veertien jaar geleden door Cbarles Reade in zijn //Door eigen kracht" werd geschetst of gelijk onlangs Björnsoa het, maalde in zijn tweede deel van »Ueber unsre Kraft,." la Holland heeft, het waarlijk tot heden zich niet in zulk een gloeienden hartstocht geopenbaard. Vergeleken bij de vuurzee die elders, bv. in Belg of Eugeland woedde, is het socialisme in Nederland gelukkig mak gebleven, en heeft het zich in stroom van woorden en eigenlijk niet in daden geuit. Eu uu heeft het mt-j. Huygens behaagd, om van dien woordenrijken toestand een beeld te geven. Waarom een historicus, die toch ook rekening houden moet met de feiten vau den da^, dan geen oordeel zou mogen hebben noch uitspreken over de objectiveering daarvan in een kunstwerk, gaat mijn begrip te boven. Alleen uw dwaze kunst theorie, die buiten bet leven omgaat en uw eveu dwaze aanmati ging als behoorende tot ecu corps d'elite van kuiistrtchters, kan u tot zulk een uitsluiting van uw terrein brengen. Gij hadt beter gedaan, dan mij zoo onwaardig aan te vallen, indien gij gewezen hadt op hetgeen wij beiden in dezen roman goed- en af keurenswaard vonden. Nu is ;.lleen deze wederzijdsche kritiek een brem van vermaak voor liet strijdlustig publiek. DB. Meersen. 5 Jan. 1S9S. Het eöenflaagsclie Romeiiisctie yolt Het Romeinsche volk is een curieus volk. Wie het alleen uit de verspreide, naar 't buitenland overwaaiende berichten kent, zegt schouderophalend : beethoofden, moordenaars. En 't is waar messteken zijn aan de orde van den dag aan den overkant van den Tiber, waar de echte Romein, de liomano di Roma ') woont; en zelfmoorden bepalen zich niet tot een gedeelte der stad. Hier schiet er zich een een kogel door 't hoofd, daar verdrinkt er zich een in den Tiber; een derde werpt zich van de hooge muren van den l'incio op den eenzamen weg, en wordt gevonden door een voerman of brigadier. Wat de messteken betreft, zij zijn bijna allen ongepremediteerd; gewoonlijk is jalouzie er de oorzaak van ; ontrouw der vrouw, onbeantwoordde liefde rechtvaardigen messteken of revolverschöten, »l'amore si paga coll 'amore" is een spreekwoord, dat hem diep in 't hart zit, en hiervoor behoeft meu niet eens een Romein te zijn. Ook Dante zei: »Amor. che a nul amato amar perdona". Als nu de liefde der vrouw terecht komt bij een ander dan wie daarop recht meent te hebben, dan is dit eene persoon lijke beleedigii g. Deze primitieve wijze van gevoelen wordt niet door de hoogere standen tegengaan, ook niet door de magistratuur of ten minste de jury. Liefde vergoelijkt hier alles; voor den natuurmensch heeft ook de beschaafde nog altijd een zwak plekje in zijn hart. Een moordenaar uit jaloezie die verder geen schurk is, wordt hier negen van de tien maal vrijgesproken, zoo niet verheerlijkt. De jury, dikwijls grootendeels uit de volksklasse, voelt zich 't bloed naar 't hoofd s'ijgen als zij aan 't feit denkt en mompelt: 'k Zou 't net zoo gedaan hebben, als mijn vrouw of mijn meisje mij ontrouw was. Ja meer dan dit Een man is hier voor de eer der geheele familie aansprakelijk. Verleden jaar schoot een broer zijne zuster en haren minnaar dood, die in't geheim elkander zagen. Het geschiiji der courante,,, du verontwaardiging der be schaafde klasse, niets hielp ; de man werd vrijgesproken en in triomf naar huis begeleid, als dappere verdediger van de eer van 't geslacht! Moorden in de hoogere standen komen hier zeldzaam voor. Bij nacht en ontijd kan men hier, misschien beter dan in Panjs of Londen, in de niet befaamde buurten der stad ronddwalen. Maar zelfmoorden des te meer. Levensmoe heid, geldnood, liefde, dooven het licht der ziel, en de sprong in het duister wordt gewaagd. Oude mannen, vaders van gezinnen, jonge meisjes, ja kinderen ; de geschiedenis dezer rubriek sluit een wereld van smarten in; maar de veelvuldigheid der feiten verstompt het medelijden van 't publiek. Trouwens deze feiten zijn niet speciaal Romeinscb, niet eens Italiaanse!), maar zijn een stuk Europeesche geschiedenis van de laatste kwarteeuw. Het grootste contingent hier in Rome wordt geleverd wat de jongeren betreft door de spostati 2), 't zyn zy', die in geen enkelen stand te huis behooren; te veel ontwikkeling, ten minste beschaving hebben om zich bij den werkman 't huis te gevoelen, maar niet genoeg om iets anders te prestoeren. Het zoogenaamde geleerde proletariaat, gekweekt door de manie tot weten, de zucht om een heer te zijn, de hoop op een ambtenaarsbetrekking, 't was het onvermydelyk gevolg der opkomst van den nieuwen staat, en van den toevloed naar de hoofdstad. De heftigheid, kortaangebondenheid van den Romein, waartoe men volgens het in den aanvang gezegde zoude kunnen besluiten, is echter geen algeme.ene, of liever geen doorgaande eigenschap te noemen. De Romein is, uitgezonderd in enkele oogenblikken, van aard kalm en waardig, ja onverschillig tot het apathische toe. Met een fijn lachje du haut de sa grandeur, een humoristisch woord, een van die echt Romeinsche breed-realistisehe, meer dan ruwe spreekwijzen, maakt hy zich van de zaken af; of geeft in plaats van zich op te winden, een sneer terug, 't Is niet de moeite waard zich zoo gauw het harnas aan te trekken -r hij heeft zijne rust te lief. De Romein is ter gelijk zeer materieel en zeer fijn aangelegd. Hooge idealen staan niet in zijn boekje, daar komt toch niets van, zegt hem zy'n merkwaardig helder en gezond verstand. Pausen, republieken, koningen, den een na den ander, heeft hy' zien voorbijgaan, maar hy heeft niet gezien dat hy' 't er zooveel beter of slechter om >ad. Dadr eten ze ons geld, zegt hy nu van 't parlement, zooals hy 't vroeger van de kardinalen deed, maar hij zegt 't schouderophalend, en voegt er nog een bon mot aan toe. Als hy zyne minestra 3), zyn macaroni heeft, men zich niet met zyn huisely'k leven bemoeit, en hem van tyd tot ty'd zyne gimndola 4) geeft, dan wil hy graag van 's morgens tot 's avonds werken. Maar wee ! zoo hij zyn eenvoudig maal tegen eene beleediging moet koopen, in't bizonder van de hoogere klassen. Dan wordt hy' trotsch en waardig tot in de toppen zy'ner vingers, en weet altijd 't rechte woord te vinden. BorOiomie zoo veel ge wilt, maar raakt hem een woord, dan wordt niemand gespaard. »U verdacht my, hè" zeide een arme vlegel spottend tot een Engelsche dame, die haar beurs had laten vallen. Ik zag hoe de man haar had geholpen het geld op te rapen; maar daar er nog een lire miste, die men eerst later vond. had ze hem wantrouwend aangezien. »U verdacht mij, hè? Maar de Ro meinen zijn geen dieven." En beleefd zyn ouden vetten hoed afnemend, ging hy zijns weegs. Wy vreemdelingen, dikwijls hier komende met 't denkbeeld, dat men hier aanlandt tusschen een dieven- of afzetterstroep, weten zelden met hen om te gaan. Een vriendelijk, beleefd woord kan hier wonderen werken, omdat ze zelve van nature beleefd zijn; maar aan hun waardigheid als mensch mag niet te kort gedaan: hunne houding trouwens duidt het aan. Straatjongens ik spreek niet van de gepatenteerde bedelaars zijn hier zelden hinderlijk of lastig. De grootste vrijheid die zy' zich tegenover ons vreemdelingen in acht nemen is ons: »Yec,. yes" achterna te roepen, met een eigenaardige nabootsing van het Engelsch accent. De voor de schoonheid van 't zwakke geslacht bizonder vatbaren weten zelfs een »pretty, pretty" te gelegener ure te pas te brengen. Overigens blijven wij voor hem altyd een vreemdsoortig dier, dat zy onder elkander uitlachen, maar dat uit de lucht komt vallen om hun soldi te laten verdienen. De Romeinsche koetsier is meer intiem met ons vertrouwd en weet partij te trekken van de Engelsche Misses, die hy met een innemend glimlachje tot zyne carozza tracht te verlokken; een knap gezicht en flinke moustache meent hy' ? komt hem daarby goed te stade. De koetsier is een eigenaardige figuur in Rome; niet die aan 't station de buitenlandsche treinen afwachtend en speculeerend op de onwetendheid der reizigers, die nu eenmaal van oudsher als een handelsartikel beschouwd worden; maar de koetsier in zijn rechte sfeer, als padrone di Roma, zooals men hem wel eens betitelt. Schoon langzamerhand, door de steeds aan wassende elektrische trams tot armen duivel afdalend ?"') is toch de naam toepasselijk. Hem met een minachtend schouderophalen, zon der 't de moeite waard te vinden zyn mond open te doen, een te laag aanbod te zien afslaan (men ry'dt hier veel onder tarief) of hem het geld op den grond te zien werpen, (zonder 't later stilletjes op te rapen) als hij in zyn recht meent te zyn te kort gedaan, is typisch. De Markies di Rudini kon 't hem niet ver beteren. De onvervalschte Romein, de liomano di Roma, c), is aristocraat van top tot teen. Maar hoe komt het dat, de leukheid der bevolking in aanmer king genomen, men juist hier zoo dikwijls nog te doen heeft met volksoploopen of oproertjes? Omdat het volk, schoon uit ge woonte, uit natuurlijken aandrang zich stilhoudend, de maat volgemeten oordeelt; omdat het zich de tijden begint te herinne ren dat panis et drcences niet ontbraken, en omdat niet straffeloosdoor 's Lands regeering wordt gespot met kommer en ellende. En als eens het bloed opbruiscbt, staat het Romeinsche volk voor niemand, minister, soldaat of karabinier. En zóó bruiste het bloed op, nu juist vóór enkele weken, en ontstond het tumult dat slechts een paar uur duurde, en dat noch voorbereiding, noch gevolgen had, dan alleen dat den socialist, die hier doorde autoriteit zoo gaarne met den raddraaier vereenzelvigd wordt, des ministers schroeven wat nader worden aangelegd. Voorbereiding? neen ! Zesduizend brave kooplui die naar het mi nisterie optrekken om vermindering van belasting te vragen, maken geen oproer. Hun stand, hun positie, hun egoïsme verbiedt het. Maar zij die minder te verliezen hebben, en die daar te midden dier imposante volksmassa en in 't gezicht van 't ministerieel paleis, al hunne grieven voelden ontwaken zij hadden maar weinig noodig om een teeken van verzet te geven. En de aan leiding kwam. Een paar beambten een onsympathieke stand, kale Ueeren die te weinig verdienen om hun stand op te houden, te veel om niet neer te zien op »het volk'' staan voor het raam van 't Ministerie, waar de commissie bezig is eene zaak te bespreken, zoo na met 't lot der burgerij verbonden, en maken. glossen. Zij staan daar veilig, en uitlachen is een aangename bezigheid. Bom ! daar vliegt een steen naar 't raam. 't Is mogelijk een zoogenaamde raddraaier, wie zal 't zeggen ? 't Kan óók een zy'n. bij wie 't bloed kookt van de ongepaste houding. Da steen raakt niet, en 't gelach wordt hatelijker. Maar die eene steen. doet andere volgen. De driften breken los, de karabiniers komen tusschenbeide, de soldaten worden te hulp geroepen En zoo komt in het onverschillige Uomeinsche volk dat nog altijd in den politieagent den sbir ziet, hem veracht, maar hem uit den weg gaat, somtijds de geest van verzet. Rome. C. D. V. R. ') Zoo noemt hij zich in tegenstelling met den sinds de laatste 25 jaren nieuw aangekomenen, den bnzurro. -') l'e letterlijke vertaling is: de niet op hunne plaats zijnde, :') Soej). ') Vuurwerk. :') Er zijn omstreeks -1000 rijtuigen in Rome geposteerd; op een bevolking van 450 000 inwoners, is dit, de publieke voergelegenheden in aanmerking genomen, tweemaal te veel. ';) Zoo noemt hij zich ter onderscheiding van de andere helft der bevolking, hier geïmporteerd in de laatste kwart eeuw.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl